Nieuwe vrienden

Ik maak nog elk jaar nieuwe vrienden. Uit een ontmoeting volgt een afspraak overdag, die dan meestal wordt gevolgd door samen eten. Vorig jaar maakte ik een vriend met wie ik nu wekelijks ren, een vondst omdat ik zo’n vriendschap anders nooit kan onderhouden.

Een echte vriend zie je met regelmaat, en wie steeds vrienden bijmaakt, komt zo al snel in de problemen. Soms ontmoet ik fijne mensen en slaat de stress me om het hart: hoe past deze persoon nog in mijn rooster? Een stevige lockdown biedt dan uitkomst. Koffie en een stukkie lopen. Een etentje kan ook, omdat er ‘s avonds toch geen afspraken staan.

Toen vriendin Irma vroeg waarom ik nog in de stad woon – ze zit al jaren op een dijk in Friesland – flapte ik eruit dat Amsterdam voor mij vooral over veel en wisselende contacten gaat. Ik haal daar kennelijk iets uit. Korte interacties, de vrijblijvendheid ervan, het besef dat ik net als de ander op elk moment kan weglopen.

Nog fijner zijn toch de momenten waarop we ondanks die vrijheid besluiten langer stil te blijven staan. Noem het een vorm van scoren – speeddaten voor de gebonden man. Met als bonus dat het speelveld veel groter is dan bij écht daten: kinderen, mannen en vrouwen van alle leeftijden zijn fair game. Huisdieren, zelfs.

Voor een boek waar ik aan werk, zou ik thuis koken met recente vrienden. Het boek gaat deels over samen eten maken, maar door de beperkingen waren er al drie seizoenen vastgelegd met niemand anders in beeld dan die verwoed hakkende veertiger met zijn coronahaar en rode schortje. De gerechten stonden er mooi op, maar er spatte zo weinig vreugde af.

In de ochtend van de beoogde kookdag ontving ik al appjes, beeld van negatieve thuistests. Men vroeg of er champagne mee mocht, en ik werd gesterkt in mijn gevoel dat ik de juiste mensen had gevraagd voor deze klus. Ondanks het enthousiasme dat ik uit alle berichtjes opmaakte kwam men een uur later dan afgesproken, maar dat bleek te wijten aan de aanwezigheid van een fotograaf. Er had eerst van alles extra gemoeten met haar, make-up en kleding.

Niemand hoefde koffie of thee. Iedereen wilde meteen champagne – opvallend hoe het dak er tijdens zo’n lockdown bij elke denkbare gelegenheid af moet. We kneedden en bakten en roosterden; de middag vloog voorbij. Ik moest een paar keer huilen van het lachen, of misschien gewoon huilen van hoezeer ik dit soort dagen had gemist.

beeld: Koken met Eva Plevier

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Iedereen en de universele kunst

Elckerlijc in de originele Middeleeuwse taal, zonder boventitels. Theatercollectief Urland speelt de vijftiende-eeuwse moraliteit in de originele versie. Integraal. En dus zei de Deugd afgelopen zaterdag, tijdens de voorlopig laatste matinee voor de nieuwe lockdown, in Frascati Theater:

‘Ick ligghe hier al verdwenen
te bedde, vercrepelt ende al ontset.
Ick en kan geroeren niet een let.
So hebdi mi ghevoecht mit uwen misdaden.

(Vrij vertaald: ‘Ik lig hier al bijna verdwenen in bed, kreupel en ontdaan. Ik kan me niet meer verroeren. Dit heeft u mij aangedaan met uw misdaden.’)

Want Elckerlijc heeft zijn deugdzaamheid verwaarloosd. Hij leeft zelfzuchtig, zonder zich rekenschap te geven van anderen of zijn omgeving. En daarom is God boos. Hij stuurt de Dood om Elckerlijc te gaan halen. Hij moet verantwoording afleggen. Elke keer dat het woord ‘rekenschap’ valt klinkt er een hemelse donder, ook als dat midden in een dialoog is. Natuurlijk probeert Elckerlijc te onderhandelen; met geld en invloed kom je immers ver in het leven. De Dood laat zich echter niet ompraten: Elckerlijc kan niet anders dan zijn laatste pelgrimage afleggen.

