Sranan Tongo

Lobi, feti en libi. Bekende Sranan Tongo woorden die sinds enkele jaren onderdeel zijn van het algemeen taalgebruik in Nederland. Met het Sranan Tongo, ook wel het Sranan genoemd, heb ik een haat-liefdeverhouding. Ik kan de taal spreken en verstaan, maar kan nog steeds bepaalde woorden en zinnen niet zo goed uitspreken, wat soms klungelig overkomt. Dan druk ik mij uit in het Nederlands. Desondanks praat ik ook toch vaak Sranan Tongo met vrienden, familie en collega’s. In bepaalde situaties kan je jouw gevoelens het best uitdrukken in het Sranan Tongo, omdat ik vind dat de zinnen wat meer lading hebben in die taal. Het komt sterker over. A wroko broko mi skin tide, het werk heeft me vandaag gesloopt. In het Sranan tongo is de tekst veel krachtiger.

Net als bij vele Surinamers het geval was, werd mij ook thuis verboden Sranan Tongo te praten. ‘Ontwikkelde en beschaafde’ personen spraken namelijk geen Sranan Tongo, punt. Algemeen Beschaafd Nederlands was de norm en dat moest je zo goed mogelijk proberen te spreken. Op de Froweinschool, school voor meer uitgebreid lager onderwijs, werd ik geconfronteerd met klasgenoten die Sranan Tongo spraken en mij ook stimuleerden (lees hebben verplicht) dat ik met hen Sranan Tongo sprak. Ze lachten mij vaak eerst uit als ik een fout maakte en corrigeerden mij daarna. Hierdoor leerde ik de taal beter beheersen. Voor mijn werk in de media kwam het me kunnen uitdrukken in die taal, me goed van pas. 

Op een heleboel plekken is het praten in het Nederlands een drempel: velen schamen zich namelijk als ze het niet goed kunnen spreken en sluiten zich af wanneer je hen aanspreekt in het Nederlands. Praten in het Sranan Tongo opende deuren voor mij en zorgde ervoor dat de afstand tussen mij en anderen verdween. De taal is ook nauw verbonden met het Surinamerschap, de Surinaamse identiteit. Dat zag ik ook in Nederland. Het spreken van de taal is voor Surinaamse Nederlanders een uiting van waar hun roots liggen. De taal is door de jaren heen bijna mainstream geworden in Nederland, niet alleen Surinamers praten het. Een aantal woorden zijn zelfs toegevoegd aan het Nederlands en ook in series in Amerika kom je de taal tegen. Een aantal films en series die zijn uitgebracht in Nederland dragen zelfs Surinaamse namen zoals De Libi en Kofi’s Tori. Een mooi voorbeeld en een hoogtepunt was de deelname van zanger, componist Jeangu Macrooy aan het Eurovisie Songfestival met het lied Birth Of A New Age, met daarin Sranan Tongo teksten: Yu no man broko, broko mi (mi na afu sensi).

Voor de korte docuserie Wi Kondre, over het immaterieel erfgoed van Suriname, die ik samen heb geproduceerd met het Nationaal Archief Nederland, het Nationaal Archief Suriname en Beeld en Geluid, wijdde ik een aflevering aan de ontwikkeling van het Sranan Tongo in de literatuur. Volgens linguïst Renata de Bies is Sranan Tongo een contacttaal geweest van de tot slaafgemaakten met als basis woorden in de talen Portugees, Engels en Nederlands. Bij het Winti geloof zijn veel Sranan Tongo woorden intact gebleven om bepaalde rituelen te benoemen. De taal heeft een mooie ontwikkeling doorgemaakt, onder meer dat woorden met ‘oe” erin nu worden geschreven met u zoals luku, kijk, yuru, tijd en buku, boek. Tijdens de researchperiode van deze productie ben ik de taal meer gaan waarderen. Een mooie activiteit in Suriname waar er liederen worden gemaakt met het Sranan Tongo is tijdens het tweejaarlijks componisten festival Suripop. Elke editie heeft weer aantal composities met prachtige Sranan Tongo teksten. 

