De dood van Misha Meijer

Sinds de scholen dicht zijn, fietst Nadim op maandagochtenden mee op mijn hardlooprondje door het Westerpark. Hij doet het met plezier, wat ik niet had verwacht omdat mijn jongen een geboren bankhanger is.

Onder het rennen doen we rekensommen of praten we Engels, wat hij veel leuker vindt. Toen we eergisteren langs het oude Sloterdijk kwamen was de wind er bij mij een beetje uit. Om mezelf af te leiden vertelde ik Nadim over mijn nieuwe boek: Dorp speelt zich af in een nogal persoonlijke versie van dit dijkdorp, en ik wees de huizen aan waar mijn personages wonen.

Gevangen in de verhaallijn vertelde ik verder, en kwam zo bij de dood van Misha Meijer, een fictieve jongen die door klasgenoten dun ijs op gejaagd wordt en verdrinkt. Terwijl ik praatte merkte ik hoe diep Nadim in mijn verhaal kroop. Aan het einde was zijn energieke ochtendbui omgeslagen in een droef zwijgen, het soort mist dat geen geluiden draagt.

‘Wat is er?’ vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd, zijn gezicht nog witter dan het van nature ziet.

‘Naadje?’

‘Ik snap het niet,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik snap gewoon niet dat mensen zoiets doen. Als je ziet dat een kind geen vrienden heeft, ga je hem toch nooit zomaar doodmaken? Kun je nog een hoofdstuk schrijven, waarin Misha dan weer leeft?’

Ik probeerde uit te leggen dat mensen die anderen kwaad doen daar meestal een reden voor hebben, ook al kennen ze die zelf niet. Ik zei dat Dorp maar een verhaal is, dat Misha Meijer niet écht heeft bestaan. Nadim bleef stil, zijn ogen groot en vochtig. Toen we thuiskwamen en B vroeg wat er aan de hand was, begon hij te huilen. Echt troosten konden we hem niet.

Bij de laatste kus van de dag, voordat ik zijn leeslampje uitdeed, vroeg ik of er toevallig nóg iets aan de hand was. Of hij niet alleen boos was op die pestkoppen van Misha Meijer.

Hij knikte. ‘Misschien.’

‘Vraag je je ook af hoe je eigen vader zoiets heeft kunnen schrijven?’

‘Nou,’ zei hij, ‘het is toch helemaal niet nódig? Je hoeft die jongen toch niet dood te laten gaan?’

Ik drukte mijn voorhoofd tegen de plank die moet verhinderen dat hij uit zijn hoogslaper kukelt, en zei: ‘Zonder Misha Meijer en dat wak is er geen echte reden voor dit verhaal, staat de situatie niet onder druk. Sprookjes zijn toch ook vaak zielig? Het meisje met de tondelstokjes?’

Sinds een paar weken veegt Nadim zijn mond niet meer af na mijn kussen. Ik dacht altijd dat zoons die beginnen met het afvegen van hun mond dat blijven doen. Terwijl ik de deur van zijn slaapkamer achter me sloot dacht ik aan Misha Meijer, en voor het eerst in bijna vijf jaar werk aan dit boek voelde ik me schuldig aan zijn lot.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Joseph Roth – Leviathan 9

(hier lezen vanaf het begin)

7

En zo bracht de duivel koraalhandelaar Nissen Piczenik voor de eerste maal in verzoeking, en de duivel heette Jenö Lakatos en kwam uit Boedapest, en hij introduceerde nepkoralen in Rusland, de celluloïdkoralen die als je ze aansteekt blauwachtig branden, als de kringen van de hel.

Toen Nissen Piczenik thuiskwam, kuste hij zijn vrouw onverschillig op beide wangen, begroette de rijgsters en begon met ietwat ontredderde, door de duivel ontredderde ogen naar zijn geliefde koralen te kijken, het levend koraal, dat er niet zo perfect uitzag als de nepstenen van celluloid van zijn concurrent Jenö Lakatos. En de duivel bracht de eerlijke koraalhandelaar Nissen Piczenik ertoe om de valse koralen door zijn echte heen te strooien.

