[p. 747]
Janne Wijnalda
Dertien gedichten
weer die vogel
die de grauwe morgen
uiteenkrast
en de grijze lucht
nog pijnlijker maakt
*
diepe dingen achter
je ogen
de zuivere stilten
tussen de woorden:
die wonderlijke dingen
eventjes aan te raken
met het topje van
m’n vinger;
de punt van mijn pen
*
[p. 748]
in de trein
buiten alleen
de lichten van
lantaarns aan een
autoweg
in het raam
zie ik jou
lezen
je draait een haarsliert
om je vinger
en slaat een
bladzij om
*
misschien horen
we toch bijelkaar
zoals 2 glazen
in een bril
of
2 nullen
die een 8 maken
*
[p. 749]
ze was een steen
toevallig
lag ze daar
ik schopte er
tegenaan
ze zei niets
rolde alleen een
eindje verder
*
elouise en giselle
ik zag ze nog zitten
op het perron
beiden
in zwart
gekleed
de joodse met
het donkere kopje
en zij
met het koperen
haar
*
[p. 750]
de maan vertel
ik mijn eenzaamheid
voor de zon sla ik
beschaamd mijn
ogen neer
*
open mijn ogen
voor de bloemen
aan mijn voeten
en laat mij niet
langer verlangen
naar de zon zo
hoog boven mij…
*
kleine vermoeide vlokjes
die witte jasjes breien
over huizen gras en bomen
ijspegels hangen als
gestold verdriet
tussen de naakte takken
*
[p. 751]
ik vouw mijn handen
rond de nacht
en vang de maan
in mijn hongerige
vingers
*
dit keer
is de
hemel
groen
en het
gras
blauw
ik ben er
ondersteboven
van
*
[p. 752]
de zon brandde een
gat in mijn buik
ik moet het dichten
maar mijn
vriendje heeft
de klei verstopt
*
tot de rand toe
gevuld zijn we
voller nog:
zacht en voorzichtig
stromen we in
elkander over
*