In de planning is de productie van een lange documentaire over de ontwikkeling van het Sranan Tongo in Suriname en waarom deze lingua franca spreekt tot het gevoel van de Surinamers. Ik wil met dit product vastleggen hoe deze verboden taal uiteindelijk een belangrijke taal voor de Surinamer werd. Ik wil met dit product ook de grote Surinamers Julius Gustaaf Arnout Koenders (Papa Koenders), Henri Frans de Ziel (Trefossa), Hein Eersel en Eddy van der Hilst eren aangezien zij hun leven hebben gewijd aan het onderzoeken en ontwikkelingen van de taal. 

Al met al, het is belangrijk deze taal levendig wordt gehouden, niet alleen door het te praten, maar ook door deze vast te leggen voor volgende generaties. Het is belangrijk nu te beseffen dat taal onze identiteit bepaalt.  Mijn beheersing van het Sranan Tongo is niet perfect, ik maak nog steeds taalfouten, ik maak nog steeds fouten, maar is dat erg? Het is een leerproces, dat ik met alle liefde aanga.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

In de Oorshop

A Giant Leap for Mankind – de Beringstraat

[De wereld in stukken 1]

Dit is waar het gebeurt. Wanneer is nog wel een punt van discussie*. Tussen de 16.500 en 25.000 jaar geleden loopt een clubje Homo Sapiens over een drooggevallen vlakte, waarschijnlijk achter een groep grote landdieren aan, voor de jacht, grote ossen of reuzenherten. Wandelend of rennend zoals homoniden doen achter prooidieren aan, om ze uit te putten, bewegen ze zich van wat we nu kennen als het meest oostelijke stukje van Siberië naar het meest westelijke stukje van wat nu Alaska, en dus VS is.  Ze komen op onbekend terrein maar zullen zich niet realiseren dat ze bezig zijn een nieuw continent te bevolken. Want een heel groot percentage van de mensen die in de millennia die volgen tot aan de grote migraties vanaf 1492, op het Amerikaanse continent rondlopen, zullen een paar genen delen met deze eerste mensen. En een deel van de talen die gesproken worden door de First People in de VS delen speciale syntactische en grammaticale aspecten uitsluitend met talen die in Oost-Siberië gesproken worden.

Het was misschien met grote voorzichtigheid lopen in dat vochtige drooggevallen deel voor die pioniers, niet minder gevaarlijk is de tocht door het mijnenveld van gevoeligheden thans. Westers superioriteitsdenken claimt het liefst een zo kort mogelijke en onbeduidende geschiedenis voor 1492. Dus hoe langer geleden je denkt of tracht te bewijzen dat deze oversteek was, hoe meer je vindt dat de America’s zich voor een belangrijk deel hebben ontwikkeld voor dat die Italiaan met zijn schip in 1492 voor de kust verscheen. Het eerste wat de bemanning zag van dat continent waren overigens enorme zwermen vogels.

Het is een aardige pubquiz vraag, hoe ver je denkt dat de VS en Rusland van elkaar verwijderd zijn. 88,5 kilometer meet dat stukje daar maar. Twee dagen lopen voor die club.

Amerika kocht de anderhalf miljoen vierkante kilometer in 1867 van Rusland, voor een ruime 7 miljoen dollar, die in 2021 wel 140 miljoen zouden zijn waard geweest. Met name tijdens de Koude Oorlog zal menig Rus zowel als Amerikaan zich nog wel eens achter de oren gekrabd hebben om ‘Sewards Folly’ zoals de deal bij totstandkoming genoemd werd. (Maar zoals op de kaart te zien, werd er wel een Peninsula naar hem genoemd…) Toen werd die dwaasheid geacht goed geld weggooien voor waardeloos land te zijn, later en nog steeds, is het de folly van Sewards gespreksgenoot de Russische diplomaat Stoeckl. Alaska als ‘Stoeckls dwaasheid ‘dus.

Hoe is het daar en wil ik er heen? Ja en nee. In Kathleen Jamies meesterlijke essaybundel Surfacing staat een stuk dat ‘In Quinhagak’ heet en waar gezocht wordt – in dat dorp, dat net ten zuiden ligt van wat we op deze kaart aan Alaskaanse kustlijn zien – naar resten die door dooi vrijkomen van nederzettingen van jagers-verzamelaars die de voorouders van de mensen in dat yup’ik dorp zijn. Die van de wandeling van 88,5 kilometer dus misschien. Een schitterende sfeertekening, met hervonden artefacten als een prachtige brug naar het verleden. Het voelt er warm en koud. De kleine gemeenschap is plezierig.