Op een dag ging hij dus naar het postkantoor en dicteerde een brief aan Jenö Lakatos in Suchky aan de openbaar schrijver, dat hij hem een paar dagen later niet minder dan twintig poed valse koralen moest sturen. Celluloid is zoals bekend een licht materiaal, en twintig poed nepkoraal, dat is een hele samengebonden zooi bij mekaar. Verleid en verblind door de duivel, mengde Nissen Piczenik de nepkoralen met de echte en pleegde zo verraad aan zichzelf en aan het ware koraal.

De oogst was overal in het land al begonnen en er waren bijna geen boeren meer om koraal te komen kopen. Maar op de paar die hier en daar verschenen, verdiende Nissen Piczenik nu meer dankzij de nepkoralen dan hij eerder had verdiend met heel veel klandizie. Hij mengde de echte met valse – en dat was nog erger dan als hij uitsluitend valse verkocht zou hebben. Want dit is wat er gebeurt met wie door de duivel wordt verleid: ze overtreffen in al het duivelse de duivel zelf. En zo overtrof Nissen Piczenik Jenö Lakatos uit Boedapest. En alles wat Nissen Piczenik verdiende, bracht hij gewetensvol naar Pinkas Warschawsky. En de duivel had de koraalhandelaar zo in zijn macht dat hij een enorm plezier voelde bij de gedachte dat zijn kapitaal zich vermenigvuldigde en groeide.

Plots stierf de woekeraar Pinkas Warschawsky, en Nissen Piczenik was geschokt en ging onmiddellijk naar de erfgenamen van de woekeraar en eiste zijn geld met rente op. Hij kreeg het ook meteen niet minder dan 5.450 roebel en zestig kopeken. Met dit geld betaalde hij zijn schuld aan Lakatos, en hij vroeg om nog eens twintig poed nepkoralen. Op een dag kwam de rijke hopboer naar Nissen Piczenik en vroeg om een koraalketting voor een van zijn kleinkinderen, tegen het boze oog. De koraalhandelaar reeg een ketting uit louter nepkoraal, celluloid, en hij zei: ‘Dit zijn de mooiste koralen die ik heb.’ De boer betaalde hem de prijs voor echt koraal en reed terug naar zijn dorp. Zijn kleinkind stierf een gruwelijke dood door difterie, ze stikte een week nadat het nepkoralen kettinkje haar om de hals gehangen was. En in het dorp Solowetzk, waar de rijke hopboer woonde (maar ook in de omliggende dorpen), deed het bericht de ronde dat de koralen van Nissen Piczenik uit Progrody ongeluk en ziekte zouden brengen – en niet alleen aan wie bij hem hadden gekocht. Want difterie greep om zich heen in de naburige dorpen, eiste zijn tol in kinderlevens en het gerucht verspreidde zich dat de koralen van Nissen Piczenik ziekte en vernietiging brachten.

Hierdoor kwamen er in de winter geen klanten meer naar Nissen Piczenik. Het was een strenge winter, die in november begon en voortduurde tot eind maart. Elke dag bracht opnieuw onverbiddelijke vorst, de sneeuw viel zelden, zelfs de raven leken te bevriezen op de kale takken van de kastanjebomen. Het was erg stil in het huis van Nissen Piczenik. Hij stuurde de ene vrouw na de andere weg. Op marktdagen ontmoette hij soms een paar van zijn oude klanten. Maar ze groetten hem niet. Ja, de boeren die hem die zomer nog gekust hadden, deden alsof ze de koraalhandelaar niet meer kenden. Het vroor tot veertig graden. Het water in de blikken van de waterdragers bevroor onderweg van de put naar huis. Een dikke laag ijs bedekte Nissen Piczeniks zodat hij niet meer kon zien wat er op straat zoal gebeurde. Grote, zware ijspegels hingen aan de ijzeren spijlen en maakten de raampjes nog kleiner. Van het wegblijven van zijn klandizie gaf hij niet de valse koralen maar de strenge winter de schuld.

