Een blonde boekenjongen – 16/03/22

Ergens in de zomer van 2017 stond ik met vrienden op straat in de Jordaan. Ik had net de barbecue aangestoken, en we maakten ons op voor een lange dag van koken en wijndrinken.

Mijn gezelschap bestond uit koks die elkaar kenden van het werken in de horeca; iedereen had ingrediënten meegenomen, een flesje of twee. We hadden onze spulletjes binnen op het aanrecht uitgestald en zouden straks samen een menu gaan improviseren.

Naast de barbecue, op het blauwe bankje dat ik voor mijn vrouw getimmerd had, lagen stapels Engelstalige boeken. Ik had ze daar neergelegd in de hoop dat passanten ze mee zouden nemen, maar niemand toonde echt interesse. Tot er een extreem frisgewassen jongeman in een wit T-shirt langsliep, met een legergroene rugzak over zijn schouders.

De man hield halt voor de bank met boeken, stapte terug, kneep in zijn onderlip en deed weer een stap naar voren.

‘Excuse me,’ zei hij in wat later een Oekraïens accent zou blijken. ‘These books, they are for sale?’

‘Absolutely not,’ zei ik. ‘They are for free.’

Hij lachte, leek me niet meteen te geloven. ‘But these are good books.’

‘I know,’ zei ik. ‘I read them.’

De jongeman ging door zijn knieën en pakte mijn oude boeken één voor één op alsof het glazen muiltjes waren, laatste kansen op het vinden van een verloren prinses. Hij liet de ruggen door zijn brandschone handen gaan en rook aan de bladzijden.

‘You are certain I can take them?’

‘Yes,’ zei ik. ‘Would you also like a glass of wine?’

Hij stelde zich voor als Andrew Kobalia uit Kyiv, en we kwamen te praten over zijn stads- en naamgenoot Andrej Koerkov, schrijver van veelal absurdistische literatuur als Death and the Penguin, Penguin lost (beide niet in het Nederlands vertaald), Picknick op het ijs en De laatste liefde van de president.

‘Zullen we hem uitnodigen?’ zei ik tegen mijn vrienden. ‘Dat is toch leuk: je bent op vakantie in een vreemde stad, wordt van straat getrokken en krijgt weet-ik-hoeveel-gangen te eten met de allerfijnste wijn erbij.’

Ze vonden het een uitstekend plan, en kort daarop zat Andrew kaarsrecht en extreem beleefd bij ons aan tafel. Hij babbelde met iedereen even geïnteresseerd en complimenteerde ons met de wijn en de gerechten, zonder daarbij al te luid of emotioneel te worden. Als ik op dat moment een huwbare dochter had gehad, dan zou Andrew aan het einde van die middag met mijn dochter, mijn zegen en een bruidsschat zijn vertrokken.

Uren gingen voorbij terwijl een bataljon aan lege flessen zich vormde onder mijn aanrecht. Al die tijd zat Andrew Kobalia rechtop, bleef zijn T-shirt vlekkeloos, en sprak hij onderhoudend met mijn vrienden. Na dessert, koffie en digestieven gaf hij iedereen een stevige, warme hand en bedankte ons voor de gezelligheid, het eten en de wijn. Mij bedankte hij nogmaals voor de boeken, die hij voorzichtig in zijn rugzak schikte.

We liepen mee de straat op om hem uit te zwaaien, en merkten dat onze nieuwe vriend totaal niet onder invloed leek.

Een paar weken daarna kreeg ik een Facebookbericht van Andrew. Of ik hem mijn laatste boek kon sturen. Hij kende een uitgever in Kyiv bij wie hij het onder de aandacht wilde brengen. Ik herinnerde me niet mijn werk met hem besproken te hebben, maar er was wel meer wat ik me niet herinnerde van die middag; mijn boek ging naar het adres dat hij me opgaf en enkele dagen later kwam Andrew bij me terug: de bal lag nu bij de uitgeverij.

Toen ik gisterenochtend wakker werd, herinnerde ik me opeens die zachtaardige Oekraïner. Ik zocht hem op via Facebook en schreef: Andrej, my friend. Jesus. How are you?