Dat is niet altijd zo, met name Alaska’s grootste moderne schrijver wat mij betreft – David Vann – toont een wereld die grimmig is, naast mooi. Een van Van Oorschots schrijvers werkt aan een boek over een atolletje dat half Russisch en half Amerikaans werd. De bevolking versnipperd door de geschiedenis.

Er zitten veel boeken in deze kaart, veel geschiedenis. En als we door een opwarmende aarde noordwaarts trekken blijft ons weinig over dan: Point Hope.

(Hier naar Kaart 2)

Leestips:

*Alexander Nieuwenhuis Winterthur
Kathleen Jamie Surfacing
David Vann Caribu Island

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

In it to Guinness 4

Sinds hij in Los Angeles woont lukt het Col niet vaak om hierheen te komen, maar vorige week had ik geluk: weinig is zo fijn als een van je oudste vrienden op je stoepje treffen. Ik kwam mijn huis uit en daar stond hij, ontspannen leunend tegen mijn geparkeerde fiets.

Ik keek achterom naar de ramen van ons appartement, waarvan er een openstond. B straalde me aan, haar onderarmen op de leuning – ze had me onder valse voorwendselen naar beneden gestuurd.

Toen hij doorkreeg dat ik aan hem voorbij wilde lopen, veerde Colin op. ‘Waar ga je heen, Gil?’

‘Boter halen,’ zei ik. ‘Want dat moest van B.’

‘Zal ik met je mee?’

Ik trok een schouder op. ‘Het is een vrij land.’

‘Je weet dat je een knuffel wilt,’ zei Col, en hield me staande. ‘Je hebt me vreselijk gemist.’

De laatste keer dat ik met jou op pad ging, liep ik gekneusde ribben op.’

Ik maakte een schijnbeweging en stapte hem voorbij, maar Col rende vooruit, draaide zich om en ging met gespreide armen voor me staan. Zijn omhelzing was warm en duurde lang; mijn vriend rook naar heel lang in het vliegtuig zitten, en ik vroeg me af waar hij zijn koffers had gelaten, of hij dit keer een hotel genomen had.

De traditie wil dat Colin op het onderste matras van Nadims stapelbed logeert, iets waar mijn zoon zich altijd vreselijk op verheugt, ook omdat Col erg goed kan gamen en zich nimmer aan de afgesproken bedtijd houdt.

‘Dus,’ zei Col toen we aankwamen bij Rief op de Marnixstraat. ‘Heb je hem al gezien?’

Abdellatief leek goddank niet door te hebben wie er in zijn winkel stond, en had dan ook Nederlands gesproken tegen Colin. Een dame met een gehaakte tas in rastakleuren probeerde heel erg niet naar hem te kijken, en bloosde daar ook bij.

‘Je film?’ zei ik, terwijl ik een pak boter uit de koeling haalde.

Col hield een paar stevige aubergines op. ‘Deze zien er lekker uit.’

‘Het is januari, gek. En ik heb hem nog niet gezien, maar ik hoor dat het over oude vrienden gaat, waarvan de een de ander saai vindt. Die saaie is nog rossig ook.’

Colin mikte vier aubergines is zijn mandje en zocht ook een doos frambozen uit. Hij weet dat Ada (6) die dingen niet kan weerstaan. ‘Ik denk dat je er wel iets in zult herkennen.’

‘Kwam je helemaal naar Amsterdam om het met me uit te maken?’

Hij trok een dikke wenkbrauw op, stopte een aardbei in zijn mond en kauwde. Aan zijn grimas te zien viel het winterkoninkje wat zuur uit. ‘Dat nooit, Gil. Wij blijven altijd samen.’

Met onze inkopen wandelden we terug naar huis, waar Colin besprongen werd door Nadim (11) en in haar kamer werd opgewacht door Ada, die zich altijd eerst verkleedt en opmaakt voordat ze haar oom onder ogen komt. Hoewel hij geen woord Nederlands spreekt, babbelt ze heel graag met Col, en als ze de kans krijgt is ze altijd in zijn buurt te vinden.