Ondertussen was de winkel van meneer Lakatos in Sutschky altijd goed gevuld, en van hem kochten de boeren de onberispelijke goedkope celluloidkoralen en niet de echte koralen van Nissen Piczenik. De straten en steegjes van het stadje Progrody waren ijzig en spiegelglad. Alle inwoners zochten met stokken met ijzeren punten hun weg. Toch vielen sommigen en braken hun nek en benen. Zo viel ook op een avond Nissen Piczeniks vrouw. Ze bleef lange tijd bewusteloos voordat sympathieke buren haar vonden en naar binnen droegen. Ze begon al snel hevig te braken en de medische hulp van Progrody zei dat het een hersenschudding was.

De vrouw werd naar het ziekenhuis gebracht en de dokter bevestigde de diagnose van de feldsjer. De koraalhandelaar ging elke ochtend naar het ziekenhuis, ging aan het bed van zijn vrouw zitten, luisterde een halfuur naar haar verwarde geklets, keek in haar koortsige ogen en zag het dunne haar op haar hoofd, herinnerde zich de paar tedere uren die hij haar geschonken had, rook de penetrante geur van kamfer en jodoform en keerde terug naar huis en stond bij de kachel en kookte borsjt en boekweit en sneed zijn eigen brood en schraapte de radijs eigenhandig en zette zijn eigen thee en stookte zelf de kachel. Daarna gooide hij al het koraal uit de vele zakken op een van zijn vier tafels en begon het te sorteren. De celluloidkoralen van meneer Lakatos legde hij apart. De echte koralen kwamen op Nissen Piczenik niet langer over als levende dieren. Sinds die Lakatos zich in de buurt gevestigd had en hijzelf, koraalhandelaar Piczenik, was begonnen de lichte celluloidkoralen te mengen met de zware en echte stenen, waren de koralen die in zijn huis lagen opgeslagen doodgegaan. Nu maken ze koralen van celluloid! Van dood materiaal maakte men koralen die er uitzien als levende en zelfs nog mooier en perfecter waren dan echte en levende! Wat was zijn vrouws hersenschudding vergeleken met dit?

(verderlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De stillige stad

De stille stad is niet zo stil meer tijdens deze lockdown. Onze wandelingen voelen veel minder als zwerven door het centrum op een zondagochtend in 1992. Gisteren – bij elke afslag mag een van ons een richting kiezen – liepen we over de Nieuwendijk.

Nadim kaartte aan dat de straatnaam op het bordje verkeerd gespeld was. ‘Er staat een n teveel,’ zei hij. ‘Dat is dom zeg.’

Otis de Hond pieste tegen de pui van gesloten blauwewafelwinkel en er trok een genotsrilling door me heen alsof ik zelf een lang opgehouden plasje deed.

‘Daar,’ riep Nadim, en rende voor me uit. Samen met zijn zusje hield hij stil voor een winkel die Kingdom of Sweets heette.

Na een lange, bijna kerkelijke stilte, zei hij dat áls ik hem nou één keer héél gelukkig wilde maken, dat we dan hier – al was het dus maar voor één keertje – naar binnen moesten. Een eiland van snoepbakken wachtte in het midden van de helverlichte ruimte, een witte schep in elke bak. Aan een rek op de kop van het eiland hingen puntzakken.

Ik trok aan Ada’s hand maar kreeg haar niet verplaatst, alsof haar tangohakjes aan de klinkers zaten vastgelijmd. Haar kleine mond stond open in een perfecte o.

‘Papa,’ zei ze. Verder kwam er niets.

De kinderen eten te veel snoep, maar nu ons hele leven overhoop ligt lijkt een vulling meer of minder niet veel voor te stellen. In de avond zou zelfs een verlenging van de maatregelen worden aangekondigd. Maar hun monden zaten nog vol zure mat en lolly. Zelf had ik bij de buurtwinkel gekozen voor Fireballs, van die pikante kaneelkauwgomballen.

‘Nee,’ zei ik. ‘Jongens. We hebben net al snaai gekocht. We doen dit een volgend keertje, oké?’