Binnen een halfuur kreeg ik antwoord: I’m good. Joined territorial defense of Kyiv. Other relatives are mostly safe. I’m planning to fight until the city is lost (which is highly unlikely) or the province is free from Russian soldiers (it can happen in the nearest weeks).

Op Instagram kwam ik een foto tegen die hij had genomen vanuit een geïmproviseerde geschuttoren. Door een smalle horizontale ruit ziet hij uit op een gebarricadeerde toegangsweg. Op de voorgrond, in de toren: de gekruiste benen van Andrew Kobalia, in smetteloze khaki legerbroek gestoken, met een automatisch wapen er dwars overheen.

Andrii Kobaliya (25) is per 23 februari 2023 tweede luitenant bij de Territoriale Strijdkrachten van Oekraïne. Voor de oorlog was hij journalist bij de publieke radio, docent aan de democratische school van Maibutni en due diligence-analist. Sinds deze maand verschijnen er zo nu en dan frontberichten van hem in De Groene, vertaald door Menno Grootveld. Gilles van der Loo zamelt geld in voor zijn vriend, die daarmee tot dusver een kogelvrij vest, een fijne slaapzak, een goede helm en een drone kocht. Je bijdrage is van harte welkom en gaat integraal naar Andreii. Overmaken kan naar NL84 ABNA 0482526033 t.n.v. dhr. G.J. van der Loo o.v.v. Andreii. Je kunt ook direct overmaken met Paypal via: andriikobaliia@gmail.com

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Woorden van de nutteloze toeschouwer (Over Louis Couperus)

Vind maar eens woorden voor deze oorlog, laverend tussen de Scylla van de platte clichés en de Charybdis van de schrille retoriek. Alleen muziek kan misschien iets verwoorden. Daarom bezoek ik een klein benefietconcert (Giro 555) in de Haagse Kunstkring met o.a. cellosuites van Bach (enz.).

Er zijn woorden: een heel erg Haagse mevrouw leest voor uit de beroemde Brieven van den Nutteloozen Toeschouwer van Louis Couperus, over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Ze doet dat heel goed. Het is voordracht in de beste traditie van Couperus zelf. Eenmaal buiten spoed ik me naar de openbare bibliotheek en vind het boekje. Bruin, met een Art Nouveau-kaft. Ik bliep het langs de uitleenmachine en loop de open, vrije stad weer in.

Wat een prachtige dag! De stad ademt lente. Een staalblauwe hemel, lachende gezichten op de Grote Marktstraat, drommen mensen biggen zich de PRIMARK in en komen er, schijnbaar gelukkig, ook weer uit. Trams ratelen voorbij, chihuahuas keffen en een jonge vrouw met donkere krullen en een groene muts op loopt in een zwevende tred over het Spui naar boekhandel Van Stockum, op zoek naar letters en woorden en gedachten en scènes en ondertussen … ‘worden steden gebombardeerd, storten de reusachtige legers op elkaâr in, sneven de duizenden aan beide zijden, is de grond rood van bloed en de lucht rood van gloed … is het een ontzettende Gruwel, vol van gruwelijkheden, zóo ontzettend als nimmer de Historie nog schiep.’

Couperus, de decadente kosmopoliet, bevond zich bij het uitbreken van de oorlog in Florence en München, waar hij het nieuws van de telegrammen volgde, de internationale ‘couranten’ las, en bedwelmd raakte door tegenstrijdige en verwarrende berichtgeving. Toch moest en zou hij op de hoogte blijven, want ‘ik wil niet dat de, om mij heen ruischende, Historie, mij met een plooi van hare zware wade of een tik van haar vleugel weg veegt.’

Zo is mijn zondag niet. Voor het eerst in tijden heb ik mijn telefoon (en dus Twitter) thuis gelaten – een QR-code is niet meer nodig. Ik lees Couperus en verplaats me naar Konditorei Vienna bij Buitenhof, waar in rampjaar 1672 een woedende massa de gebroeders De Witt in stukken heeft gereten. Ik verzin het niet. Twee tafeltjes verderop zit, achter een donkere zonnebril, Paul van Vliet. Dat die nog leeft. Hij heeft Couperus vast nog gekend. En Johan en Cornelis de Witt. En de geschiedenis. Zou hij ook koortsachtig telegrammen lezen? Hij weet misschien wat Couperus wist, in 1914: ‘…zelfs vóór de Pers bestond, zullen oorlogsberichten, berichten van overwinning of nederlaag, relatief zijn geweest, een spiegeleffectje, een weêrglans-draai van de Waarheid, die hare handspiegel snel bewoog heen en weêr.’