Urland wil graag universele ‘oerverhalen’ vertellen. Zo brachten ze al een trilogie gebaseerd op klassieke Griekse tragedies en een bewerking van het Gilgamesj-epos. En dan nu Elckerlijc. Iedereen. Maar, zo vraagt het collectief zich af, mogen wij wel iets zeggen over of namens ‘iedereen’? In hun persbericht noemen ze zichzelf ‘het homogeenste theatercollectief van Nederland’: vier witte, hoogopgeleide, heteroseksuele cisgender mannen. De brandende vraag is: zijn er, zo op de rand van 2022, nog wel verhalen te vertellen die voor iedereen gelden? Bestaat er nog wel zoiets als universele kunst?

En dus is deze Elckerlijc een verhaal over een witte man die rekenschap (donder) moet afleggen over zijn privileges. Marijn Alexander de Jong speelt de titelrol. Thomas Dudkiewicz is de Dood (met zeis), speelt met handpoppen in een echt poppenkastje een dubbelrol als Familie & Vrienden en vertolkt Bezit als hol pratende tech-blob op een plasmascherm. Daarnaast omringt collectief Urland zich met een schare Anderen, die zich om verschillende redenen niet identificeren met de dominante norm.

Waar Gezelschap (Jimi Zoet, die ook tekent voor de muziek en soundscape), Familie & Vrienden en Bezit Elckerlijc in de steek laten op zijn laatste reis, schaart uiteindelijk een vijftal allegorische personages zich met hem rond het rokende gat van de onderwerel: Schoonheid (Elyne Notebaert, een transgender klein persoon), Wijsheid (Rikki Besse, een meisje van basisschoolleeftijd), Kracht (Paul van Soest, een oudere Rotterdammer in stofjas), Vijf Zintuigen (Phi Nguyen, een Nederlands-Vietnamese acteur) en Deugd (Valerie Jane, een zwarte actrice en zangeres). De dialogen zijn waanzinnig muzikaal en klinken alsof de spelers rechtstreeks uit een materie-transmitter naar het heden zijn geteleporteerd.

Allendich, arm katijf, o wach!
Nu en weet ick mijns selfs ghenen raet
van rekennighe te doen: mijn pampier
Es so verwerret ende so beslet,
ic en sier gheen mouwen toe geset.

(Vrij vertaald: ‘Ellende, arme ik, wee mij, nu weet ik me geen raad, hoe moet ik rekenschap afleggen; mijn papieren zijn zo verwaarloosd en bevuild, ik zie niet hoe ik hier nog iets van kan maken.’)

Ja, hier staat ‘de witte man’ centraal die rekenschap (donder) aflegt en boete doet voor zijn onverschilligheid, zijn onwetendheid. Maar hij staat daar als allegorie van het dominante perspectief, niet als individu. Wat een verademing. Hier geen wijzend vingertje, maar poëzie en muzikaliteit. Het is de vorm, aangereikt door een rederijkersstuk van ruim 500 jaar geleden, die ons redt van politiek correct geneuzel. Deze vorm, ons ritmisch en humoristisch aangeboden door collectief Urland, baant zich middels allegorie een weg uit de loopgraven waar we ons maar al te vaak in verschansen. Zo zou universele kunst eruit kunnen zien.

Foto: Bart Grietens

P.S. Urland maakte ook een studioversie-beat van Elckerlijc op basis van de hertaling van Erik Bindervoet, terug te zien op Urland doet de Iedereen. Heel anders dan de theaterversie (waar de originele tekst wordt gehanteerd), maar wel een mooie bonustrack.