Opvoeden in overleg met je kinderen werkt slecht, in tijden van corona.

Ik heb stellige beloften moeten doen. Meerdere eden afgelegd. Ada bleek het taaist, maar uiteindelijk trok ik ook haar als een klemmend deurtje los. De geuren van chemische aardbei en grape (naar echte druiven ruikt of smaakt dat spul nooit) graaiden naar onze mouwen, plukten aan onze kragen tot we een van de inwisselbare stegen in liepen die naar de Nieuwezijds leiden. Een wat terneergeslagen stilte was over ons driemanschap gekomen.

Nadim, ook wel bekend als de Snoepduitser omdat hij alles altijd voor zichzelf wil houden, reikte in zijn jaszak en trok er een transparante verpakking met twee toverballen uit. Hij schudde de smurfblauwe bollen in de palm van zijn hand en gaf er eentje aan zijn zus. Er leek iets te veranderen aan het gewicht van onze stilte.

Misschien kwam er een avondklok, dacht ik. Misschien zouden de mensen voorlopig niet meer bij elkaar op bezoek mogen. Maar wat het OMT ook zei, de regering zou er niet eens aan dúrven denken om de coffeeshops, slijterijen en snoepwinkels te sluiten. Terwijl we de Nieuwezijds overstaken, stopte ik een verse Fireball in mijn mond.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Abspecken

Behalve verslaafd aan koken ben ik verslaafd aan big history. Interesse in de mens voor het schrift is ongetwijfeld begonnen met Jean M. Auels succesvolle trilogie Earth Children waarvan ik beginnend met De stam van de holenbeer de Nederlandse vertaling in de 80-er jaren las in dezelfde tijd dat ik mijn eerste quiche leerde bakken: preitaart. En nu las ik dan de fascinerende combinatie Catching Fire van Richard Wrangham  How Cooking made us human.

Het boek lijdt aan het bedenkelijke probleem van heel veel Amerikaanse populair wetenschappelijke non-fictie: een aardig idee van pakweg 30 bladzijden wordt uitgesponnen tot 300, waardoor intens veel herhaling het lot van de lezer wordt. Bij dit boek is het wel extreem: ik vond een halve pagina waarin het boek heel adequaat werd samengevat.

Hoe begon het: een groep homo habilines, 2.3–1.65 miljoen jaar geleden, misschien zonder wapens en strategie, leerde vuur beheersen (Wrangham verwijst tot mijn onuitsprekelijk geluk ook een paar keer naar Joop Goudsbloms Vuur en beschaving) leggen noten of knollen naast het vuur en ontdekken dat het zo lekkerder is. Ze maken er al snel een gewoonte van. Omdat gekookt eten een hogere calorische waarde heeft, of preciezer: omdat het minder inspanning kost het te verteren en je dus meer profijt van en minder verteertijd voor dezelfde hoeveelheid voedsel hebt kun je het je veroorloven kleinere darmen te hebben, je houdt energie over zodat er meer naar het brein kan, die groter worden. Het samen aan het vuur zitten vraagt een minder opvliegend karakter en grotere tolerantie, je verliest je lichaamshaar, dat is niet meer nodig, je kunt op de grond slapen in plaats van in bomen, het vuur beschermt je tegen wilde dieren, omdat je groter en rechter wordt kun je beter jagen en meer vlees eten. Zo begint de geschiedenis.

Opvallend is dat koken in 97% van de nu door antropologen onderzochte samenlevingen een vrouwelijke activiteit is. Ook in samenlevingen waarin vrouwen ook het jagen en verzamelen doen, maar dit blijft een onverklaarde terzijde.

Grappig is Wrangham en passant de raw food beweging betrekkelijk belachelijk maakt: alle onderzoek wijst uit dat het gewoon te weinig calorieën oplevert. Dus gaat men al snel smokkelen met een-beetje-gebrande noten en zeer hoogwaardig voedsel dat moet compenseren, maar een ding staat vast: ze krijgen te weinig binnen en verliezen over het algemeen hun zin in seks, en vrouwen stoppen met menstrueren. Iets wat de homo erectus zich niet kon veroorloven.

Kortom, we kunnen beter koken, dan houden we wat tijd over. Al moet je wel steeds abspecken in januari.

Interessante speculaties, goed beargumenteerd, maar je blijft a la Jean M. Auel vooral proberen je voor te stellen hoe dit leven was, en welke gedachten door die steeds ruimere hersenpannen flitsten. Tomas Tranströmer fantaseert hier ook over in dit gedicht dat in zijn 12 regeltjes misschien miljoenen jaren omspant:

Een zwemmende donkere gestalte

Over een voorhistorische schildering
op een rots in de Sahara:
een zwemmende donkere gestalte
in een oude rivier die jong is.

Zonder wapens en strategie,
in rust noch in haast
en gescheiden van zijn eigen schaduw:
die glijdt over de bodem van de stroom.

Hij worstelde om zich te bevrijden
uit een sluimerend groen beeld,
om eindelijk de oever te bereiken
en met zijn schaduw samen te vallen.

(vertaling Bernlef)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Thuis

Tijdens de eerste lockdown was het denkbaar dat de wereld voorgoed zou veranderen. Jamal Ouariachi dronk whisky en speelde nummers van The Cure op Facebook. The Cure is uit mijn tijd, maar ik heb me in mijn tijd muzikaal nooit thuisgevoeld.

Omdat alles op losse schroeven stond en we niets konden doen dan ons overgeven, ontspande ik volledig. Met Nadim keek ik overdag films in bed zonder me maar een tel schuldig te voelen. Ik was een te gekke vader, en kreeg tóch al mijn werk af. Wat ik schreef was goed, precies. Ik sliep door, voelde me steeds uitgeruster.

Deze tweede lockdown, met de komst van het vaccin in het vooruitzicht, zorgt voor niets dan onrust, verveling en nachtelijk malen. Alsof de kinderen dit meekrijgen zijn ook zij minder dan ideale versies van zichzelf. Terwijl Nadim wegkwijnt van ellende achter de brievenbus, wachtend op merchandise van zijn nieuwe idool Anne-Marie, streakt Ada door het huis. Een gillend, naaktroze wezen dat op de dunne vloer beukt met wat nog het meest als bokkenhoeven klinkt – ook zónder haar moeders pumps.

Ik smijt armenvol kleertjes en LEGO terug de kast in, alleen om alles na een kleine tien minuten weer als vis uit een gebarsten sleepnet op de vloer te vinden.

Wat ik leer over mezelf: ik heb minstens eens per twee weken een uitspatting nodig. Een restaurant, een café, een thuisfeest. Mensen, mensen, lieve mensen. Ik heb dat nodig zoals ik lezen nodig heb, muziek, dans, schoonheid.

De horeca is een onwrikbaar onderdeel van onze cultuur, van wie we zijn in relatie tot elkaar. Alcohol mag nooit stoppen, want het is de mooist denkbare drug.

Ik heb zó’n verschrikkelijke dorst.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Roth -Leviathan 8

(Lees vanaf het begin)

En Nissen Piczenik vergat in de haven van Odessa al snel de plichten die een gewone Jood uit Progrody heeft. Hij ging ‘s ochtends noch ‘s avonds naar het gebedshuis om de voorgeschreven gebeden te zeggen, maar hij bad thuis, heel haastig en zonder werkelijke en correcte gedachten aan God, en hij bad slechts als een grammofoonplaat, de tong herhaalde mechanisch de geluiden die begraven waren in zijn hersenpan. Was er op de wereld ooit eerder zo’n Jood geweest? Thuis, in Progrody, was het koraalseizoen begonnen. Nissen Piczenik wist dit, maar hij was niet langer de oude continentale Nissen Piczenik, maar de nieuwe, de pasgeboren oceanische. Ik heb genoeg tijd – hield hij zichzelf voor – om terug te keren naar Progrody! Wat mis ik daar nou helemaal! En hoeveel heb ik hier nog te winnen! En hij verbleef drie weken in Odessa en bracht er elke dag gelukkige uren door bij de zee, met de schepen, met de kleine visjes.

Dit was de eerste vakantie in het leven van Nissen Piczenik.

6

Toen hij naar Progrody teruggekeerd was, ontdekte hij dat hij niet minder dan honderdzestig roebel uitgegeven had, inclusief de reiskosten. Maar zijn vrouw en alle anderen die hem vroegen wat hij zo lang in het buitenland had uitgespookt, vertelde hij dat hij in Odessa ‘belangrijke zaken’ had gedaan. In deze periode begon de oogst en kwamen de boeren niet zo vaak meer naar de markten. Zoals ieder jaar in deze weken werd het rustiger in het huis van de koraalhandelaar. De koralenrijgsters verlieten zijn huis al laat in de middag. En ‘s avonds, als Nissen Piczenik terugkeerde uit het gebedshuis, wachtte hem niet langer het heldere gezang van de mooie meisjes, maar slechts zijn vrouw, met het gebruikelijke bord met uien en radijs en de koperen samowar.

Koraalhandelaar Piczenik voegde zich niettemin in de gebruikelijke regelmaat van zijn herfstdagen, niettegenstaande de herinnering aan de dagen in Odessa, van welks commerciële vruchteloosheid niemand behalve hijzelf enig idee had. Een paar maanden later overwoog hij al om opnieuw belangrijke zaken voor te wenden en naar een andere havenstad af te reizen,  naar Petersburg bijvoorbeeld. Voor materiële ontberingen hoefde hij niet te vrezen. Al het geld dat hij opzij had gezet in de loop van de lange jaren van zijn handel in koralen, die steeds winst had opgeleverd, lag bij de woekeraar Pinkas Warschawsky, een gerespecteerde geldschieter in de gemeenschap die meedogenloos was in het incasseren van schulden maar evengoed alle rente op tijd betaalde. Nissen Piczenik hoefde niet bang te zijn voor lijfelijke ontbering; hij was kinderloos en had dus geen nakomelingen om voor te zorgen. Waarom dus niet naar een andere van de vele havens gereisd? De koraalhandelaar begon derhalve al aan zijn plannen voor de volgende lente, toen er iets ongewoons gebeurde in de naburige stad Sutschky.

In dit kleine stadje, dat net zo klein was als de geboortestad  van Nissen Piczenik, Progrody, opende op een dag een man, die niemand in het hele gebied kende, een koralenwinkel. Deze man heette Jeno Lakatos en hij kwam, zoals men al snel hoorde, uit het verre Hongarije. Hij sprak Russisch, Duits, Oekraïens, Pools, naar behoren, en als iemand het toevallig maar gewild had, zou de heer Lakatos ook Frans, Engels en Chinees hebben gesproken. Hij was een jonge man met steil, blauwzwart, gepommadeerd haar, overigens de enige man in de omgeving die een glanzende, gesteven kraag droeg, een das en een wandelstok met een gouden knop. Deze jonge heer was enkele weken geleden in Sutschky aangekomen, had daar vriendschap gesloten met de slager Nikita Kolchin bewerkte hem zo totdat deze besloot een koraalhandel samen met Lakatos op te starten. Het bedrijf met het felrode uithangbord was genaamd: N. Kolchin & Compagnie.

Onberispelijke rode koralen glommen in de etalage van deze winkel, lichter van gewicht dan de stenen van Nissen Piczenik, maar veel goedkoper. Een hele grote zak koralen kostte een roebel vijftig, halssnoeren waren verkrijgbaar voor twintig, vijftig, tachtig kopeken. De prijzen stonden in de etalage vermeld. En opdat niemand deze winkel zomaar zou voorbijlopen, speelde binnen een grammofoon de hele dag vrolijk schallende liedjes. Je kon ze in de hele stad en daarbuiten horen – tot in de omliggende dorpen. Er was geen grote markt in Sutschky zoals in Progrody. Niettemin – en ondanks de oogsttijd – kwamen de boeren naar de winkel van meneer Lakatos om de liedjes te horen en het goedkope koraal aan te schaffen.

Nadat de heer Lakatos een paar weken zijn aantrekkelijke bedrijf had gerund, verscheen op een dag een rijke boer bij Nissen Piczenik en zei: ‘Nissen Semjonowitsch, ik kan maar niet geloven dat je mij en de anderen al 20 jaar bedriegt. Maar nu is er een kerel in Sutschky die de mooiste koraalsnaren verkoopt, voor vijftig kopeken per stuk. Mijn vrouw stond op het punt om daarheen te gaan – maar ik dacht dat we het eerst even aan jou moesten voorleggen, Nissen Semjonowitsj.’

‘Deze Lakatos,’ zei Nissen Piczenik, ‘is beslist een dief en een oplichter. Een andere verklaring voor zijn prijzen is er niet. Maar ik ga er zelf heen als je me een lift wilt geven in je wagen.’

‘Goed’, zei de boer. ‘Overtuig jezelf.’

De koraalhandelaar reed dus naar Sutschky, bleef een poosje voor de etalage staan, hoorde de schallende liedjes vanuit de winkel, ging toen uiteindelijk naar binnen en sprak meneer Lakatos aan.

‘Ik ben zelf koraalhandelaar’, sprak Nissen Piczenik. ‘Mijn waren komen uit Hamburg, Odessa, Triest, Amsterdam. Ik begrijp niet hoe en waarom je zulke goedkope en mooie koralen kunt verkopen.’

‘Je bent van de oude generatie’ antwoordde Lakatos. ‘en sorry dat ik het zeg: een tikje achtergebleven.’

Intussen kwam Lakatos van achter de toonbank vandaan en Nissen Piczenik zag dat hij een beetje mank liep. Blijkbaar was zijn linkerbeen korter, want zijn linkerschoen had een hiel die twee keer zo hoog was als die aan de rechterkant. Hij geurde geweldig bedwelmend – en je vroeg je af waar in zijn slanke lichaam de bron van al dat geuren eigenlijk zat. Zijn haar was blauwzwart als de nacht. En zijn donkere ogen, die eerst misschien vriendelijk schenen, gloeiden elk ogenblik zo intens dat een vreemd lichtje gloeide in het midden van hun zwartheid. Onder de zwarte, gedraaide snor glimlachten Lakato’s witte en blinkende tanden.

‘Dus?,’ vroeg de koraalhandelaar Nissen Piczenik.

‘Nou,’ zei Lakatos, ‘wij zijn dus niet gek. Wij duiken niet naar de bodem van de zeeën. We maken gewoon kunstmatige koralen. Mijn bedrijf heet: Lowncastle Brothers, New York. Ik heb twee jaar met succes in Boedapest gewerkt. De boeren merken er niets van. De boeren in Hongarije niet, en de boeren in Rusland al helemaal niet. Ze willen allemaal mooie, rode, gave koralen. En kijk eens aan. Goedkoop, mooi, decoratief. Wat wil je nog meer? Echte koralen kunnen niet zo mooi zijn! “

‘Waar zijn je koralen dan van gemaakt?’, vroeg Nissen Piczenik.

‘Van celluloid, mijn beste, gemaakt van celluloid!’, riep Lakatos opgetogen uit. ‘Niets tegen de techniek! Want weet je: in Afrika groeien rubberbomen, latex en celluloid worden gemaakt van rubber. Is dat onnatuurlijk? Zijn rubberbomen minder natuur dan koralen? Is een boom in Afrika minder natuurlijk dan een koraal op de bodem van de oceaan? – En, wat zeg je ervan? Zullen we samenwerken? Neem een beslissing! Binnen een jaar ben je al je klanten kwijt door mijn concurrentie – en je kunt in de zee zakken met al je echte koralen, naar waar de prachtige stenen vandaan komen. Dus zeg op: ja of nee? “

‘Geef me twee dagen’, zei Nissen Piczenik.

En hij reed naar huis.

(hier doorlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.