Woorden schuren in mijn hoofd. Van Oekraïense studenten. Ze is uit Marioepol. Ze heeft geen contact met haar tante. Al twee dagen niet. Geen gehoor. Kharkiv, een andere student, in tranen, het huis van haar ouders is vernietigd. Evgenii, die ene historicus uit Odessa die ik in 2016 ontmoette op een congres in Lviv. ‘My nation is strong and united now’, schrijft hij me in een e-mail. Hij moet naar het front. Het woord is aan de oorlog.

‘Wij zijn de groote kinderen, die àltijd nog kùnnen gelooven aan de ons zoo eenvoudige, klare idealen en aan dat eéne Ideaal van Wereldvrede, het zonnezuivere, waarvan de verwerkelijking in latere eeuw onloochenbaar schijnt….als wij er over praten, schijnt het ons reeds toe, dat een immense, wimpelende, witte vaan zich ontplooien gaat over de wereld…. Helaas, het zijn alles woorden, ideeën, idealen, onmogelijkheden, fantazieën van kinderlijke droomers.’

Plotseling zie ik in mijn ooghoek Gideon van Meijeren – ja die van het Forum voor Democratie – een tafeltje zoeken. Als een dwingeland stuurt hij zijn vriendin naar een plek ten noordoosten van mijn koffie en uitzicht. Dit is een zondag in deze stad. Johan de Witt, Paul van Vliet (‘Ik ben Paul van Vliet’), en de Poetin-hamster. En ik, met het boekje van Couperus op mijn schoot, op het terras van Konditorei Vienna. Het wordt tijd om af te rekenen.

Langs de Hofvijver en het Plein loop ik naar station Centraal. Couperus, de zelfverklaarde ‘dwaler’ en ‘schoonheidszoeker’, draaide zijn rug toe naar de ‘Wereldbrand’. Dat kan ik niet, al voel ik me in deze zogenaamde ‘Stad van Vrede en Recht’, in de schaduw van het Vredespaleis uit de tijd van Couperus, ook een ‘Nuttelooze Toeschouwer’. Wat kunnen we doen? Demonstreren, inzamelen en doneren. Couperus kwam niet tot schrijven, behalve dan die brieven. ‘Ik voel mij, moreel, gevangen, hoewel dat woord misschien niet geheel mijn gemoedsstemming uitdrukt. Ik kan niet denken. Ik voel mij suf. De Oorlog drukt als een nachtmerrie, een ontzettende zwarte demon over mijn ziel…Ik doe niets dan wezenloos couranten lezen.’ De schrijver heeft geen hoop. Terloops, ja in een fatalistische terzijde, schrijft hij: ‘…er zijn ook nog Individuën, en als die zich eens allemaal vereenigden tegen deze groote Wereldkrankzinnigheid, zoû dat niet geven…? Ik vrees bijna van niets.’ Couperus vervolgt: ‘Oorlog verklaren ligt in de lucht, het is in de mode. Lezer, ik verklaar u den oorlog.’

Couperus’ woorden dansen voor mijn ogen in de tram naar huis. Woorden die resoneren met het vage geweld van een schommelende Haagse tram op de stalen rails bij de halte Wenckebachstraat. Woorden die weggetikt lijken uit het verleden en nu verloren zijn in het heden.

Even mager als zwaarmoedig zijn ze, die woorden van de nutteloze toeschouwer.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Leve de vrijheid!

Wat zou toch deze eeuw de allerergste maken?
Wellicht dat in de walm van angst, verdriet,
zij wel de zwartste zweer wist aan te raken,
Maar haar genezen kon zij niet.