Foto van Berthe Spoelstra
Berthe Spoelstra

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Niet-bestaande gedichten V

Ik dacht altijd dat de verlammende hitte van de hondsdagen, als de zomer al eindeloos lang lijkt te hebben geduurd en je het gevoel krijgt dat het kwik nooit meer onder de vijfentwintig gaat zakken, nooit beter verwoord was dan in ‘July’ uit John Clare’s Shepherd’s Calendar. Het hele gedicht is loom en zwaar en je voelt haast fysiek de druk van onontkoombare hitte op je borst, in regels als:

And in the oven-heated air,
Not one light thing is floating there
Save that, to the earnest eye
The restless heat seems twittering by.

Dat was misschien zo, tot het verschijnen van dit gedicht. In ‘Loodwit’ is alles nóg zwaarder dan bij Clare, in wiens gedicht de zomerloomte er weliswaar met virtuoze klankherhaling ingehamerd wordt, maar waar die ook een kortstondige episode vormt tussen twee periodes van – en dat hoort natuurlijk ook bij de zomer – zoemerige bedrijvigheid.

Zo niet in ‘Loodwit’, waarin de titel alleen al de indruk wekt dat het licht van de zon zwaar als lood over de wereld druipt. Zo fragiel en zuiver als licht in poëzie soms kan zijn, bij Lucebert bijvoorbeeld, zo smoezelig en ondraaglijk en massief is het hier. Metaforen die je bij licht niet snel zou verwachten, aardse begrippen zoals pek en stro, worden hier toch overtuigend de atmosfeer in gegooid, waardoor de wereld een onherbergzame oven wordt waarin het moeilijk rondlopen is.

Is het dan alleen maar zwaarte en stroperigheid in dit gedicht? Nee, want dat zou het ook eendimensionaal maken. Pas in de slotregel valt écht op hoe secuur er in de voorafgaande zeventien regels met klank wordt omgesprongen. Als er ineens een ijsvogel over het water flitst, heeft het woord ‘flitst’ iets van een visuele onomatopee: zo’n snelle klank hadden we in het hele gedicht nog niet gehoord. Het woord detoneert, zoals elke beweging detoneert op zo’n zomerdag, die op het moment zelf ondraaglijk kan voelen, maar waar je diep in november toch weer vurig naar terugverlangt. Extra mooi dat die flits de blauwe bliksem van een ijsvogel is, die niet alleen in snelheid maar ook in naam detoneert met de lome hitte om hem heen.

Ons opengegooide bed

Stoppen met schrijven is moeilijk. Er zijn er maar weinig die het kunnen. De meesten willen het blijven doen zolang een hand de pen kan vasthouden. Sommigen ook te lang. Of mag je daar eigenlijk niet over oordelen? Ik oordeel wel soms over boeken die ik lees waarvan ik denk dat de schrijver moet hebben gemeend dat alles wat hij denkt wel interessant is… En ik ken schrijvers die hun werk verwateren door teveel te schrijven. Het is maar zeer weinigen gegeven altijd boeiend te zijn. En onder hen zullen er weer relatief veel zijn die toch besluiten te stoppen. Want nadenken over wat er toe doet en wat niet, dat is een kwaliteit. George Simenon, van wie ik nooit een boek las, schreef er honderden. Op zijn zeventigste stopte hij, omdat hij er genoeg van had altijd maar in dienst van zijn personages te staan. Zijn laatste vrouw schonk hem – het was toen begin jaren ’70 – een bandrecorder. Hij raakte verslaafd aan elke dag een poosje herinneringen en overwegingen inspreken. Voor zichzelf. Beelden noemde hij het. Maar zoals dat gaat met goed verkopende schrijvers: het is uitgegeven. Een man als ieder ander. Ik lees het met bijzonder veel plezier en eigenlijk is dat onverwacht. En een beetje vermoeid, want nu ga ik toch ook maar een Maigret ter hand nemen.

