Vanderwaalse krachten

Als het sneeuwt loop ik een sneeuwgedichtenrondje, twee moeten altijd even gelezen, dit is de eerste:

Winterstilte

De grond is wit, de nevel wit,
de wolken, waar nog sneeuw in zit,
zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngetakt geboomte zit
met witte rijp beijzeld.

De wind houdt zich behoedzaam stil,
dat niet het minste takgetril
‘t Kristallen kunstwerk breke,
de klank zelfs van mijn schreden wil
zich in de sneeuw versteken.

De grond is wit, de nevel wit,
wat zwijgend toverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
dit grootse, stille wonder.

Die stamt uit mijn jeugd, waarschijnlijk bij benadering het eerste gedicht dat ik hoorde, als we het Hooglied of Spreuken niet meerekenen (ook wel sneeuw daar: ‘Evenmin als de sneeuw in de zomer en de regen in de oogsttijd, past eer bij een dwaas.’) Mijn moeder – van 1933 – leerde het op school uit haar hoofd. Het is van Jacqueline E. van der Waals. Over van der Waals heerst het in Nederland regelmatig voortkomende misverstand dan religieuze mensen niet zouden kunnen dichten. Dit is een goed gedicht vind ik… ook als ik abstraheer van mijn diepe gevoel erbij, denk ik dat hier heel goed geluisterd, gekeken, is naar buiten, en naar binnen. En wat er aanbeden wordt is niet God, maar dit grootse stille wonder.

Een sneeuw ligt in den morgen vroeg
onder de muur aan, moe en goed
beschut en een arm kind komt toe
en staat en ziet en met zijn voet

gaat het dan schrijven over dit
prachtige vlak en schuifelt licht
bezonnen en loopt door, zijn mond
trilt in het donker klein gezicht.

J.H. Leopold

Dit is dan wel de klassieker. Vooral door het onbepaald lidwoord dat Willem Jan Otten tot zijn schitterende toneelstuk met die titel bracht: Een sneeuw. Moe en goed, een knap staaltje projectie. In Leopold kun je ook blijven lezen. Die groeit met je leeftijd mee, moet je elk decennium opnieuw leren kennen. Ik smacht naar de Halsema-biografie van deze intens boeiende en droevige figuur.

Ik wandel nog wat door, in sneeuw en in sneeuwteksten. Om ongetwijfeld te eindigen bij de besneeuwdste roman die ik ken: Dokter Zjivago van Pasternak.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Someone to Run With

Een van de mooiste titels die ik in de Engelse taal ken is Someone to Run With. David Grossman schreef het boek, en die titel verwijst naar een hond, of eerder: wat een baas is in de ogen van een hond.

Ik houd niet van boeken waarin dieren een te grote rol spelen, laat staan boeken waarin dieren als mensen denken.

Waarschijnlijk heb ik ooit gezworen dat ik nooit zo’n boek zou schrijven, want ik doe regelmatig dingen die ik heb gezworen nooit te zullen doen. In mijn nieuwe roman Dorp is een van mijn belangrijkste stemmen die van een ijsvogeltje, dat liefde opvat voor een kleine jongen.

Veel van de gedachten en gevoelens die we onze dieren toekennen leggen we er zelf in. Dieren zijn bij uitstek geschikt om onze binnenwereld op te projecteren omdat ze niet praten: onze ideeën over wat er in onze kat omgaat weerlegt hij niet zo makkelijk. Iemand vertelde me laatst dat honden hun wenkbrauwen kunnen samentrekken omdat die beweging door mensen als ontroerend wordt gezien. De eerste wolfhond met die mutatie kreeg veel te eten, een plekje bij het vuur en een hele slinger nageslacht.

Het sneeuwde en mijn vader bracht een sleetje langs. Ik sleepte Ada en Nadim door de straten en we hadden sneeuwgevechten met ouders en kinderen uit de buurt. Natuurlijk was Otis de Hond mee, omdat Otis altijd mee is. Wie een hond had voordat hij een kind kreeg ziet na de komst van zijn kind zijn hond veel minder staan.

Als honden echt als mensen dachten zouden ze veel vaker kinderen bijten.