In ‘t westen schijnt de aardse zon nog op de huizen,
zodat de daken in haar licht te glanzen staan.
Hier zet de witte dood op alle deuren kruizen
en roept de kraaien, en de kraaien vliegen aan.

Dit zou heel goed een gedicht kunnen zijn dat geschreven is in maart 2022 in Charkov door een Oekraïnse. Maar het werd geschreven in 1919 door een Russische. Leven onder een oorlog die je wordt aangedaan door mannen die de macht naar zich toe trokken, geen tegenspraak dulden en ook alle kritiek in eigen gelederen elimineren, het is helaas geen uniek Oekraïense ervaring. Anna Achmatova, Russin, in Odessa (Oekraïne) geboren, schreef er ten hemelschreiend mooie poëzie over, hier in vertaling van Margriet Berg en Marja Wiebes.

Hoe bijziend ben je als je Russen wilt cancelen die precies dat meemaakten wat de Oekraïners nu te verstouwen krijgen? Niet het Russisch is het probleem, noch het Russisch volk en al zeker niet de dichters, schrijvers en componisten en andere kunstenaars. Maar de man Poetin is het probleem. Poetin die – zoals Navalny al zei – de geschiedenis in zal gaan in associatie met ‘de onderbroek van Navalny’, niet in associatie van een ‘herwonnen imperium’. Wat Tsar-struck Poetin nog denkt te kunnen bereiken is maar de vraag. Hij zoekt zijn historische voorbeelden bij de tsaren die gebiedsuitbreiding realiseerden. Maar Vladimir is een beperkte geschiedenisleerling: want wie alle tegenspraak elimineert zal uiteindelijk nooit winnen. Die eindigt in een put. Daar hoef je de geschiedenis maar op na te slaan.

Als we toch in algemeenheden denken dan zouden we de mannen moet aanwijzen als de schuldigen van een zinloze en brute oorlog. Zoals Virginia Woolf schrijft in Three Guineas – haar lucide geformuleerde studie naar oorlogvoering – ‘Scarcely a human being in the course of history has fallen to a woman’s rifle.’ En verder: ‘Obviously there is for you some glory , some necessity, some satisfaction in fighting which we have never felt or enjoyed.’

Of mannen? Poetin lijkt een bange bolle boze boomer meer dan een krijgsheer. Ergens blijft het onbegrijpelijk dat een geest zo op kan raken dat hij gelijk denkt te hebben door iedereen die anders denkt het zwijgen op te leggen. Daarin is hij een moderne Stalin.

Ik heb gezichten langzaam zien vervallen,
gezien hoe angst vanonder wimpers kijkt,
ik heb gezien hoe lijden op de wangen
iets kerft dat op ruw spijkerschrift gelijkt.
[…]
Ik bid niet louter voor mijzelf dit uur
maar ook voor wie zich daar met mij bevonden,
voor hen die bij die rode blinde muur
in barre kou en juli-hitte stonden.

Anna Achmatova

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Levensvatbaar

Na het overlijden van kater Joris, die zestien jaar heeft meegedraaid in ons gezin, vond ik het wel genoeg geweest. Er waren nog twee vissen en een hond over, en de kotsplekken op het kleed en de houten vloer konden me gestolen worden, net als de haren overal, de kaklucht rond de kattenbak en het peperdure voer tegen die blaasgruis-issues.

Joris was een schat van een beest, maar dat is Otis de Hond ook, en daar moeten we tegenwoordig ook al een babysit voor regelen als we van huis gaan, anders zit hij vanaf minuut drie amechtig te keffen achter de deur.

De diepe rouw waarin Nadim (10) zich zeker vijf minuten had ondergedompeld, verdween als een angoratrui onder los kattenhaar toen hij op het internet de ragdoll ontdekte, een raspoes waarvan het skelet schijnbaar verweekt op het moment dat je zo’n beest oppakt. De poes kun je vervolgens als een stolaatje om je nek draperen.

‘Kijk mam,’ zei hij. ‘Vind je deze kittens niet super cute?’

Dat waren ze, zei B. Maar het was nog te vroeg om na te denken over nieuwe katten.

‘Het kan ook zijn,’ voegde ik toe, ‘dat er helemaal geen kat meer komt.’

