Ernest Hemingway in an American Red Cross Ambulance in Italy, 1918. Photograph in the Ernest Hemingway Photograph Collection, John F. Kennedy Presidential Library and Museum, Boston.

Niet-bestaande gedichten VI

In het gedicht ‘Cameo’ spreekt een dichter die A Farewell to Arms goed gelezen heeft. We volgen een ambulance die zich een weg baant door Noord-Italië, tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog. Dat klinkt als een hoop informatie om in een gedicht te moeten stoppen, maar al deze gegevens worden in de eerste strofe al afgetikt, even volledig als elegant. De strofe voelt helemaal niet boordevol, wat knap gecomponeerd is.

Het gedicht heeft ook iets van een zwart-witfoto, want alles is grijs. Daarbij rijdt de ambulance door een tijd die we alleen van zwart-witfoto’s kennen. Het is ook wel kenmerkend voor Noord-Italië, toch de minst zonovergoten streek, de meest Nederlandse, zou je bijna zeggen. Het gedicht wekt zelfs de indruk, maar bij nader inzien staat dat er helemaal niet in, dat de ambulance de enige kleurtoets in de hele scène is, een witte auto in een zwart-wit landschap, maar wel met een rood kruis erop. Als Schindler’s List, maar dan in een andere oorlog.

En dan de cameo. De laatste strofe, de langste ook, is als een soort epiloog aan het gedicht geplakt. Een regisseur zou nu de kleurenfilm in de camera stoppen, en in feite is dat ook wat de dichter doet: we zijn in een tropischere streek, er is geel zonlicht en een aantal bougainvillea’s, en een man die alleen met ‘de laureaat’ wordt aangeduid, dat wil zeggen, nadat hij de telefoon heeft neergelegd. Wie bekend is met de biografie van Ernest Hemingway weet dat hij in 1954 in Cuba woonde toen hem de Nobelprijs werd toegekend – niet voor A Farewell to Arms, waarin hij zijn tijd als ambulancechauffeur in het Milaan van de Eerste Wereldoorlog verwerkt heeft, maar voor The Old Man and the Sea. Hij is de prijs niet op gaan halen in Stockholm omdat hij nog herstellende was van een vliegtuigongeluk in Afrika, en dat verklaart weer de aangenaam assonerende combinatie van verband en wandelstok. Aan het slot duikt er een ‘ik’ op, de dichter misschien, in een droom, aan wie Hemingway voorstelt om een borrel te drinken. Autobiografisch kan het niet zijn, daar is de dichter te jong voor.

Van wie is de cameo uit de titel, dat is nog wel een interessante vraag. Eigenlijk van iedereen. De dichter maakt een cameo in het leven van Hemingway, en Hemingway maakt er een in het oeuvre van de dichter. In een cameo doorbreek je iets: er is even iemand in beeld die voor de kijker een andere betekenis heeft dan voor de personages in de scène. Door de filmische compositie, en door de aanwezigheid van een beroemdheid, valt dit gedicht uit de toon. En die beroemdheid zelf wordt met een plotselinge, onverklaarbare aanwezigheid in zijn Cubaanse huis geconfronteerd, iemand die tegen hem opkijkt, en tegelijk zijn schepper is.

In de Oorshop

Luchten

Zijn we uit de gevangenis of luchten we alleen maar? Een fascinerende en pijnlijke  homonymie is dit: luchten. Zeven letters die zowel de grootsheid van ruimte, wolken en zon ontsluit als een wereld van intense beperking: het kwartiertje dat de gevangene buiten mag doorbrengen. Welk luchten is ons nu geboden? Hoewel ik niet kan beweren alles van Van Gogh te kennen (getuige ook deze verbazende lijst) was ik toch geschokt toen ik gisteren opeens voor dit schilderij stond, dramatisch uitgelicht ook nog. Misschien verbaasde het als een van Van Gogh omdat het thema geleend is, niet typerend Van Gogh dus, het is qua compositie een redelijk getrouwe kopie van een Gustave Doré ets.