Pas toen ik echt genoeg had van het sleetjetrekken en met mijn handen op mijn knieën nahijgde van het laatste sneeuwballenspervuur, kreeg ik oog voor Otis. Ondanks zijn gevorderde leeftijd draafde hij maar af en aan, sneeuw happend, blaffend, rondjes rennend om de kinderen. Mijn buurvrouw maakte met haar telefoon een foto van hem, die ik pas bij onze thuiskomst zag.

Die alertheid in zijn ogen, hij leek zo jong. Zijn leven was sinds onze kinderen wel erg saai geworden. Eigenlijk sliep hij nu alleen nog maar. Hier was de Oot van vroeger, voor heel even. Net op tijd door Nathalie gezien.

Wat ik op hem projecteerde is dat ik de onnadenkende luchtigheid zo mis. Dat is de corona, kun je zeggen. Maar je kunt ook zeggen dat mijn eigen onnadenkende luchtigheid op de kinderen is overgegaan.

De voorbijheid der dingen, om een van de mooiste titels in de Nederlandse taal te verbasteren.

Als een huisdier doodgaat dan komt alles wat we er ooit op geprojecteerd hebben vrij. We zeggen dingen als Tommie had ik al sinds ik op kamers ging. Die hele levensfase heb ik hem gehad, helemaal tot nu aan toe. Toen ik jou tegenkwam. En de geboorte van de kinderen. Hard bewijs voor de stelling dat zo’n huisdier alleen maar over onszelf gaat.

Voordat je het mocht denken: Otis is niet dood. Hij ligt te maffen op het dikke kussen achter me, waarop hij bijna vijf jaar heeft geweigerd te slapen. God weet waarom.

Beeld: Natha Girard

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Snijpunten

Langs allerlei kanalen bereiken me de afgelopen dagen foto’s waarop ik voorkom. Beelden van een vol café of van een met slingers behangen woonkamer, genomen met een beslagen lens. Vrienden, kennissen, collega’s en vreemden lachen, omhelzen elkaar, trekken aan elkaars kleding of steken een tong in elkaars oor.

“Twaalf maanden geleden,” staat er dan bij. Of: “Vorig jaar rond deze tijd.”

Wat de afzenders bedoelen is natuurlijk Ik mis dit. De meer directen zetten dat er dan ook bij.

Ik kijk naar die beelden tot ik me zo’n avond weer herinner of moet besluiten dat ik me hem juist niet herinner, en ga dan verder met mijn dag, bekropen door ongemak alsof ik ben gewezen op een schaamtevol moment. Toch keer ik later altijd bij zo’n foto terug: die grijnzende aangeschoten man met één arm in de lucht en de andere om de schouders van een vreemde. Hij is vrij, op vakantie van dat hele zelfbewuste.

Voor corona was mijn huis een open huis. Iedereen die na lunchtijd langskwam kon verwachten dat hij voor het avondeten bleef. Aangekondigde eters hadden we zo’n twee keer per week, en dan kookte ik uitgebreider. Fijn vond ik het als vrienden tegen vieren kwamen, dan konden we naar een glaasje van het een of ander toe werken terwijl ik mijn koelkast en keukenladen afspeurde, nadacht over wat te maken.

Koken voor gezelschappen deed ik het liefst. Twintig ellebogen op mijn tafelrand, al die armen, handen boven het donkere blad. Mijn kinderen op schoot bij ooms of tantes die dat al dan niet echt waren. Nadim genoot ervan om aan het hoofd te zitten en lange verhalen te vertellen. Daarna greep Ada haar ukelele om een eigen lied zingen dat zo nu en dan – het moet gezegd – wat lang kon uitvallen.

Steeds luidere mensen steeds luider lachend. De korte stilte rond de pasta of het hoofdgerecht waardoor ik wist dat ze het lekker vonden. Luider nog daarna, tot het plafond van onze keuken een paar meter op leek te stijgen.

Die plek achter het fornuis, vlakbij maar in mijn eigen ruimte, was mijn meest geliefde plek. Nu en dan kwam er iemand roken onder mijn afzuigkap, met me lullen terwijl ik bordjes opmaakte of een schaal belegde. Nu en dan kwam iemand me een kus brengen omdat iets heerlijk was, of omdat hij me gewoon een kus wilde brengen.