B trok haar wenkbrauwen naar me op en kantelde haar hoofd. ‘Een huis zonder dieren is geen echt huis,’ zei ze. Wat ook weer waar was. Maar we hadden die ouwe Otis toch nog? En de vissen?

‘Áls er weer een kat komt, dan zeker geen twee,’ zei ik. ‘En helemáál geen raskat. Wat kosten die beesten?’

Nadim liet me een prijslijst van een fokker zien, en de temperatuur in de kamer leek twaalf graden te dalen.

‘Crimineel,’ zei ik. ‘Later blijken ze dan ook nog genetische afwijkingen te hebben, omdat ze helemaal zijn doorgefokt.’

‘We praten er in de zomer over,’ zei B tegen Nadim. En tegen mij: ‘Toch?’

Ik kruiste mijn armen en tuurde voor me uit. Het laatste woord had ik hier wel over gezegd, leek me.

Acht dagen later stond ik in Purmerend twee ragdollkittens aan te betalen. Ik rekende uit hoeveel die beesten per ons zouden kosten, en werd een beetje draaierig. Geen wonder dat niemand in het westen nog kattenvlees at.

Op een zondag twee maanden later haalden we de zusjes in een knetternieuwe draagdoos op, en namen ze mee naar huis. In de woonkamer lieten we de kittens los te midden van een hele hoop impulsaankopen die B bij een online dierenspeciaalzaak had gedaan.

Hoewel de natuurlijke reactie van elk dier in zo’n vreemde omgeving zou zijn om onder de bank te vluchten en daar een paar dagen te blijven tot duidelijk is dat er écht geen groot gevaar dreigt, sprongen deze twee mafklappers onmiddellijk met enthousiasme op alle verenballetjes en rolspiraaltjes, en speelden verstoppertje in een soort rups met gaten. Ergens in de afgelopen jaren leek het de branche te zijn gelukt om elke natuurlijke angstreactie uit dit ras vandaan te fokken.

‘Dit is toch niet normaal?’ zei ik.

‘Zo zijn ragdolls,’ antwoordde Nadim, die zich inmiddels extreem goed had ingelezen. ‘Ze willen altijd bij mensen zijn en spelen en ze zijn dol op knuffelen en chillen. Van knuffelen en chillen krijg je oxytocine.’

Later die dag kwam er eentje kijken terwijl de kinderen in bad zaten, en gleed daarbij het water in. Omdat het bad niet erg vol was, stak haar kopje nog boven het sop uit. Ze bleef niet alleen kalm, maar deed ook geen enkele moeite om uit het water te komen. Ik begreep dat deze kittens onder natuurlijke omstandigheden niet levensvatbaar zouden zijn.

Op maandag, bij het tikken van mijn eerste woorden van de ochtend, werd er simultaan in mijn linker, -en rechterbroekspijp geklommen. Een paar tellen later barstte een hevig spinnen los op mijn schoot, wat de mafklappers een paar uur volhielden, tot ik opstond om naar de wc te gaan. Toen ik terugkwam lagen ze op mijn toetsenbord. Er ging toch wel iets van die beesten uit.

Het leek na die paar uur alleen met de kittens moeilijker me druk te maken over dingen, ook als het dingen waren die de kittens zelf deden, zoals op ons bed piesen, hun nagels scherpen aan de bank, het voer van Otis eten en weer uitkotsen, en klimmen in de dure zonwering.

Ik plukte Mus en Mary uit de Luxaflex en nam ze terug op schoot. Onmiddellijk startte het gespin weer op. Boven het daklicht spande een helderblauwe hemel, en een ondefinieerbare hoeveelheid tijd verstreek terwijl ik dat blauw in staarde, achteroverhangend in mijn stoel. Ik rekte me uit. Gaapte. Besefte dat ik voor hoe lang het ook geduurd had niet aan de oorlog in Oekraïne had gedacht.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Nyctofobie

Kleine Vladimir, waar ben je toch zo bang voor?
Met je kille blik heb je jezelf al zoveel nachten
opnieuw ondervraagd, sinds je kleutertijd
steeds hetzelfde patroon: niemand te vertrouwen,

de nachtelijke haas niet, je kapotgetrapte speelgoed,
de grotere jongens die je tegen de kleine opzette niet,
vader, docenten, superieuren, dat emotieloze gezicht
in de spiegel niet. De mensen in je land,

proostende vrienden die je teveel nodig hebben
om vriend te kunnen zijn – waarom moet jij toch altijd
alles alleen opknappen in je donkere bunker

terwijl anderen de lente op hun gezicht voelen?
Jij kunt er toch ook niets aan doen dat het zo begonnen is,
zo volkomen volgens angstig plan zal eindigen?