Colin las haar voor uit Foeksia de miniheks en kreeg bij het uitspreken van die naam steeds de slappe lach. Misschien hadden we op weg naar huis geen jointje moeten kopen. Uiteindelijk gaf hij het op en las Fred het hert, waarna hij aanschoof bij Nadim voor een paar rondjes op de playstation.

Omdat het feest was maakte ik een pasta met wangspek en Spaanse artisjokjes, waarbij we misschien iets teveel wijn dronken. Toen onze glazen leeg waren zei Colin dat hij Otis de hond wilde uitlaten, dat hij nog iemand moest bellen voor werk; een uurtje later kwam hij terug met twee flessen Chianti van San Giusto a Rentennano.

‘Ik ken een gozer,’ zei Col toen hij mijn verbazing zag. Hij had ook een grammetje Bel Dia van de coffeeshop op de hoek. Een echte vriend weet wat je lekker vindt.

Toen de kinderen in bed lagen klommen we het dak op om daar nog een tijdje te lullen. B kwam melden dat ze ook maar eens ging slapen en kreeg een kus van Colin, die net een klunzig jointje draaide, me onderwijl verzekerend dat het perfect ging worden. Opeens besefte ik dat het voor het eerst in weken niet geregend had.

‘Wat een dag,’ zei ik, en nam het broddelwerkje van hem aan. Hij gaf me vuur, ik inhaleerde. Withete hompen hasj rolden als nagloeiende lava over mijn trui.

‘Is het oké als ik onder Nadim crash?’ vroeg Colin.

‘Maar natuurlijk,’ zei ik. ‘Volgens mij heeft hij je bed al opgemaakt.’

‘Episch.’

En dat was het – het was een epische dag geweest en straks zou ik – ook voor het eerst in weken – groots en meeslepend slapen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Sorry

Na een ruzie met een jeugdvriendin besloot ik naar de boekwinkel te gaan om een poëziebundel te kopen. Het een had niet veel met het ander te maken, maar ik was gefrustreerd, wilde er even uit en baalde van het feit dat ik nooit excuses kon maken: ik had iets venijnigs gezegd over haar nieuwe vriend. Roestige, lelijke jaloezie, die terugging naar de vierde klas, een soort jaloezie die ik in al die jaren niet meer had gevoeld, maar ineens weer was teruggekeerd als een hardnekkige jeugdpuist. Met een vijfletterwoord was de situatie misschien opgelost, maar ik had niets gezegd en was weggelopen.

Toen ik de deur van de boekwinkel opentrok, liep er een grijze dame tegen me aan. Ze wierp een geagiteerde blik, maaide met haar handen en wurmde zich langs mij heen, de deuropening door.

‘Van sorry ga je niet dood, hoor,’ siste ik haar toe, terwijl ik van mezelf schrok, en omdat ik daar, gezien haar verlopen voorkomen, wel eens ongelijk in kon hebben. De dame reageerde niet, stak een kraslot in haar jaszak en slofte weg. ‘En veel geluk,’ mompelde ik haar sardonisch na.  

In de rij voor de kassa stond een meisje. Ik hield de uitgekozen bundel tegen mijn buik als een baby, alsof de gedichten beschermd moesten worden tegen iets of iemand. Het meisje plukte wat neurotisch aan haar kortgeknipte haar, bewoog onrustig en tikte met haar voet onophoudelijk op het platgetreden tapijt dat in de winkel lag.

De man voor haar in de rij bestelde een pakje sigaretten, griste zijn verslaving van de toonbank en beende de winkel uit. Het meisje deed een stap naar voren, keek naar de kaartenmolen en draaide het ding rond. Voor bijna alle grote én kleine momenten in het leven bleek een stuk papier te zijn: geboortes, sterfgevallen, verjaardagen, het slagen voor de middelbare school, een rijbewijs en een examen, beterschapswensen, verhuisberichten – bijna alles.

 ‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg de bebrilde man achter de kassa, nadat het meisje de molen drie keer had rondgedraaid, alsof ze hoopte dat na ieder rondje uit het niets nieuwe kaarten in de rekjes zouden verschijnen.

‘Hebben jullie ook sorrykaarten?’ hoorde ik haar zacht vragen, en ze gaf de molen een laatste, zachte zwaai.

‘Sorrykaarten?’ vroeg de bebrilde man, en krabde aan zijn ongeschoren gezicht.

‘Ja, sorrykaarten. Een kaart met Sorry erop. Een soort van bedankkaart, maar dan net anders.’

De man gaf nu zelf de molen een zwaai, schoof zijn bril wat verder naar het puntje van zijn neus en ging met zijn knoestige vingers langs de kaarten, terwijl hij wat onverstaanbare woorden mompelde. Ik vroeg me af in welke situaties je iemand een sorrykaart zou sturen. Een vergeten verjaardag? Een ruzie? Of iets veel ergers? Het was duidelijk dat het meisje dat vijfletterwoord niet in het echt tegen iemand wilde zeggen. Dit excuus moest met enige afstand gemaakt worden, met een postzegel, of werd snel en haast onzichtbaar door iemands brievenbus gedaan, of zou als een vondeling in een postvakje gelegd worden, misschien. Schaamte, misschien? Of lafheid? Of juist een oprecht excuus? Een kaartje sturen is een handeling, kost moeite, geeft het excuus wat meer gewicht. Woorden zijn terug te nemen, postzegels niet.

En: hoeveel jonge mensen zouden er nog kaarten versturen? Het meisje was waarschijnlijk niet ouder dan twintig, en ik had voor mijn twintigste één keer een kaart gestuurd, aan mijn jeugdliefde, toen ik op vakantie was.

De bebrilde man had de molen al twee keer rondgedraaid. Ook nu waren er geen nieuwe kaarten verschenen na het ronddraaien. Geen magie in deze boekwinkel op een woensdagmiddag, dacht ik. Hij drukte zijn bril weer omhoog, pakte een kaart uit het rek en keek het meisje aan.

‘Hier staat Het spijt me op, is dat ook goed?’

Het meisje schudde resoluut haar hoofd.

‘Nee, er moet echt Sorry op staan,’ zei ze en slaakte een geknepen zucht. ‘Wat moet ik nu?’ vroeg ze, met de grondtoon van beginnende wanhoop. Haar stem trilde en het leek alsof ze elk moment in tranen uit kon barsten. De bebrilde man werd een beetje zenuwachtig.

Het spijt me lijkt erg op Sorry,’ probeerde hij nog, maar het hielp niet.

‘Nee, laat maar. Bedankt,’ mompelde het meisje en liep met korte passen de winkel uit. De bebrilde man keek haar wat onbegrijpend na.

‘Sorry. Succes, dan,’ riep hij, zich ogenschijnlijk niet bewust van de ironie van zijn uitspraak. Het meisje had een punt: er is een groot verschil tussen Sorry en Het spijt me. Sorry is makkelijker dan Het spijt me. In Het spijt me ligt een zwaarder gewicht dan Sorry, een mens kan Sorry zeggen, en het tegenovergestelde denken, maar in Het spijt me ligt een vorm van berouw die onomkeerbaar is. Kennelijk had ze ook weer niet zó veel berouw dat Het spijt me ook een optie was.

Ik had het te doen met het Sorrymeisje. Toen ik weer buiten stond, werd ik gebeld door de vriendin met wie ik ruzie had gemaakt. Ik nam niet op. Vandaag was geen dag voor excuses, dacht ik, zowel voor het Sorrymeisje als voor mij. Maar: ik begreep haar wel. Soms is een kaartje de juiste oplossing. Morgen, misschien. Dan zou ik, wie weet, een kaartje sturen. Niet met Sorry, maar met Het spijt me erop, want mijn berouw was eigenlijk al onomkeerbaar. En: ik wist nu waar ik moest zijn om dat kaartje te halen. 

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

De wereld in 48 stukken – 0

In een van mijn vroegere huizen had ik een kaart van Zuid-Amerika boven mijn bed hangen. Dat betekent dat ik inslapend of zojuist ontwakend de landen kon oefenen, zodat ik zou weten welke daar allemaal lagen, en zodat ik kon dromen dat ik daarheen zou reizen. Colombia, Paraguay, Brazilië, Suriname. In mijn huidige huis hing een grote wereldkaart op zachtboard geplakt aan de muur. Er staken spelden met vlaggetjes in op plaatsen waar ik was of heen wilde. Die moest eraf omdat de muur geverfd werd. Ik trok die grote kaart langzaam van het zachtboard af en hij stond een weekje opgerold in een hoek, te twijfelen over hoe nu verder. Totdat ik hem vanmiddag neerlegde en met een schaar in stroken knipte, zodat ik de stukjes passend kon maken om een voor een in mijn dagboek te pakken.

Mijn dagboek dicteerde de omvang: ze zijn gemiddeld 19 bij 11 centimeter. Twaalf stroken van noord naar zuid, vier uit elke strook. De kaart is natuurlijk 180° van noord naar zuid, 360° van west naar oost. Een strookje is meestal een stuk aarde van 45° hoog en zo’n 30° breed. Later ga ik nog eens goed rekenen welk oppervlak dat is.

Waarom kaarten zo’n onstilbare aantrekkingskracht op mij uit oefenen denk ik wel te kunnen achterhalen als ik 48 weken lang (vier weken vakantie, waar zou ik eens heen gaan…?) steeds zo’n stukje aarde of zee goed bekijk. Van mijn grootvader heb ik een oude Leopoldsatlas waarop hij netjes aantekende hoe snel de reis per bananenschip door het Panamakanaal vorderde toen hij in 1953 een jaar op reis was. Dus misschien zijn het de genen after all.

En ik zal steeds een week naar de kaart moeten kijken voordat ik weet wat dat stuk wereld me te vertellen heeft. En ik zal wat problemen moeten overwinnen: wat te schrijven over de grote hoeveelheid blauwe stukken? Of wat te schrijven over een strook waar ongeveer heel Europa op valt? En er moet veel aan poëzie gerefereerd worden, deze van Mary Oliver bijvoorbeeld:

The old poets of China

Wherever I am, the world comes after me.
It offers me its busyness. It does not believe
that I do not want it. Now I understand
why the old poets of China went so far and high
into the mountains, then crept into the pale mist.

Maar waar het te plaatsen? Op de eerste kaart, links bovenaan, waar Amerika voor het eerst in zicht komt, (Oliver is een voormalig Poet Laureate van dat land) of eerder ergens in de 40 als we bij China zijn aanbeland?

Bij de eerste maar, want de wereld komt achter ons aan. En het zou over geschiedenis moeten gaan, over reizen, over boeken ook. En over boeken over kaarten (zoals Milo van Bokkums onvolprezen Grensstreken, of On the map van Simon Garfield)

Maar volgende keer dus eerst over de Tsjoektsjenzee, en de grens tussen Amerika en Rusland, in Kaart nummer 1.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Knaller

We hadden de kerst te vol gepland. De avonden ervoor, kerstavond, eerste en tweede, de avonden erna: steeds zouden er eters komen, mensen op wier komst we ons heel erg verheugden, maar eigenlijk waren we voor aanvang van de feestdagen al te moe, kon dat hele sociale er niet goed meer bij.

In de nacht van de tweeëntwintigste wilde de slaap B maar niet vinden. Ze trok haar kussen over haar hoofd en gromde wanhopig. Ik lag ook wakker en schrok omdat mijn vrouw nooit wanhoopt.

Uiteindelijk moet ik tóch in slaap gevallen zijn, want anders had ik niet om om halfvijf wakker kunnen worden van Ada (6), die zich met oorpijn in onze kamer meldde. We gaven haar een sabbelpijnstiller, trokken haar tussen ons in en schreven de nacht verder af. Een bed delen met Aad is waken naast een hyperkinetische zeester.

‘Sjezus,’ zuchtte B. ‘Hoe kom ik straks mijn werkdag door?’

Omdat onze dochter ook een loopneus bleek te hebben, deden we gezellig coronatests bij het ontbijt. Rond de pot met pindakaas gistten onze covid-domino’s. Nadim tuurde hoopvol naar de zijne, somde al films op die hij de komende dagen in zijn bed zou kijken, maar hij kreeg één lullig streepje en schoof het ding balend van zich af. Ada en ik bleken ook onbesmet – B had keihard Corrie.