De grote afwijking en wat het schilderij ook zo persoonlijk maakt is dat Vincent zichzelf portretteert als de voorste gevangene, die de beschouwer ook nog aankijkt en de vraag stelt die ik laatst iemand hoorde stellen: waarom hebben we het steeds over ‘mogen’, ‘we mogen weer’ wat een lafhartige toontje van kinderlijke gehoorzaamheid spreekt daaruit. Dat geeft te denken. Laat me eruit!

Ik vind de blik van Van Gogh wel confronterend in deze opstelling, wat het schilderij als een schok deed binnenkomen. In welke mate zijn we onze eigen gevangenis? Het is een erg sterk beeld, een schilderij zonder lucht, aan vier zijden steen, (‘De steen van dit bestaan’) en een groep gevangenen die gedwongen wordt een piepklein rondje te lopen waarin ze niet eens gebruik mogen maken van de gehele ruimte van de luchtplaats. Een compositorische truc die het claustrofobische versterkt. En Van Gogh is de enige zonder hoofddeksel, hij tolereert niets tussen hem en de hemel, hij wil onmiddellijk contact met de lucht, hij hunkert zo naar vrijheid dat het een tegenbeweging in het schilderij tot stand brengt: er is een centripetale kracht waarneembaar waarin getoond wordt dat de wereld zich in steeds kleinere rondjes vastdraait en een centrifugale die vrijheidszoekend is. Van Gogh explodeert hier uit zijn gevangenschap naar buiten. Op zoek naar een heelal tussen jezelf en de steen waarin we ingemetseld zijn.

Cel

Heb ik mijn hoofd nog in mijn hand
of sta ik al weer in de hoek,
zojuist verlaten met een vloek
tegen de schaduw aan de wand?

Binnen de steen van dit bestaan
is geen heelal meer ingelast
tussen het wezen en zijn gast,
die dragen mijn geboortenaam.

(Uit Blauwzuur, Gerrit Achterberg)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Werk-Werk-Werk

Schrijven is een eenzame aangelegenheid. Elke schrijver heeft daar zo nu en dan last van, maar deze dagen in Noord-Frankrijk zou alles anders gaan. Rond twaalven parkeerde ik in Reims, waar Roos, Sun en ik op advies van vrienden lunchten bij een zaakje met waanzinnige kazen, vleeswaren en zalm. We waren vroeg uit Amsterdam vertrokken, hadden flinke trek.

Er was ook wijn, en onze stemming werd steeds zonniger. Tijdens de eerste kilometers hadden we elkaar bekend dat we zenuwachtig waren: zouden we straks wel kunnen werken, in dat voormalige klooster?

Na de lunch reden we verder; binnen veertig minuten waren we in Saint-Erme. Het klooster bleek gigantisch en op het randje van bouwvallig: ontoereikende verlichting, verzakte trappen, pokdalig stucwerk, stoffige vloeren, roestende gietijzeren pilaren, stof en waterschade alom. De droom van elke schrijver.

Op één andere auteur na was iedereen podiumkunstenaar, en er werd gewerkt aan heel uiteenlopende projecten. Sommigen gleden als geesten door de kille gangen en anderen leken hun tijd hier deels te vullen met het uitdragen van hun persoonlijkheidsproblematiek. Feestelijke gasten waren er ook, zoals het zeventienkoppige feministische Parijse koor Les Hot Bodies (pun intended, weet ik bijna zeker), waarmee het later gezellig koken was in een van de ruime communale keukens.

We vonden drie kamers op dezelfde gang en deden inkopen bij de lokale supermarkt, wisten een collectieve maaltijd van verbrande linzen te ontduiken en dronken op onze onderneming. Alleen Sun leek niet helemaal tevreden, en bij navraag bleek dat zij van plan geweest was om onmiddellijk na aankomst te beginnen. Haar klokt tikte kennelijk al, maar onze klokken zouden de rest van de dagen steeds meer synchroon gaan lopen.

De volgende ochtend waren we vroeg op, en vonden een lichte leegstaande ruimte aan de binnentuin. Omdat er één bureau stond, trokken we daar drie stoelen naartoe en installeerden ons. Sun leerde ik beter kennen als iemand die in korte rukken van twintig minuten werkt en tussendoor herinricht en mopt. Roos tikte gewikkeld in fleecedekens, waardoor er steeds een soort Laurentien of Arabia in mijn ooghoek leek te zitten.