Hanz Mirck

Hanz Mirck (1970) schrijft al ruim dertig jaar poëzie. Zijn debuut Het geluk weet niets van mij (2002) werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en zijn tweede bundel werd bekroond met de J.C. Bloemprijs. Mirck was ook redacteur van literair tijdschrift Parmentier en voor diverse uitgeverijen. Hij vertaalde toneel en poëzie, schreef gedichten voor kinderen, een roman (Het godsgeschenk) en was stadsdichter van Zutphen en daarna van Apeldoorn.

Arend Jan Heerma van Voss 1942-2022

‘Is er een apart hoekje voor ex-schrijvers, dat zou wel helpen?’ schreef Arend Jan Heerma van Voss me na een uitnodiging voor een schrijversborrel bij Van Oorschot. Arend Jan meende dat je voor een uitnodiging voor een diner of borrel liefst recent of heel veel boeken had moeten schrijven, voor ons was dat ene meer dan voldoende. Want wat een boek! De ‘retro-reportage’ zoals hij het noemde met de titel Dokie. Een familiebericht is een voorbeeldige familiegeschiedenis, memoires ook zoals we graag meer zouden uitgeven. Ook van Arend Jan, we hebben er dikwijls naar gevraagd. ‘De kale feiten werden wel gekend, maar die konden lang onopgetuigd blijven; als de betekenis ervan eindelijk doordringt, is meestal goed te begrijpen waarom dat zo lang moest duren’ analyseert de gewezen hoofdredacteur van het Maandblad voor geestelijke volksgezondheid, de zaak zelf maar even voor ons.

Dokie vertelt het verhaal van zijn in de oorlog gestorven zusje, ze werd aangereden door een motor. Lang was ze afwezig in zijn leven en dat van de familie, Dokie was iemand over wie nadrukkelijk gezwegen werd. Volgens het procedé van de ‘associatieve logica’ ontsluiert de auteur de schrijnende geschiedenis. Maar in de 100 geserreerde paragrafen die hij daarvoor maar nodig had ontwaren we ook zijn leven, en zijn fascinaties. Het is een boek dat je kunt blijven lezen, in een stijl die is zoals de auteur was: precies, geestig, bescheiden, intelligent en volstrekt origineel.

Het portret hiernaast door Stefan Heijendael is mooi en typerend. De altijd aanwezige tas, de blik waarin een zekere afzijdige melancholie en ironie om voorrang strijden.

Dokie staat ook vol muziek, Elmore James bijvoorbeeld, ‘de ideale man om de aversie tegen alles wat “grof, ruw en lawaaierig’ is in de naoorlogse blues aan te wakkeren’, zoals HvV schreef in Jazzwereld 10, 1967. De overeenkomst tussen dit type musicus en HvV is dat in een gestileerd en gentlemen like voorkomen een zekere paniek schuil kan gaan die een uitweg zoekt. Deze muziek ‘moet zeer hard gedraaid worden, en alle buren vluchten.’ Dan ontstaat ‘een zekere ontspanning: eindelijk werd hij de buitenstaander van zijn eigen bestaan.’

Hieronder James prachtige uitvoering van ‘But when things go wrong, go wrong with you, it hurts me too.’

Wat evengoed een motto van Dokie had kunnen zijn.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    (beeld: Don Duyns) Martin heette Martin maar was veel aantrekkelijker dan een Martin ooit zou kunnen zijn. Toch heette hij Martin en zo noemde ik hem dus ook: Martin. Ik had af en toe geprobeerd hem Mart of op een wanhopig moment zelfs Tin te noemen, maar die twee halve namen leken wanneer ik ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen