After Party

Vindingrijkheid komt voort uit een beperking, en in die zin waren de coronabeperkingen een geweldige stimulans voor mijn meer subversieve vrienden. Zelf heb ik de afgelopen twee jaar geen illegale rave bezocht; tijdens de jaarwisseling skipte ik ook nog dat ene loodsfeestje in Noord, hoewel ik op het twaalfuurmoment zóveel onrust in me had dat ik mijn sterretjes nauwelijks kon vasthouden.

Tegen kleine huisborrels zei ik sinds de tweede lockdown geen nee meer, ook omdat ik de schade voor mijn gezin hoger schatte als ik er niet zo nu en dan opuit ging. Ik geloof dat ik dat soort illegale samenkomstjes – na de stille stad zelf, natuurlijk – het meest ga missen.

Afgelopen vrijdag was waarschijnlijk de laatste keer dat iemand van mijn kroegvrienden haar huiskamer openstelde omdat De Pels vroeg dicht ging, en alles voelde al anders.

Om te beginnen had drinken bij Cindy best gezien kunnen worden als repetitie voor een culturele uiting: bijna alle aanwezigen waren schrijver, en repetities voor culturele uitingen waren onder de beperkingen toegestaan. In een rugzak had ik de ingrediënten voor gin-en-tonics meegenomen, maar de opkomst was zo hoog dat vriend Sabry de biertaxi maar weer eens belde. Ik ben gehecht geraakt aan zijn tikkies, die altijd tegen het einde van de volgende ochtend binnenkomen.

We waren niet bezorgd dat een van de buren de politie zou bellen, laat staan dat er iemand zou komen om de ramen open te zetten voor ventilatie of het markeren van die plekken op de vloer waar we te allen tijde moesten blijven staan voor de correcte afstand. Hoewel wat we deden nog steeds niet mocht, mocht het al bijna weer wél, en geen klabak of boa zou zich daar nog druk over maken.

Ik keek om me heen in de volle woonkamer en klopte nog maar eens wat mensen op de schouders. Het was natuurlijk fijn dat iedereen er was, maar de drijvende kracht leek er een beetje uit. Voor een korte periode waren wij veertigvijftigers weer kwajongens en -meiden geweest. Nu werd het voor de laatste keer in ons leven tijd om dat los te laten.

De volgende ochtend, niet lang na Sabry’s tikkie, appte Cindy dat ze corona had.

Beeld: Walter Stokman – Sabry’s sokjes

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Patiënt Hongarije

Ik betrap mezelf erop dat ik over Hongarije ben gaan praten alsof het een psychologische patiënt is. ‘Onverwerkt trauma’, ‘onderdrukte gevoelens’, ‘zwijgcultuur’ en ja, misschien ook wel eens ‘grootheidswaanzin’. Zulke woorden gebruik ik als ik met mijn Nederlandse vrienden over de Hongaarse geschiedenis praat. De Hongaarse herinneringspolitiek is niet anders te begrijpen. Het Hongarije van nu heeft de historische trauma’s van vorige generaties overgeërfd, omdat er decennialang niet over gepraat mocht worden.

Zo werd ook het lot van de dichter Miklós Radnóti (1909-1944) verzwegen. Als joodse Hongaar werd hij vanwege de Hongaarse rassenwetten naar een werkkamp gestuurd voor dwangarbeidsdienst, en vond hij uiteindelijk tijdens een dwangmars de dood. Al die tijd bleef hij dichten. Zijn indrukwekkende getuigenis is na zijn dood in een schriftje in de binnenzak van zijn jas in een massagraf teruggevonden. Zo werd Radnóti’s poëzie postuum beroemd. Maar wat er tijdens zijn laatste dagen is gebeurd, blijft onduidelijk.

‘Allerlei tegenstrijdige verhalen deden de ronde in de jaren 50,’ vertelde literatuurhistoricus en Radnóti-expert Győző Ferencz mij. Aanvankelijk geloofden de Hongaarse communistische partij dat de nazi’s, die Hongarije in 1944 waren binnengevallen, ook Radnóti hadden vermoord. Fascisme en antisemitisme – dat waren misdaden die alleen nazi-Duitsland had begaan, zo luidde de aanname. Toen het massagraf met Radnóti’s schriftje was teruggevonden, werd daarom ook geen forensisch onderzoek naar de daders gestart. Het ministerie van Binnenlandse Zaken legde hoogstens een dossier aan, waarvoor ze omstanders, maar geen van de overlevenden van de dwangmars, lieten interviewen. ‘Dit was allemaal onderdeel van dezelfde strategie,’ legt Győző me uit: ‘verhullen dat Hongaren schuld droegen. Het waren de Duitsers.’

Dit reflex is niet uniek aan Hongarije. Veel Europese landen die tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijd door de nazi’s bezet waren, konden (en kunnen) moeilijk onder ogen komen dat landgenoten in veel gevallen ook medeplichtig waren aan de Holocaust. Ook in Nederland. Terugkijkend bleek in deze periode het verschil tussen goed en kwaad niet zo zwart-wit als we hadden gewild. Pas in de jaren 60 begonnen we ook de joodse slachtoffers te herdenken op 4 mei. Daar ging een lange maatschappelijke discussie aan vooraf.

Veel Europese landen hebben dus met die herinnering geworsteld. Het probleem van Hongarije is dat die noodzakelijke maatschappelijke discussie over dit complexe trauma jarenlang door de communisten is onderdrukt. ‘Dat soort zelfreflectie, waar ruimte voor is in een democratie, heeft in Hongarije nooit plaatsgevonden,’ legt historicus Krisztián Ungváry uit in deze boeiende internetdocumentaire. ‘Veel Hongaarse communisten waren namelijk lid van de fascistische partij geweest, die na de Duitse inval in 1944 de dienst had uitgemaakt. Het was eigenbelang om te zwijgen over hun misdaden.’

Pas nadat de communisten uit Hongarije vertrokken waren, kwam de waarheid boven water. Ook Radnóti’s zaak werd heropend. In de jaren 90 wees academisch onderzoek uit dat hij niet door nazi’s, maar door vier Hongaarse soldaten was vermoord. Oftewel: de Hongaren hadden zelf hun dichter vermoord. Wat te doen met die realisatie?

Ik moest aan Radnóti denken toen het onderzoek naar de verrader van Anne Frank afgelopen weken in het nieuws was. Een internationaal onderzoeksteam zou de verrader hebben gevonden. Eindelijk zou een oude schuldvraag beantwoord kunnen worden. De hele wereld sprak erover.

Met de schuldvraag veroordeel je niet simpelweg een schuldige – je verandert ook het hele perspectief op de geschiedenis. In het geval van Anne Frank, die volgens het onderzoeksteam door een ambtenaar uit de Joodse Raad zou zijn verraden, is er de implicatie dat joden elkaar verraden zouden hebben. Naast kritiek op de rommelige methode van het onderzoeksteam gaven historici daarom de kritiek dat de veroordeling van deze ambtenaar de aandacht afleidt van waar het herdenken van de Tweede Wereldoorlog eigenlijk om hoort te gaan: de systematische massamoord, veroorzaakt door de nazi’s. Vanwege het systeem van de nazi’s was er een Holocaust, een Joodse Raad en de onmogelijke positie waarin de ambtenaar zich bevond.

Ook bij Radnóti is de schuldvraag zo groot en belangwekkend omdat hij het perspectief op de geschiedenis aanzienlijk verandert. Erkenning van het feit dat Radnóti door vier Hongaarse soldaten is vermoord, is erkenning van de Hongaarse medeplichtigheid aan de Holocaust in Hongarije. Een onverwerkt trauma dat de Hongaarse regering liever voor zich uit schuift, generatie na generatie.

Viktor Orbán waagt zich er ook niet aan. Met zijn zelf-gecultiveerde imago als de man die Hongarije, de ‘grote maar miskende natie’, hun trots terug komt geven, is er geen ruimte voor de zwarte bladzijden van die natie. Hij heeft in zijn grondwetswijziging van 2012 laten opnemen dat Hongarije tijdens de Duitse inval een bezet land was, en geen enkele verantwoordelijkheid draagt voor wat er in die tijd gebeurd is. Deze herinneringspolitiek kreeg in 2014 gestalte door een monument in Boedapest. ‘Ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Duitse bezetting,’ heet het. In de timpaan van een Grieks zuilenwerk leunt een angstaanjagende bronzen Duitse adelaar op zijn ene klauw, terwijl hij de andere naar een engel uitstrekt. De engel heft zijn armen naar de hemel en slaat zijn ogen neer, zijn gespierde borst half ontbloot. Blakende onschuld. Hij heeft de Hongaarse Stefanskroon in zijn hand en moet zo Hongarije voorstellen.

Misschien stelde de Hongaarse regering zich op als vanouds, maar de inwoners van Boedapest pikten het niet meer. ‘Het is geschiedvervalsing,’ reageerden zij in 2014 verontwaardigd op de plannen voor het monument. Een groep activisten verzamelde spullen en getuigenissen van Hongaarse  Holocaustslachtoffers tegenover het monument. Hoewel de regering hun gedenkplaats aanvankelijk probeerde te saboteren, organiseren de activisten tot op de dag van vandaag om de twee weken gesprekken bij deze gedenkplaats. Zij praten daar over de onverwerkte historische trauma’s van Hongarije. Het is tijd, vinden zij.

Foto van Marian van der Pluijm
Marian van der Pluijm

Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Pijn doen

Met elk boek dat ik schrijf hoop ik dichter tot een kern te komen. Het schrijven mag me iets kosten, moet een beetje pijn doen.

Sinds januari werk ik aan een roman over een café in een niet nader omschreven buitenland. Er zijn veel personages op te voeren, maar ik heb een drietal echte hoofdpersonen die worden bezien door de ogen van de barman. Hij wordt door iedereen De Hollander genoemd. Geleidelijk komt de lezer erachter waarom hij zijn vrouw en zoon achterliet in Amsterdam.

Ik had allerlei levens voor de man kunnen bedenken, maar koos een geschiedenis die bijna de mijne is, een gezin dat bijna het mijne is. Met elke bladzijde duik ik dieper in die andere versie van me, dat parallelle leven. De Hollander heeft mijn liefde voor zijn naasten, maar besluit zich toch uit hun levens weg te strepen.

Ik wil geen grote dingen opvoeren, geen enorme schuld of ramp. Mijn Hollander moet hiertoe besluiten omdat hij denkt dat hij niet anders kan, en dat moet op een of andere manier invoelbaar worden.

De dingen die je het meest vreest zijn het onderzoeken waard, en een roman schrijven (of lezen) is een uitstekende manier om dat te doen.

Door zijn vertrek schakelt mijn hoofdpersoon terug naar een oude versie van zichzelf. Ik heb hier eerder gezegd dat de horeca mijn eerste stap zou zijn als ik me ooit in een nieuw land zou vestigen. Mocht ik ooit gedwongen worden te emigreren, dan zal ik – ook op mijn achtenzestigste – een baantje in de bediening zoeken. Binnen drie werkdagen heb je een vriendenkring, binnen een maand een netwerk, binnen een jaar de sleutels tot de stad. 

De Hollander kan in zijn nieuwe land geen schrijver meer zijn en leidt een leven dat hij ooit vaarwel zei. Het café, dat hij een paar jaar geleden overnam, draait niet goed genoeg om personeel te betalen en dus doet hij er alles zelf. Zolang hij rent kan hij niet te veel nadenken, maar de verjaardag van zijn zoontje komt eraan en dit jaar valt dat hem veel zwaarder dan voorheen.

Op een of andere manier lijkt mijn Hollander in zijn nieuwe stad te denken dat hij geen recht heeft op relaties van betekenis. Ik pikte de taal snel op en lachte mee met collega’s, maar zorgde ervoor dat ik met niemand vrienden werd. Vrienden stellen vragen, vragen door; goede vrienden voelen het als je iets verzwijgt. 

Misschien was het een verlangen naar vrijheid dat hem ertoe aanzette alles achter te laten, het besef dat hij zich zolang hij banden had nooit meer echt vrij zou voelen. Misschien was de eerste stap van zijn vertrek een impulsieve, en was hij de weken en maanden daarna volledig in de war. Ik kan me voorstellen dat hij na een jaar al dacht dat hij zijn recht om terug te keren had verspeeld. Het moet allemaal in het werk blijken. Elke nieuwe bladzijde zal me iets meer pijn doen, zal iets meer van mezelf kosten, maar ik zal mijn Hollander steeds beter snappen.

Ook in dit boek kampt de hoofdpersoon met verlies, daar ontkom ik kennelijk niet aan. De afstand die verlies afdwingt is nu eenmaal de ideale om de liefde mee in beeld te brengen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Stapelen

Zo meende ik het te begrijpen: ‘We zijn torens van meerdere verdiepingen, waarbij elke verdieping de vorm heeft van onze begane grond. Zoals we ons grondvesten, zo klimmen we op.’ (In De gelukkigste klas.) En zó meende ik dat, regels later, te moeten betwijfelen: ‘Ik blijf onzeker over de toekomst van ieder kind, per definitie. Mijn onzekerheid is misschien wel mijn principiële weigering doembeelden te zien, het is mijn theorie van hoop. Vooral voor de kinderen die de palen van hun fundament in drijfzand hebben moeten heien […].’ Het verklaart waarom de soort waartoe ik behoor, nadat kinderen van school zijn gegaan, behoefte heeft aan weerzienverhalen.

Onlangs werd een aantal collega’s op scholen naast en vlakbij de mijne verrast door een opmerkelijk weerzien. Ineens bleek een oud-leerling beëdigd als onderwijsminister! Op zijn vijfendertigste! Als oud-mavoleerling! Wie had dát gedacht? Al in zijn eerste week bracht de excellentie een bezoek aan zijn vroegere basisschool en zullen onderwijzersharten aldaar van vreugde zijn opgesprongen.

Regelmatig komen oud-leerlingen bij ons langs. Ik tref ze ook wel op straat of in de winkel, maar plotseling in het landelijke nieuws, met hun kop op tv – dat is me in dertig jaar slechts twee keer gebeurd. De eerste keer ging het om een jongen die bij zijn debuut voor Feijenoord 1 een schitterend doelpunt maakte en na de wedstrijd voor de camera’s van het Sportjournaal werd geïnterviewd. Dat-ie voetbalde, wist ik; dat-ie zo goed geworden was, had ik nooit bevroed.

De tweede keer werd ik op een avond door een collega geappt: ‘nu de tv aan, sbs!’ Ik gehoorzaamde en zag een jongeman het beeld in schuiven; ik herkende hem onmiddellijk. Door zijn groeistoornis torende hij in groep acht al boven mij uit en bleek hij, jaren later, inderdaad de flat die ik verwacht had. Hij had verkering met een lief meisje en woonde bij haar en haar ouders in. Het was duidelijk dat ze het moeilijk hadden – financieel, psychisch, maatschappelijk. Het sbs6-programma – Straatarm, steenrijk – probeerde hun bestaan tijdelijk te verlichten door ze een aantal dagen van huis en budget te laten ruilen met een stel dat in Monaco woonde. Had het programma het armoeiige onderkomen van hun bestaan nu met een verdiepinkje opgehoogd? Goedbedoeld waarschijnlijk, maar tegen de tijd dat ik er kennis van kon nemen was hun penthouse natuurlijk al lang en breed weer afgebroken. De empathie die het vooral bij de rijkaards zou moeten opwekken was gratuit en de tranen van mijn reus, toen hij in een privéhelikopter boven Droomland vloog, konden niet anders zijn dan tranen om het Drijfzand waarvan hij wist dat hij daar onherroepelijk weer in zou landen.

Ik geloof dat geen van de deelnemers aan het programma zich werkelijk heeft kunnen inbeelden hoe het zou zijn dat andere leven te leiden. What Is It Like To Be a Bat?, vroeg de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel zich af. Er zitten grenzen aan onze empathische vermogens. In het verlengde van Rudy Kousbroeks uitleg in ‘Einsteins poppenhuis’: we kunnen ons misschien voorstellen hoe het voor ons is om een hele dag in het klamme donker op onze kop te hangen, maar niet hoe het voor een vleermuis is om dat te doen. Steenrijk kunnen we ons niet voorstellen hoe straatarmen straatarm zijn. Het is op dezelfde manier onmogelijk als om een voorstelling te hebben van hoe een ander zich zal stapelen. We kijken toe, moedigen aan en zien, hopelijk bijtijds, wanneer iemand onverhoopt begint te wiebelen.

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

Zullen hebben gekozen

Ik geef niet zoveel om logische puzzels, maar er is er één die me erg aan het hart gaat. Aristoteles formuleerde hem voor het eerst in zijn De interpretatione, ongeveer op de volgende manier: ‘Als het waar is dat er morgen een zeeslag plaats zal vinden, dan was dit gisteren ook al waar, en vorige week, en vorig jaar. Maar alle dingen die in het verleden waar zijn, zijn noodzakelijk waar. Dus het is noodzakelijk waar dat er morgen een zeeslag plaats zal vinden.’

Deze puzzel, die bekend staat als het probleem van toekomstige contingentie, gaat over de verhouding tussen tijd en waarheidswaarde: wordt een voorspelling pas waar zodra ze ‘uitkomt’, of was ze dat daarvoor ook al? Dit is een kwestie die niet alleen voor logici interessant is, maar voor iedereen die weleens terugkijkt op de manier waarop hij naar de toekomst vooruit heeft gekeken. Ze wijst op het wonderlijke feit dat de toekomst, die ons vloeibaar voorkomt, stolt zodra ze geschiedt en tot het verleden gaat behoren.

Vorige week las ik Clara Egginks Leven met J.C. Bloem – zomaar, eigenlijk, want ik ben van Eggink noch Bloem een bijzonder groot liefhebber, maar ik kwam het boekje de laatste keer dat ik in Amsterdam was tegen in een van de opruimbakken van Brinkman en nam het mee. Tijdens het lezen bedacht ik me dat het probleem van toekomstige contingentie in memoires altijd sterk voelbaar is, en dat dit de aantrekkingskracht die het genre op me heeft misschien verklaart. De schrijver van memoires blikt immers terug op een verleden waarin ambities, fantasieën en levensbeslissende keuzes nog niet (waar)gemaakt zijn, maar doet dit vanuit een moment in de tijd waarin alles wat te gebeuren stond gebeurd is, en dus noodzakelijk lijkt.

Eggink is bij vlagen een nogal vervelende schrijver; soms klinkt ze als een oude buurvrouw die op samenzweerderige toon saaie anekdotes vertelt. Maar uit haar schrijven kan alleen maar geconcludeerd worden dat Bloem een nog veel vervelender mens moet zijn geweest, Egginks pogingen om een overwegend positief beeld van hem neer te zetten ten spijt. Zo komt hij bijvoorbeeld over als het type man dat enerzijds meent dat vrouwen niet in staat zijn om zelfstandige keuzes te maken, en anderzijds zelf te afhankelijk en pueriel is om zonder de zorg van een vrouw te kunnen leven (wat natuurlijk vaak twee kanten van dezelfde munt zijn). Eggink is over het algemeen niet al te kritisch over dit gegeven, hoewel er soms een beetje terechte bitterheid in haar schrijven doorschemert: ‘Hij en zijn vriend Gerard Zalsman hadden bedacht dat zij, ieder met hun zoon, [in Katwijk] wel een tijdje konden doorbrengen en zij hadden daartoe een huis gehuurd. Maar toen het erop aan kwam, ontdekten ze dat ze niemand hadden om voor hen te zorgen en ik kreeg een telefoontje of ik maar komen wilde.’

Eggink besteedt veel tijd aan het beschrijven van de huizen waarin ze samen met Bloem heeft gewoond, op uiteenlopende plekken in Nederland: Rotterdam, Sint Nicolaasga, Breukelen, Katwijk, Kijkduin, Kalenberg. Ik vond dit verreweg de leukste stukken in het boek, wat ongetwijfeld te maken heeft met het feit dat ik zelf volgende maand zal moeten verhuizen en momenteel nog naar een nieuwe woonplek op zoek ben. Als je te maken hebt met onzekerheid over de (nabije) toekomst kun je jezelf geruststellen door jezelf die toekomst in te projecteren, wanneer wat nu nog ongewis is als noodzakelijk zal verschijnen: ‘over een tijdje zal dit voorbij zijn, er zal een moment komen waarop je hier kalm op terug zult kunnen kijken.’ Ik kijk naar mijn bureau: binnen een maand zal het ergens anders staan, op een plek die ik me nu nog niet voor kan stellen, maar die er wel is.

Ook denk ik terug aan mijn vorige verhuizing, die veilig in het verleden ligt. Ik kwam net in Nijmegen wonen en verbleef eerst een paar maanden op zolder bij een welgestelde kunsthistorica, in wier glanzende keuken ik niet goed durfde te koken. Ik bezichtigde denk ik een stuk of tien kamers, studio’s en appartementjes voordat ik de plek vond waar ik de afgelopen tweeënhalf jaar gewoond heb. Na de bezichtigingen heb ik bijna nooit meer aan deze ruimten teruggedacht, maar nu haal ik me ze opeens weer scherp voor de geest. Ik herinner me hoe ik de weinige meubels die ik had steeds in verschillende configuraties als hologrammen in die ruimten projecteerde en me voor probeerde te stellen hoe het zou zijn om daar te wonen. Maar ik ging er niet wonen, en de toekomstigheid die deze plekken bij de bezichtigingen in zich droegen werd irrelevant en stierf af als een tak aan een evolutiestamboom, een mogelijke wereld die geen werkelijkheid werd.

Bloem schrijft in zijn gedicht “Aanvaarding” (niet van een aangeboden woning, van de dood natuurlijk, maar toch) het volgende:

Want ik wist door een keuze verloren
Ieder ander verlokkend bestaan.
Ik heb dan ook niets verkoren,
Maar het leven is voortgegaan.

Natuurlijk werden er in Bloems leven wel degelijk keuzes gemaakt. Eggink schrijft: ‘In het voorjaar van 1928 vatte Jacques het plan op om buiten te gaan wonen en te zien van zijn pen te leven. Hij had een bovenhuis gevonden in Loenen aan de Vecht, waar hij heel enthousiast over deed. Ik heb het nooit gezien. Het scheen aan de dorpsstraat boven een poort aan de rivier te liggen. Ook hebben we nog eens in Driebergen en Soest rondgeneusd.’ Uiteindelijk komen ze echter terecht in het Friese gehucht Sint Nicolaasga. ‘Wij hebben er drie jaar gewoond.’

Foto van Kyrke Otto
Kyrke Otto

Kyrke Otto (1995) studeerde filosofie en klassieke talen en is momenteel werkzaam als docente en promovenda aan de Radboud Universiteit, waar ze onderzoek doet naar de rol van aforistische schrijfvormen in de Lebensphilosophie-beweging. In bredere zin interesseert ze zich voor kwesties van genre, stijl en methode en de relatie tussen filosofie en literatuur. Essays en gedichten van haar hand verschenen o.a. in De Gids, De Nederlandse Boekengids en Tirade.

Overkomen

Vroeger kwam ik regelmatig arrogant over. De eerste keer dat ik dit oordeel geserveerd kreeg was in een werkgroep van mijn studie, en ik weet nog dat ik er enorm van schrok. Omdat ik niet wist waarmee ik die indruk had gewekt, hield ik me in de maanden erna ontzettend in bij nieuwe mensen.

Maar die voorzichtigheid sleet, waarna ik vanzelf weer iemand tegenkwam die me – meestal via anderen – liet weten dat hij of zij me een hele arrogante jongen vond. Ik snapte er niets van. Natuurlijk wist ik dat ik stellig kon klinken, maar ik ben een geboren twijfelaar. Ik maak me zorgen over álles, niet in de laatste plaats over mijn rang in het sociale.

De kritiek kwam nooit van extraverte personen – vaak was het degene in een groepje die geen woord tegen me had gezegd. Ik concludeerde dat men zich overschreeuwd had gevoeld, en besloot mijn mond vaker te houden, zodat iedereen aan het woord kon komen.

De zwijgers bleven zwijgen, en zo nu en dan ook klagen over mij. Ik besloot ze maar te mijden om verdere frustratie te voorkomen, en toen ik nog in die knetter-extraverte horeca werkte ging dat best makkelijk. Maar het leven zou het leven niet zijn als ik de horeca niet verliet en verder ging als schrijver en docent.

Omdat ik het leven al zag aankomen, zocht ik naar manieren om beter met de zwijgers om te gaan. Hun boosheid leek voort te komen uit het gevoel dat ik hen niet zag staan, over hen heenkeek – toch de meest fysieke uitdrukking van arrogantie. Wat als ik de introverte in een groep meteen identificeerde en contact met hem of haar maakte?

Deze aanpak lijkt te werken, en er zitten heel interessante figuren tussen die introverten. Iemand die angst om zich uit te spreken moet overwinnen, blijkt me vaak meer te kunnen raken dan iemand voor wie dat geen probleem is.

Beeld: Roos Van RijswijkMeet the parents. De vrouw in deze foto is auteur Sun Li. Zij is geen stil persoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    (beeld: Don Duyns) Martin heette Martin maar was veel aantrekkelijker dan een Martin ooit zou kunnen zijn. Toch heette hij Martin en zo noemde ik hem dus ook: Martin. Ik had af en toe geprobeerd hem Mart of op een wanhopig moment zelfs Tin te noemen, maar die twee halve namen leken wanneer ik ze...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.