Simenon is krankzinnig eerlijk. En hij lijkt nauwelijks iets te pretenderen. Hij had succes, verkocht miljoenen boeken, een redelijk avontuurlijk leven – zeker wanneer je in ogenschouw neemt dat hij dagelijks zo’n 50 bladzijden schreef, en in niet samenhangende beelden roept hij moeiteloos een hele wereld op. Van Luik in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Van Parijs in het daaropvolgende, op een wijze die Patrick Modiano in herinnering brengt, maar ook Paul Léautaud, of Jules Rénard. En hij geeft een beeld van een onvolmaakt mens.

De eerste zin de film ‘Don Juan’ luidt in mijn herinnering: ‘My name is Don Juan de Marcos. I’ve had more than a thousand women.’Iets waarbij ik onmiddellijk in de lach schoot, omdat het iets grotesks heeft. Volgens Simenons tweede vrouw heeft George zeker met 1.500 vrouwen het bed gedeeld. Zijn eigen inschatting is een stuk hoger, maar ik ga maar even af op de tweede vrouw. Waar ik het in de film ongeloofwaardig vond, moeten we dit van Simenon dus wel aannemen. Ik verwacht dat dat plezierig kan zijn, maar denk ook dat er een pathologische grondslag in het spel moet zijn. Wellicht wel verwant aan de neiging om dagelijks tussen de 40 en 80 pagina’s te schrijven. En oneindig veel te drinken.

Op 70 jarige leeftijd dus, haalt Simenon opgelucht adem. Dat hoeft niet meer. Die jacht. De memoires van iemand die vooral voor zichzelf spreekt lijken me eerlijker dan die voor publicatie bedoeld zijn. De eerlijkheid in deze ‘onbedoelde memoires’ zijn het aantrekkelijkst. Het is als poëzie van Leo Vroman in zijn laatste decennia: spel zonder een seconde te wijden aan de gedachten wat-men-er-wel-niet-van-mag-vinden. Vrijheid dus, in tekst. Nu maar hopen dat je daar niet per se 70 voor hoeft te worden.

IK ZIE DE TOEKOMST


Ik zie de toekomst als een onrijpe
ongeplukte vrucht van het verleden.
Dat is de oorzaak of de reden
waarom we haar nog niet begrijpen.

Maar wat is begrijpen voor begrip:
dat we alles kunnen doorzien
en herleiden tot minder dan een stip
van sindsdien tot voordien?

Dan begrijp ik zelf met
alle hulp van daarnet
al minder dan een moment:

hoe ik ook heb opgelet,
die plooi in ons opengegooide bed
is mij totaal onbekend.


Leo Vroman, Fort Worth, 19 mei 2013 (verschenen in Tirade)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Klein feest

Op de tweede maandag van oktober konden Jan van Mersbergen en ik nog een Vertellers van Helmers organiseren. De kroeg stond vol, het was warm en ons traditionele pauzebiertje smaakte uitstekend.

Wat hadden we fijne gasten. Wat werd er veel gelachen. Het tweede, derde en vierde biertje smaakte ook, net als het vijfde en zesde. Om twaalf uur was de zaak leeg en stapte ik op de fiets om op tijd in bed te liggen.

Natuurlijk wist ik dat er een borreltje was bij gezamenlijke vrienden, en ik wist ook wie daar allemaal zou komen. Die usual suspects vind ik heerlijke mensen, ik vreesde alleen tezeer de kater. De afgelopen jaren is die bij mij vooral psychisch, te vergelijken met de serotoninedip die je na xtc-gebruik wel ziet. Alles lijkt zo zinloos, dan.

Hoewel dat voor mij niet hoeft, had B een lichtje aangelaten. Otis de Hond richtte zijn kop op en kwispelde, maar bleef in zijn mand. Ik zat een tijdje aan de keukentafel, wreef in mijn gezicht, trok mijn laptop naar me toe – misschien moest ik een stukkie schrijven – en schoof hem weer van me af. Misschien had ik naar dat borreltje moeten gaan.