Het delen van dat bureau bleek een gouden greep waar we niet van afgeweken zijn, ondanks een wisseling van werkkamers om plaats te maken voor Les Hot Bodies. Dat er aan het zelfde vlak twee anderen zitten te ploeteren, maakt dat je minder afleiding zoekt. De beschuttende koepel die ik om me heen kan voelen als ik aan een verhaal werk, bleek samen te kunnen smelten met die van anderen, en daardoor dikkere wanden te krijgen.

We werkten van negen tot twaalf en dan weer van halfeen tot drie. Tussendoor aten we, en praatten over ons werk. Iets wat een schrijver normaliter zelden doet: de voortgang bespreken met collega’s. Ik weet zeker dat Roos en Sun van invloed zijn geweest op het begin dat onder mijn vingers groeide, en zullen zijn op het verdere verloop van mijn roman.

Zo nu en dan keek ik naar mijn vriendinnen, en voelde een soort ontroering. Niemand anders dan een schrijver snapt wat er precies voor nodig is om tot een roman te komen. We zouden als beroepsgroep zoveel aan elkaar kunnen hebben, dacht ik, maar maken daar zo zelden gebruik van. We praatten ook over het werkproces en over hoe het was om mét elkaar te werken. Ik zag mijn enthousiasme gespiegeld in Sun en Roos.

Toen onze dagen erop zaten, wilde niemand naar huis. Vanaf dag twee waren we in een warm ritme gevallen, en ik geloof dat we bang waren voor wat er zou gebeuren als we weer alleen achter de laptop zaten. Onderweg luisterden we naar de literaire podcast van de New Yorker – dank nog, Sun – waardoor de reis voorbij vloog. Niemand hoefde het te hebben over de sipte. Rond vijven waren we terug in de stad, en ik zette mijn homies voor hun huizen af.

Maandagochtend bracht ik de kinderen naar school en zette me aan mijn bureau om verder te gaan waar ik zondagochtend in Saint-Erme gebleven was. Ik maakte een foto van mijn laptop met twee lege stoelen erachter, en deelde die in ons appgroepje. Al snel stuurden Sun en Roos reacties: ze kregen geen reet gedaan.

Vanaf vandaag komen we elke woensdag samen om weer aan één bureau te werken. Om negen uur staan Roos en ik bij Sun op de stoep. Het is niet niks, om na vijftien jaar je werkproces open te breken, maar ik kan niet wachten om zo op de fiets te stappen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Een huwelijkse idylle

Viktor Orbán heeft zijn kandidaat voor het presidentschap bekendgemaakt, en haar naam is Katalin Novák. Een vrouw, inderdaad. Na de verkiezingen in het voorjaar zou zij zomaar eens de eerste vrouwelijke president van Hongarije kunnen worden. Maar hoe ver dat de emancipatie in Hongarije vooruit zal helpen, is maar de vraag.

In haar huidige rol als de minister voor Familiezaken is ze bewaker en cheerleader van het ‘traditionele gezin’: het idee dat een Hongaarse man met een Hongaarse vrouw samen veel kinderen moeten krijgen. Novák heeft zich meermaals uitgesproken tegen het feminisme en is van mening dat vrouwen andere ambities dan mannen zouden moeten koesteren. Op haar social media is te zien hoe ze haar rol als echtgenote en moeder aanprijst als een toonbeeld van vrouwelijkheid. Haar gezinspolitiek sluit aan bij de bredere visie die Orbán voor Hongarije heeft. Geen wonder dat hij haar naar voren schuift.

Op haar site vond ik echter ook iets anders, iets opmerkelijks. Onderaan de pagina waarop ze zichzelf voorstelt als ‘trotse moeder van drie’ vertelt ze dat haar lievelingsdichter Miklós Radnóti is. Zijn naam viel me meteen op. Wat doet Radnóti op de webpagina van deze Fidesz-politica? Radnóti’s levensverhaal is een geschiedenis die de Orbánregering actief in de doofpot probeert te stoppen. Hij was een Hongaarse Jood die in 1944 door zijn landgenoten is vermoord, en Orbán heeft nadrukkelijk in de grondwet laten opnemen dat die periode van de geschiedenis niet bij de Hongaarse geschiedenis hoort. Waarom zet Novák dan juist Radnóti op haar website, in de schijnwerpers? Ik merk dat ik ervan baal dat Novák en ik een lievelingsdichter delen. Waarom zijn wij allebei op hem uitgekomen?

Radnóti schreef enkele van de mooiste liefdesgedichten uit de wereldliteratuur. Hij schrijft over het overvallen worden door de regen en het naar binnen vluchten met zijn vrouw, over de aarzeling die hij voelt over haar te schrijven, over jaloezie. En zelfs als hij in het werkkamp in Bor zit, schrijft hij dat hij boven het geruis van de varens nog de stem van zijn vrouw kan horen. De kwaliteit van de gedichten staat buiten kijf. Ze zijn mooi, juist omdat ze dicht bij de werkelijkheid blijven en opgebouwd zijn uit details uit het dagelijkse leven en de natuur.

Uit Radnóti’s onwaarschijnlijke, tot de verbeelding sprekende levensverhaal ontsproten talloze mythes. Natuurlijk is er de historische werkelijkheid van Radnóti, die op alle mogelijke manieren Orbáns officiële herinneringspolitiek tegenspreekt, maar daartegenover staat ook de mythische Radnóti: de man met een onverzettelijke vaderlandsliefde, zijn zogenaamde zelfopoffering, en zijn enorme liefde voor zijn vrouw, Fanni. Precies daar zijn Novák en ik allebei voor gevallen.

Ik was net aan mijn studie begonnen toen ik las hoe de jonge dichter op 17-jarige leeftijd, bij zijn bijlesleraar, de 14-jarige Fanni Gyarmati ontmoette. Miklós was op slag verliefd. Fanni was alleen nog veel te jong voor hem, vond haar familie, dus ze moesten elkaar in het geheim leren kennen. Dat deden ze door elkaar brieven te schrijven. Miklós schreef bovendien gedichten voor haar en bleef dat doen. Tien jaar later trouwden ze. Nadat Miklós in 1944 vermoord werd, heeft Fanni nooit meer een ander gehad. Ze werd maar liefst 102 jaar, en bewaakte al die decennia zijn nalatenschap. Ja, zo overtuigd moet je verliefd zijn, dacht ik toen.

Ik was niet de enige. Al direct na Miklos’ dood, toen zijn gedichtenschriftje in de grond werd ontdekt en hij postuum een dichter van belang werd, raakte het Hongaarse publiek geobsedeerd door hun liefde. Dag in dag uit werd de weduwe Fanni met nieuwsgierige vragen bestookt, die ze overigens maar zelden beantwoordde. Ook nu, na Fanni’s dood, raken de vrouwenbladen er niet over uitgepraat: ze noemen Fanni ‘de bekendste muze uit de wereldliteratuur’, ‘de trouwe echtgenote’ en ‘de eeuwige weduwe’. Katalin Novák zelf droeg in 2019 op de Nationale Poëziedag van Hongarije een van Radnóti’s odes aan Fanni voor.

De Hongaarse biograaf van Radnóti, Győző Ferencz, probeert al jaren een verklaring voor die potsierlijke obsessie met hun liefde te zoeken. Hij vertelde me: ‘Het is als een idylle. Iets zuivers en sprookjesachtigs, waar het publiek op dat moment naar verlangde. Dat Miklós ook maar een mens was, mocht er geen ruimte in hebben.’ Ferencz doelt hierop het feit dat hun liefde helemaal niet zo idyllisch was als wij ons inbeelden. Ze kregen te maken met ruzies, twijfel, miskramen en een groot overspel van Miklós. Zijn affaire met de schilderes Judit Beck wordt maar zelden genoemd in de idolate vrouwenbladen. Dat zou ten koste gaan van de idylle.

Novák hangt niet alleen die van Radnóti aan, maar verzon ook haar eigen huwelijkse idylle, zo kwam laatst aan het licht. Als minister voor Familiezaken refereert ze in haar optredens vaak aan de periode van zeven jaar die ze thuis doorbracht om haar kinderen op te voeden, en hoe geweldig en bevredigend ze haar rol als moeder en echtgenote vond. Maar dat de realiteit ook in haar geval de fantasie in de weg staat, blijkt uit een tekst die uit die tijd zelf opdook, uit 2010. Ze noteerde hierin dat haar moederrol haar de neus uit kwam, dat ze doodop en om de haverklap geïrriteerd was, en dat ze wel weer eens verlangde naar een normaal gesprek met een volwassene. Liever dan dat ze de ontberingen van het moederschap erkent, houdt Novák de Hongaarse vrouwen een illusie voor. Niets menselijks is haar vreemd.

Foto van Marian van der Pluijm
Marian van der Pluijm

Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

Homo homini lupus – Virginia Woolf over de hond

‘Nero was uit een raam op de bovenste verdieping gesprongen.’ Staat in de aantekeningen bij Virginia Woolf’s Flush, het leven van Elizabeth Barrett zoals waargenomen door haar hond Flush, een Cocker Spaniel (zie de scheet hiernaast). In de tekst staat: ‘Maar het scheen Flush nu toe alsof die Londonse honden allemaal iets ziekelijks hadden. Iedereen wist dat Nero, het hondje van Mrs Carlyle, uit een raam op de bovenste verdieping was gesprongen met de bedoeling zich van kant te maken.’ En verder in Woolfs aantekeningen: ‘Of hij zich nu van kant heeft willen maken of dat hij – zoals Mrs Carlyle suggereert – alleen maar achter de vogels aan is gesprongen, zou het onderwerp kunnen vormen van een interessante verhandeling over hondenpsychologie.’ Mrs Carlyle veegt haar straatje schoon: wie wil schuldig zijn aan een depressieve hond?

Of het interessant wordt is de vraag, maar ik zou de Victoriaanse dameshandschoen toch wel even willen oppakken. Wel snel ik dan een anderhalve eeuw vooruit: in Yuval Noah Harari’s Homo Deus, dat ik weer eens ter hand nam na de fraaie Wintergasten met deze heldere denker, gaat het pagina’s lang over de menselijke kijk op dieren. En dan vooral over het misverstane superioriteitsgevoel ten opzichte van wat we zielloze wezens achtten, waar sinds Darwin de these van het bestaan van de menselijke ziel volgens Harari eveneens gefalsifieerd is. We hebben geen ziel, dieren evenmin. Dat betekent dat er ook geen goede reden is al die honderdduizenden dieren zo te laten lijden voor ons. Of het moet gemakzucht zijn en dat is voor niets en goede reden.

Maar afijn, terug naar Flush en Nero. Vorige week sprak ik een schrijfster die veel over het internet weet en die tussen neus en lippen door liet vallen dat het internet eigenlijk vooral kattenfilmpjes is. We kijken dus intens graag naar bepaalde dieren. De hondenfilm is vast een goede tweede. Een roman vanuit een hond is bepaald een subgenre, er zijn er veel van en vreemd genoeg of logischerwijs nooit helemaal geslaagd. Voor mij is de reden van het waarom bijna te voor de hand liggend. We onderkennen niet het wezenlijke verschil in de waarneming van de wereld tussen Homo sapiens en Canis lupus familiaris, de hond. Dit is er een sprekend voorbeeld van:

We kunnen er geen genoeg van krijgen. Van deze hond kun je je voorstellen dat ‘ie uit een raam springt als zijn kattevriendin overleden is bijvoorbeeld. Tekenend voor Woolf, en voor alle instagramgebruikers is dat het het beste werkt als er zo’n menselijke beweging als de omarming in zit. Een procedé dat alleen bij erecte homoiden kan plaatsvinden omdat een viervoeter zijn armen nodig heeft om te blijven staan. Honden trekken bij genegenheid hun geliefde niet met de voorpoten naar zich toe. Maar als we dit zien dan geloven we het. Het toedichten van menselijke eigenschappen is ook bij Woolfs poging vaak pijnlijk. Flush heeft bijvoorbeeld een sterk standsbewustzijn, iets wat des te pregnanter die zwakte in Woolfs eigen denken toont.

Ik vind het vreemd dat bij de mij bekende voorbeelden van hondenliefhebbende schrijvers die vanuit hun dier willen denken en schrijven de intensiteit van dat probleem nooit wat experimenteler is aangepakt. Geen taal delen, maar duidelijk een intelligentie waarnemen in een dier moet de vraag loswrikken: hoe denkt het dan? Woolf (nomen est omen?) komt overigens wel een eind in haar bovenmatig geurgebruik in het boek.

Maar Nero? Binnen een hondenbrein is het verklaarbaar dat hij gaandeweg zijn ontwikkeling goed heeft leren inzien wat het tweevoetige mededier voelt, hij ruikt dat wellicht, interpreteert bewegingen. Een hond als Nero of Flush kan dus inderdaad vriend van zijn mens zijn. Maar evenzogoed is denkbaar dat een hond geen idee heeft van een ‘verdieping’. Nero sprong dus niet naar beneden, zoals wij meteen menselijk interpreteren – omdat we weten dat we boven zijn – hij sprong naar buiten, hapte wellicht naar een hommel en constateerde toen te vallen. Als je staat voor het raam zie je de diepte, als je als hond naar een raam kijkt zie je lucht.

Wanneer je dus op handen en voeten zit zie je de kamer al heel anders. Geen schrijver heb ik nog zien proberen een dag zonder armen door te brengen. Dan pas leer je je hond kennen denk ik, want niet vanuit menselijke emoties, maar vanuit lichamelijke realiteit. Je zult gaan schreeuwen omdat je de ijskast niet open krijgt. Wat zul je veel begrijpen!

Voor en huisdier gaan zitten en haar in de ogen kijken en trachten te doorgronden wat daar achter zich zoal afspeelt, lukt misschien beter als je jezelf wat hondser maakt dan de hond menselijker. En ik denk dus dat een dag op vier poten een goede eerste stap is.

Daar ga ik al: een goede eerste twee stappen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een echte schrijver

Ik tik dit in de late avond omdat mijn wekker straks om zes uur gaat. In het donker zal ik douchen, koffie drinken en mijn weekendtas dichtritsen. Ik zal mijn huis uit sluipen alsof ik iets van mijn gezin gestolen heb.

Door een verlaten straat zal ik naar de auto lopen; ik zal mijn tas achterin gooien, de motor starten en het ijs van de ruiten krabben. Dan rijd ik naar de Overtoom en haal daar Roos en Sun. Van Oud-West zetten we koers naar Frankrijk, waar we de komende dagen op een stille plek aan onze boeken zullen werken.

Hoewel ik al ruim voor de zomer een goed plan had, staat er van mijn volgende roman nog geen letter overeind. De afgelopen tijd werd ik overspoeld door klussen die ik leuk vond, maar die veel meer uit me trokken dan ze me geld opleverden. Ruimte voor eigen werk was er niet. Leek er niet. Maakte ik niet.

Vijftien jaar lang schreef ik voortdurend fictie, tot ik in april 2021 de laatste versie van Dorp inleverde. De maanden daarna waren de langste van mijn leven, maar daar is de corona-situatie ook wel debet aan.

Ik verheug me op onze reis, die waarschijnlijk niet voorspoedig zal verlopen. Ik ga met kinderlozen op pad, ze zien geen schot in voor zeven uur vertrekken. Nu zullen we exact op tijd zijn voor de Antwerpse ochtendspits. Gelukkig is er al een playlist. Veel Mariah Carey; ik ken al haar nummers uit mijn hoofd, dus we komen er vanzelf wel.

We zullen lunchen in een fijn zaakje in Reims, misschien wel met een glaasje van het een of ander. Daarna doen we inkopen en rijden we door naar het grote huis waar we tot zondag drie kamers hebben.

Op donderdagochtend zal ik vroeg wakker worden. Ik zal koffie maken, mijn bureautje naar de juiste plek slepen en staren naar de tuin terwijl mijn laptop start. Ik zal de juiste muziek opzetten en mijn oordopjes diep in mijn oren drukken. Dan zal ik een document aanmaken, de juiste letter in de juiste grootte kiezen en voor de ideale regelafstand gaan.

Ik zal de functie inschakelen die het scherm achter mijn documenten zwart maakt, mijn vingertoppen op de toetsen zetten en die cursor met precies de juiste woorden voor me uit gaan duwen, blijven duwen, tot het stopt.

Als we terugkomen in Amsterdam, zal alles er anders uitzien. Ik zal me weer schrijver voelen. Een echte schrijver met een nieuw begin.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.