Alles werd afgezegd, de druk was van de ketel, maar blij leek ze daar niet mee. B meldde zich ziek en toog naar onze slaapkamer, probeerde daar nog wat te werken.

De quarantainetijd ging in en ik vroeg me af hoe lang we dit nog zouden blijven doen, als samenleving. Van mijn zwager, die op dit moment in Colombia woont, hoor ik dat ze daar niet testen. Dat ze geen verschil zien tussen corona en griep. Ik wil hier geen discussie aanzwengelen, ik vroeg het me gewoonweg af.

Omdat B verder symptoomvrij bleef, kon onze huizenruil met Parijs na de kerstdagen doorgaan. Montmartre bleek een fijne uitvalsbasis van waaruit we tientallen kilometers liepen. Nadim (11) is al jaren een goede wandelaar, en voor iemand die veel liever danst deed Ada het ook prima.

Er speelden zorgen in Nederland, maar toch waren er momenten waarop ik nergens aan dacht, de tijd uit het oog verloor en loskwam van alles behalve mijn gezin hier in de straten van Parijs. Het waaide en regende, de hemel was loodgrijs. In de middagen rustten we uit in het appartement met uitzicht op de Sacré Coeur. Tegen beter weten in probeerde ik Mohamed Sarr te lezen – inmiddels had ik het zeker tien keer van me afgeworpen en weer opgepakt.

Ik begrijp dat er flink geboden is op de rechten van deze Goncourtwinnende roman, en dat Atlas-Contact die biedingsfrenzy won. Ze zullen er geen spijt van hebben, want iedereen die ik ken leest op dit moment De diepst verborgen herinnering van de mens.

Ik wierp Sarr in een hoek van de bank en las het nieuwe The Unfolding van A.M. Homes, dat me tegen had gestaan vanwege het politieke gehalte, maar in positieve zin verraste. Homes balanceert knap tussen het absurde en realistische, tussen hoogdravendheid en fijngevoeligheid. Daarna begon ik aan de nieuwe Strout – niet gedacht dat ik het ooit zou zeggen, maar misschien word ik Lucy Barton een beetje moe. Dat begon al bij haar vorige Oh, William.

Omdat de kinderen daar nog niet geweest waren, sloten we op een ochtend van zware regenval aan in een rij voor het Louvre. We hadden voor een vaste tijd gereserveerd, maar stonden niettemin drie kwartier onbeschut om vlak voor binnenkomst te ontdekken dat we waren voorgedrongen: de werkelijke rij liep om de glazen piramide heen.

Ouder worden is jezelf omarmen. Omdat ik dit jaar vijftig word, zal ik omarmen dat beeldende kunst vrijwel niets met me doet. Ik snap dat er bij de lezer allerlei verweer opborrelt, maar laat me je verzekeren: ik heb het al die jaren écht geprobeerd.

Op oudejaarsavond aten we bij een klassieke brasserie een assiette fruits de mer. Om ons heen zaten veelal bejaarde mensen uit de buurt, die zich voor de gelegenheid in hun beste kloffie gestoken hadden. Nadim had zijn haar gekamd en Ada droeg een goudplissé feestjurk – van de obers en passerende gasten kreeg ze uitgebreide complimenten.

Na het eten keken we Amélie in ons appartement terwijl de bejaarde kat des huizes ronkte bij Nadim op schoot. Voor het eerst bleef Ada wakker tot het twaalf-uurmoment, en vanaf ons balkon keken we naar de flikkerende lichtshow op de Eiffeltoren. Het gebrek aan vuurwerk dat ik een vorige keer als anticlimactisch had ervaren stoorde me nu totaal niet, maar we spraken wél af dat we er volgend jaar weer een groot feest van zouden maken.

Op nieuwjaarsdag reden we een nagenoeg verlaten stad uit. Ook de autoroute was leeg. Toen B het stuur bij de Belgische grens overnam, pakte ik mijn telefoon en scrolde door beelden van een heel Amsterdams oud en nieuw: vuurwerk, lichtkogels en bezwete koppen, salontafels vol flessen, peuken en ponypacks – ik voelde verrassend weinig spijt het allemaal gemist te hebben.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Dünya Calikci
    Dünya Calikci

    Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.