Uiteindelijk dronk ik spuitwater en poetste mijn tanden voor de badkamerspiegel, die nog van mijn tante Fien geweest is. Hoe lang had ik al niet meer aan mijn tante Fien gedacht? Ik liet mijn vingertoppen over de donkere lijst gaan en rook eraan: bijenwas, zwavel, een zweem van het zure stof dat ook in slechtbezochte kerkjes hangt.

Mijn tante woonde in een enorm appartement aan de Nicolaas Witzenkade, dat na de oorlog werd gehuurd door haar man Abraham. Souterrain, bel-etage en eenhoog voor één enkele huurder – Abraham Sarphati overleed al snel. Geen idee wat tante op het laatst betaalde, maar duizend euro in de maand zal het niet zijn geweest.

Het pand werd na haar dood verbouwd, gesplitst en verkocht. Wie er nu woont zal niet veel thuis zijn, omdat zo’n hypotheek tenslotte bij elkaar moet worden verdiend. Mijn tante was er altijd: het huis rook zo mogelijk nog meer naar haar dan de oude dame zelf. Een blend van zweet, een hint urine en een dikke laag Miss Dior – het flesje met de zwart-witte ruit dat altijd naast de wasbak van haar toilet stond, onder de spiegel waar ik nu in keek.

Tijdens deze tweede lockdown denk ik veel aan tante Fien. Ze had net als ik een stoel bij het raam, en kon van daaruit op het water kijken. In de mijne doe ik nu bijna al mijn werk, maar ik tuur ook veel naar de gracht. Vanochtend lag er rijp op de brug. Ik hoop dat mijn huis inmiddels niet méér naar mij ruikt dan ikzelf, maar je schijnt dat dan als laatste door te hebben.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Fijnzand-effect

Trigger warning: onderstaande tekst bevat referenties naar onderwerpen als seksueel misbruik en geweld.

Al een jaar spookt er een filmscene uit een Netflix-serie door mijn hoofd, van een afschuwelijke verkrachting. Van alle dingen is dat het beeld dat ik het liefst uit mijn hoofd zou wissen. Na een kwade mail naar Netflix over hun gebrek aan trigger warnings – niemand zou dit onvrijwillig moeten tegenkomen – zette het me verder aan het denken.

Wat is de impact van dit soort beelden? Het is een vraag die ik tijdens mijn master Mediastudies veelvuldig ben tegengekomen. Met name de impact van gewelddadige videobeelden of games op kinderen en jongeren wordt veel onderzocht. Echter kom je er bij het lezen van deze onderzoeken snel achter dat ze vrijwel allemaal aansturen op hetzelfde: de vraag of gewelddadige beelden kopieergedrag onder de kijkers opleveren. Zelfs een groot advies- en onderzoeksorgaan als Stichting Kijkwijzer/NICAM noemt dit het grootste uitgangspunt voor hun adviezen. Naast het feit dat sommige beelden schadelijk kunnen zijn, is men vooral bang dat kijkers de scenes gaan naspelen.

We lijken te verwachten dat blootstelling aan mediabeelden als een kopieermachine werkt, dat beelden van verkrachtingen bijvoorbeeld leiden tot mensen die zelf gaan verkrachten. Dat is niet zo. Het is geen kopieermachine, het is eerder fijnzand. Fijnzand dat via onze laptops en tv’s met bakken tegelijk binnenkomt, overal tussen kruipt en je bijna onmogelijk weg krijgt. Fijnzand dat overigens niet alleen seksueel geweld tegen vrouwen beslaat, maar alle vormen van stereotypering en onderdrukking van minderheden. Die beelden normaliseren bij de massa, op heel subtiele wijze, het idee van gewelddadig gedrag richting een specifieke groep mensen in de maatschappij. Dat wil zeggen dat we daardoor niet eindigen met enkele gekkies die de verhaallijn nabootsen, maar met miljoenen mensen die langzaam ongevoelig worden, wat op langere termijn wellicht nog veel erger is. We staren ons blind op een effect dat nauwelijks plaatsvindt, terwijl er ondertussen een veel groter probleem ontstaat.