Koken voor vrienden bood de ideale kruising van afstand en nabijheid. In het café was het de alcohol die hielp, iets soortgelijks bewerkstelligde: de juiste hoeveelheid bier ontsloeg me van de verantwoordelijkheid aanspreekbaar te zijn, en tegelijkertijd was ik er juist heel erg bij.

Sinds corona begrijp ik wat een rijkdom het was om mijn kruising goed te kennen, en die op te kunnen zoeken wanneer ik het maar nodig had.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Vrienden

De documentaireserie ‘Klassen’ is niet onopgemerkt gebleven, waardoor ik, acteur in hetzelfde genre, plotseling een groot publiek voor me zie. Hebben jullie gekeken mensen, gezien hoe prachtig ons werk is en hoe onrijp soms onze vrucht? Dank Sarah Sylbing en Ester Gould, voor die intieme blik op achtstegroepers in Amsterdam-Noord, onderweg naar hun Grote Oversteek, en op enkele middelbare scholieren die al aan een Overkant zijn. Met parallelle scènes uit verschillende scholen filmen jullie wat wethouder Marjolein Moorman een ‘gif in de samenleving’ noemt, het wetenschappelijk aangetoonde onrecht van ongelijke kansen. En nu weet ook ‘Klassen’ kijkend Nederland dat het schooltraject van kinderen afhangt van het opleidingsniveau en inkomen van ouders.

 De serie is niet alleen maar documentair. Treffend schreef Gerwin van der Werf in Trouw dat hij het gevoel had naar een Netflixserie te kijken. In de gekozen aanpak groeien de geportretteerde kinderen en leerkrachten uit tot personages, in wie we ons inleven en die, zo gaat het mij tenminste, in ons voortleven – archetypen worden: een Anyssa, een Yunuscan, een Gianny, een juf Jolanda, een meester Thijs. Wij kijkers – ik reken me weer even tot u, publiek – begrijpen het pijnlijke verhaal dat jullie makers ons vertellen en we willen kinderen met zieke opa’s, met analfabete ouders, in een flat vol herrie, in een fuik van testosteron en straatgeweld, helpen en redden en opstuwen en ja, eerlijke kansen geven. Maar omdat de documentaire ook speelfilm is, zien we meer dan het oppervlakkige narratief. Of laat ik zeggen: we zien het onderhuidse ervan. Neem Viggo.

 Wanneer Viggo thuis uit het raam kijkt, ziet hij geen beton maar weiland. Waterplas, rietkragen, een buizerd op thermiek. Hij woont aan de rand van Noord, waar de witten wonen. De geprivilegieerden. Viggo’s ouders zijn hoogopgeleid, we veronderstellen dat ze geld hebben en ambitie. Op de school van Viggo zitten kinderen die allemaal naar het vwo willen, want daar begint de weg naar het geluk. De Citotoets is aanstaande, onderling hebben ze het nergens anders meer over. Kijk ze daar zitten, aan de rand van het voetbalveld, gezworen vrienden, wijsneuzend over de toekomst. Ze pochen over hun voorlopig schooladvies. Dan zoomt de camera in op Viggo en registreert zijn blik. Hij zegt niks, de voice-over blijft stil, en ons is de vrijheid vergunt in Viggo’s hoofd te gaan zitten. Te denken wat hij denkt. En ík denk dat hij bang is. Meester twijfelt of hij het vwo wel aankan. En wat dan? We horen Viggo zeggen dat hij ‘véél liever vwo krijgt’, want ‘het is voor de rest van je leven’, maar vooral omdat hij, denk ik dat hij denkt, bij zijn vrienden wil blijven.

 Een van de lessen van ‘Klassen’ gaat over ‘erbij horen’. Terwijl in de klas van Viggo de spanning oploopt naarmate de Oversteek nadert, worstelen zijn ouders met de prestatiedruk waaronder hun zoon gebukt gaat. Ik geloof zeker dat er ouders zijn die torenhoge verwachtingen van hun kinderen hebben en ze naar dure bijlessen sturen zodra er wat tegenwind opsteekt, maar er zijn ook hoogopgeleide ouders die verstandig zijn. Viggo’s moeder vertelt dat ze met een lagere opleiding misschien wel meubelmaker geworden was en dat ze dan misschien wel gelukkiger geworden was in haar werk. Vader vraagt zich af wat echt belangrijk is: ‘Gaat het om presteren en goede cijfers of gaat het erom dat je een relaxed leven hebt en leuke vrienden en… wat minder succes. Want alles komt met een prijs, natuurlijk.’ Soms zijn het te ambitieuze ouders, vaker – lijkt mij het portret van Viggo en zijn ouders te suggereren – is het de competitieve sfeer in de klas en de angst er niet bij te horen, vrienden te verliezen, die kinderen tot het uiterste pushen.

Sorry Viggo, dat ik hier allerlei dingen over je beweer, je gedachten en gevoelens toeschrijf, het is niet mijn gewoonte. Ik ken je niet persoonlijk, ik ken je als personificatie van wie het geluk is toebedeeld aan de gunstige kant van kansenongelijk Nederland te verkeren. Hopelijk vind je het oké. Je hebt me iets laten inzien. Het moeilijkste van de Oversteek, van doorgangsriten in het algemeen, is dat je er alleen voor staat. Aan de Overkant hoop je dat je vrienden er weer zijn. De mensen waar je niet zonder kunt. Weet je nog de laatste sequentie met jou? Je bent met je moeder aan het kanovaren en rust even uit op een bankje. Je moeder vraagt dan hoe jij denkt dat je er over twintig jaar bij zit, waar je dan woont. Jij zegt: ‘Ik hoop zo, waar ik nu woon.’

   ‘Dan word je mijn buurman,’ zegt je moeder.

   ‘Ja, waarom niet?’ zeg jij.

   ‘Heel gezellig,’ vindt je moeder.

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

Echte brieven schrijven

Sinds kort werk ik mee aan het project Schrijven naar de toekomst, dat iemand uit mijn verleden begon. Het idee is overzichtelijk: onbekenden worden gekoppeld om een briefwisseling te beginnen.

Van mijn door het project geselecteerde penpartner wist ik niets behalve haar naam, adres en leeftijd toen ik mijn eerste brief mocht schrijven. Ik had me in haar kunnen verdiepen op het internet, maar besloot dat juist niet te doen.

Hier, dacht ik, is een mens dat net als ik bereid is zich kwetsbaar op te stellen. Dat zou genoeg moeten zijn. Ik besloot mijn brief niet te beginnen met een biografie of een beknopte uitleg over wie ik ben en wat ik doe.

Omdat ik het café van alle vrijheden het meest mis, besloot ik een gesprek aan te knopen zoals ik dat met vreemden in de kroeg meestal deed. Ik schreef zonder censuur wat er in me opkwam. Onvoorbereid, planloos, open.

Onmiddellijk werd voelbaar hoe een brief van andere communicatie verschilt. De schrijver mag bepalen hoe persoonlijk het wordt, en kan zijn mate van openheid niet afstemmen op de reactie van de ander. Verschil met email is er ook: een antwoord kan dagen op zich laten wachten.

Om contact te maken moet je afwijzing riskeren, en afwijzing is net zo verschrikkelijk als contact fijn kan zijn. Wie een briefwisseling begint gaat geblinddoekt een deur door om daarna al zijn kleren uit te trekken.

Contact maken met vreemden is wat ik sinds de maatregelen het meest mis. In mijn brief besloot ik dit te benoemen en er op door te borduren. Ik nam risico: het moest echt ergens over gaan, óf de wisseling moest meteen al stuklopen.

Ik werd beloond. Penvriendin N kan niet alleen goed schrijven, ze kan me volgen en pakt door. Ik merk dat ik nu twee keer per dag in mijn brievenbus kijk, hopend dat er iets voor me ligt. Voorheen trof ik er alleen kranten en blauwe enveloppen.

Gisteren was er weer eentje. Ik opende haar brief halverwege de trap en las:

[…] Ik moet ook zeggen dat ik met een kinderlijk plezier naar de brievenbus liep, waar doorgaans niet veel meer in te vinden is dan rekeningen, reclamefolders en de zaterdagkrant. Maar nu dus jouw gedachten – waarvoor ik de envelop al openscheurde op de trap.

Bijzonder om juist in deze tijd een briefwisseling te starten. Door het wegvallen het publiek sociale is een rijtje goedgekozen woorden blijkbaar al genoeg om me als een tiener te doen blozen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Roth – Leviathan – slot

(Lees vanaf het begin)

Acht dagen later stierf ze, voorzeker als gevolg van de hersenschudding! En niet geheel ten onterecht meende Nissen Piczenik dat zijn vrouw niet alleen aan een hersenschudding was overleden, maar ook omdat haar leven van geen enkel ander leven van wie ook maar op de wereld afgehangen had. Niemand had gewild dat ze zou blijven leven, en dus stierf ze.

Nissen Piczenik de koraalhandelaar was nu weduwnaar. Hij rouwde op de voorgeschreven wijze om zijn vrouw. Hij kocht een van de duurzaamste grafstenen voor haar en liet er een tekst op aanbrengen. En hij zei ‘s ochtends en’ s avonds het begrafenisgebed op. Maar hij miste haar beslist niet. Hij kon zelf eten en thee bereiden. Hij was niet eenzaam zolang hij maar alleen was met de koralen. Het enige wat hem zorgen baarde, was het feit dat hij het koraal bedrogen had met haar valse zuster, het celluloidkoraal, en aan zichzelf verraad gepleegd had met de koopman Lakatos

Hij verlangde naar de lente. En toen die eindelijk kwam, besefte Nissen Piczenik dat hij tevergeefs verlangd had. Andere jaren kwamen zijn klanten elk jaar vóór Pasen, als de ijspegels rond het middaguur begonnen te smelten, in hun krakende karren en rinkelende sleeën. Ze hadden koralen nodig voor Pasen. Maar nu was het lente, de zon straalde warmer en warmer, de ijspegels aan de daken werden korter en de smeltende sneeuwhopen langs de weg kleiner – maar klanten kwamen er niet. In zijn eikenhouten kast, in zijn koffer op wielen, die enorm was en voorzien van ijzerbeslag op de vier wielen naast de kachel stond, lagen de kostbaarste koralen in hopen, bundels en kettingen. Maar geen klant te zien. Het werd warmer en warmer, de sneeuw verdween, de zachte regen daalde neer, de viooltjes ontsproten in het bos en de kikkers kwaakten in de moerassen: maar geen klant verscheen.

Het was rond deze tijd dat een zekere vreemde verandering in de aard en het karakter van Nissen Piczenik voor het eerst werd opgemerkt in Progrody. Ja, voor het eerst begonnen de mensen in Progrody te vermoeden dat de koraalhandelaar een rare, een excentriekeling was – en sommigen verloren hun aloude respect voor hem, en sommigen lachten hem zelfs in het openbaar uit. Veel goed volk uit Progrody sprak niet meer van: kijk hier heb je de  koraalhandelaar – ze zeiden: daar heb Nissen Piczenik – hij was een groot koraalhandelaar.

En dat was zijn eigen schuld. Omdat hij zich niet gedroeg hoe het een weduwnaar het in zijn rouw betaamt. Zijn wonderlijke vriendschap met de matroos Komrover had men geaccepteerd, en zijn bezoek aan Podgorzevs beruchte herberg eveneens, maar men kon zijn huidige cafébezoek niet zomaar voor kennisgeving aannemen. Want Nissen Piczenik zat sinds de dood van zijn vrouw bijna iedere dag in Podgorzevs café. Hij raakte met overgave aan de honingwijn. En daar die op zeker moment wat te zoet gaat smaken, mengde hij het met wodka. Soms zat een van de lichte meisjes naast hem. En hij, die nooit een andere vrouw had gekend dan zijn overleden vrouw, hij die nooit een ander verlangen had gekend dan zijn eigen vrouwvolk – zijn koralen dus – te strelen, te sorteren en aaneen te rijgen, voelde zich nu bij tijd en wijle in de troosteloze herberg van Podgorzev aangetrokken tot het goedkope, blanke vrouwenvlees, de prachtige hete vergetelheid die de lichamen van de meisjes uitstraalden, zijn eigen bloed dreef de spot met de waardigheid van zijn burgerlijk en gerespecteerd bestaan. En hij dronk, en hij streelde de meisjes die naast hem zaten, en trok ze soms op schoot. Hij verlustigde zich in hen, op dezelfde wijze als wanneer hij met zijn koralen speelde. En met zijn sterke, roodharige vingers beroerde hij minder vaardig, zelfs idioot onhandig de tepelhoven van de meisjes, die zo rood waren als koraal. En hij verslonsde – zoals men zegt – snel, steeds sneller, bijna van dag tot dag. Hij voelde het zelf, zijn gezicht werd dunnetjes, zijn magere rug kromde, hij maakte zijn jas en laarzen niet meer schoon, hij kamde niet langer zijn baard. Hij sprak zijn gebeden elke ochtend en avond mechanisch uit. Hij voelde het zelf: hij was niet langer de grote koraalhandelaar, hij was Nissen Piczenik, ooit een groot koraalhandelaar.

Hij voorvoelde dat over jaar, over zes maanden, de risee van de stad zou zijn – en wat moest hij hier? Niet Progrody, de oceaan was zijn thuis. Dus op een dag nam hij het dodelijkste levensbesluit. Maar eerst vertrok hij op een dag naar Sutschky – en kijk: in de winkel van Jeno Lakatos uit Boedapest zag hij al zijn oude klanten, en ze luisterden eerbiedig naar het gebrul uit de grammofoon, en ze kochten celluloïd koralen voor vijftig kopeken per ketting.
‘Nou, wat heb ik je een jaar geleden verteld?’, riep Lakatos tegen Nissen Piczenik. ‘Wil je nog tien poed, twintig, dertig?’ Nissen Piczenik zei: ‘Ik wil geen nepkoralen meer. Wat mij betreft, heb ik nog uitsluitend met echte van doen.’

8

En hij ging terug naar huis, naar Progrody, en ging stilletjes en in het geheim naar Benjamin Broczyner, die een reisbureau runde en scheepstickets verkocht aan emigranten. Het waren vooral deserteurs en straatarme joden die naar Canada en Amerika moesten emigreren van wie Broczyner leefde. In Progrody was hij de vertegenwoordiger van een Hamburgse rederij.
‘Ik wil naar Canada!’, sprak koraalhandelaar Nissen Piczenik  ‘zo snel mogelijk’.
‘Het eerste schip, de ‘Phoenix’ vertrekt over veertien dagen uit Hamburg. Voor die tijd zullen we je de papieren bezorgen,’  zei Broczyner.
‘Dat is goed’, antwoordde Piczenik.  ‘Hou het onder ons.’
En hij ging naar huis en stopte alle koralen, de echte, in zijn rolkoffer.
Maar hij legde de celluloid koralen op de koperen voet van de samovar, stak ze aan en keek toe hoe ze blauwachtig en stinkend verbrandden. Dat duurde lang, hij had meer dan vijftien poed aan nepkoraal. Daarna lag er  een enorme berg zwart en grijs gekruld as. En rond de petroleumlamp in het midden van de kamer kronkelde grijsblauwe rook van het celluloid.

Zo nam Nissen Piczenik afscheid van zijn vaderland. Op 21 april ging hij in Hamburg aan boord van de stoomboot Phoenix als tussendeks passagier. Het schip was vier dagen onderweg toen de catastrofe plaatsgreep: misschien herinneren sommigen van jullie het zich nog. Meer dan tweehonderd passagiers gingen met de Phoenix ten onder. Zij verdronken natuurlijk. Maar wat Nissen Piczenik betreft, die destijds ook ten onder ging, kun je niet beweren dat hij gewoon maar verdronk zoals de anderen dat deden. Hij is veeleer – kun je met een gerust hart zeggen – teruggekeerd tot het koralal, naar de bodem van de oceaan waar de machtige Leviathan zich krult. En als we het bericht willen geloven van een man die door een wonder – zoals ze zeggen – destijds aan de dood ontsnapte, moeten we melden dat Nissen Piczenik lang voordat de reddingsboten vol waren al overboord ging naar zijn koraal, zijn echte koralen.

Wat mij betreft, ik wil dat wel geloven. Omdat ik Nissen Piczenik kende, en ik weet zeker dat hij tot de koralen behoorde en dat de bodem van de oceaan zijn enige thuis is geweest.

Moge hij daar in vrede rusten naast Leviathan tot de komst van de Messias.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.