Ik doe navraag bij mijn omgeving: ‘Hoeveel films kennen jullie met verkrachtingsscenes van mannen?’ Er worden er met moeite één of twee opgenoemd. ‘En hoeveel met soortgelijke scenes met vrouwen?’ Alle mainstream media komt voorbij; Game of Thrones, Firefly Lane, The Magicians, Dare Me, Tiny Pretty Things… Moet ik doorgaan?

Een ander perfect voorbeeld van die normalisering is een ingesleten zin die te pas en te onpas door Nederlandse huiskamers schalt en gebruikt wordt als merknaam voor biertjes, viltjes en cabaretprogramma’s: ‘Oh buurman, wat doet u nu?’ Die zin is afkomstig uit de serie Flodder. Het gaat hier om een scene waarin een vrouw wordt aangerand, zo niet verkracht. Een scene waarbij we de impact van het beeld blijkbaar helemaal niet meer weten te vatten, gezien we hem voor van alles gebruiken. Daarbovenop kom je er met het kleinste beetje research achter dat de actrice die deze scene moest spelen, Tatjana Šimić, er helemaal niet comfortabel mee was en voorafgaand aan het opnemen heel hard heeft gehuild. Schandalig.

Nog erger is wat er van over is – een gemarginaliseerd zinnetje, vaak als grapje gebruikt, wat wij allemaal doodnormaal vinden. Hoe ontzettend cru, helemaal als we dit tegenover het bewezen feit zetten dat 53%, van de vrouwen een vorm van seksuele grensoverschrijding en geweld heeft meegemaakt, tegenover 19% van de mannen (Rutgers, 2021).

Waarom maken we deze beelden dan nog? Een combinatie van het feit dat sensatie verkoopt, en een gebrek aan inspiratie bij de makers. Gewelddadige verkrachtingen zijn een perfecte manier om je plot vooruit te helpen zonder dat je daar een inhoudelijk sterk verhaal voor moet schrijven. De kijker blijft geïntrigeerd door de heftigheid van de beelden. Problem solved.

Begrijp me niet verkeerd, ik zeg niet dat we vanaf nu alles moeten censureren en dat elke film de vredelievendheid van Barbapapa moet uitstralen. Ik zeg alleen dat je niet altijd alles hoeft te laten zien. Het gaat om de gigantische kwantiteit waarmee dit soort beelden via de mainstream media onze huiskamers binnen rollen, en het effect daarvan. Je moet jezelf, als maker én als kijker, bij dit soort heftige beelden afvragen: hoe vaak zien we dit op tv? Is het niet al te vaak gedaan? Is het absoluut noodzakelijk dat ik dit zie of laat zien? Gaat het hier om een minderheidsgroep?

En tot slot, als je het echt niet kan bedenken: heb ik zo’n soort scene ooit al eens gezien met een hetero witte man? Is het antwoord nee? Doe of kijk het dan gewoon eens een keertje niet. Heftige scenes moeten echt bijdragen aan het verhaal, een dramaturgische noodzaak hebben, en niet zomaar een sensatiepuntje zijn. Als we iets anders van de maatschappij willen, moeten we misschien beginnen iets anders te laten zien.

Foto van Anne Steenhoff
Anne Steenhoff

Anne Steenhoff (1996) schrijft fictie en voor films. Ze studeerde in 2019 af aan de master Beroepsspecialisatie Film aan de UvA. Ze werkt momenteel als parttime leerkracht en schrijfster van kortverhalen bij Ella Global. Eerder verscheen haar werk bij De Optimist, Writenow en het NRC.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.