Ekster

Johannes Graadt van Roggen (1867-1959) – Vliegende ekster

In het voorjaar zijn het vaak de merels die me wekken. Niet met hun zang maar met hun roep. Want bij het eerste licht komen de eksters. Ze komen voor nesten, eieren of kuikens van kleinere vogels dan zijzelf. Ze komen om te plunderen. Of misschien komen ze gewoon maar om te pesten. De merels weten er alles van. Ze waarschuwen elkaar als de eerste ekster op het dak verschijnt.

De eksters kijken vanuit de hoogte niet als speurende roofdieren op zoek naar prooi. Ze zijn niet zoals de valken of de uilen die uit een houding van aangeboren superioriteit het leven van mindere vogels verwoesten. Bij roofvogels is doden een vorm van propaganda voor noodzaak en efficiëntie. Maar de ekster heeft de mentaliteit van een vandaal.  Hij heeft plezier in het kapot maken van wat anderen zorgvuldig hebben opgebouwd (nesten, eieren, jongen). Zijn gedrag lijkt eerder voort te komen uit een geschiedenis van frustratie en slechte opvoeding dan een natuurlijke houding waar wij mensen vanaf gepaste afstand respectvol naar kunnen kijken.

De ekster weet goed hoe ver hij kan gaan en gaat dan nog net iets verder. Hij zoekt de grens van de irritatie op en weigert deze vervolgens te verlaten. Natuurlijk moet hij er dan ook hard bij roepen. Zijn zang – want dat schijnt het te zijn – is een moeiteloos krassen. Het is een geluid dat met opzet onaangenaam moet zijn.

Wanneer ik in de tuin met de roepende merels verschijn dan vluchten de eksters. Ze zijn zoals zoveel treiteraars in diepste zin laf. Dichterbij dan het hoogste puntdak durven ze in mijn aanwezigheid niet te komen. En als ik even wacht geven ze het op. Ze komen ook nooit alleen, maar altijd in een groepje, waarbij ze elkaar schreeuwend opjutten om de grenzen van fatsoen te verleggen. In hun wereld, en die van de merels, ben ik het bevoegd gezag.

De merels vallen stil op het moment dat de eksters vluchten. Ik meen in hun ogen en houding dankbaarheid tegenover mij te zien. Met een knikje neem ik deze doorgaans in ontvangst.

En dan … later… in het kleine dorpspark onder een spar zit daar op een enkele ademhaling na een onbeweeglijke ekster. Hij zit naast het pad, heel dichtbij. Op de plaats van zijn oog zit een grijze vlek. Hij ademt en wacht op de dood.

Ik kom dichtbij en bekijk zijn afwezig oog. Hij doet geen poging te vluchten. Misschien dat hij mij voor de naderende dood houdt. Het oog lijkt niet weggepikt. Er moet iets gemeens van binnenuit gegroeid zijn dat het licht uit de kop van de ekster heeft weggeduwd.

Weg is zijn brutaliteit, zijn branie, zijn vreugde om nestelende merels de stuipen op het lijf te jagen. Hij zit daar zielig en eenzaam te boeten voor zonden die zijn schepper hem heeft opgedragen. Hij verwacht niets van mij. Als ik de dood niet ben dan ben ik lucht. Dat de wereld hard en gevoelloos is hoeft hij niet van mij te horen. Dat weet de ekster ook zonder het zelf te ondervinden.

Machiel_Jansen Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

In de Oorshop

Wachten op ongelukken

I.

Een maand geleden zat ik tijdens een vakantie in de laatste bus van het Zuid-Russische kustplaatsje Lazarevskoje naar Sotsji. De route van enkele tientallen kilometers was bochtig, hoog boven de kust, en slecht verlicht. Ik moest denken aan reisgidsteksten over Russisch rijgedrag en ongelukken, maar werd niet echt bang; je weet uiteindelijk toch te goed dat dat soort dingen meestal niet gebeuren om er lang bij stil te staan.

Halverwege de route remde de bus plotseling af bij een opstopping. De chauffeur manoeuvreerde ons behendig langs een menigte en een aantal geparkeerde auto’s, op straat lag een man die net van een quad was afgevallen. Het bloed stroomde als lekkende benzine van hem weg, de steile straat af. Daarna waren we alweer onderweg. Een ambulance kwam in de andere richting aangereden; tot aan de halte in Sotsji voelde ik me misselijk.

Twee weken terug zag ik de plek van het ongeluk onverwachts weer terug. Ditmaal in een establishing shot van de kustlijn, uitgezonden aan het begin van de in Sotsji gespeelde WK-wedstrijd Spanje-Portugal. De tv stond aan op een huisfeestje, eentje van het type waarbij 20 procent van de gasten met een vilten Das-Mag-tas binnenkomt. Iedere aanwezige zei voetbal te haten, maar toch bleef de tv aan staan.

Pas toen moest ik opeens weer denken aan mijn eerste en enige eigen Russische ‘ongeluk’. Op een augustusavond in 2014 reed mijn trolleybus in Sint-Petersburg, vlak voor het in aanbouw zijnde WK-stadion in die stad, op een andere bus. Het was het einde van mijn eerste dag in Rusland ooit. Het ongeluk viel mee, en gebeurde bovendien niet ver van mijn nieuwe studentenhuis; ik had toch al willen uitstappen en dat mocht van de ongedeerde chauffeur ook gewoon.

Ik heb toentertijd hartelijk gelachen om die crash. Dit was, met zoveel woorden, waar ik voor naar Rusland was gekomen. Ik had gelijk op dag één iets om over naar huis te schrijven – mijn vrienden in Nederland zouden dit prachtig vinden. Rusland was in onze ogen nu eenmaal vooral een groot chaotisch privépretpark, waar dashboardcamera’s op elke straathoek de meest bizarre verkeersincidenten vastlegden. Waar je geen dag kon leven zonder in een botsing terecht te komen. Waar je door er een tijdje te gaan studeren jezelf een identiteit kon aanmeten voor in Nederland, door terug te komen met dit soort bizarre verhalen – zoals vrienden van mij dat deden in de VS, Azië, of Zuid-Afrika.

In feite bestonden de dagen van mijn uitwisselingssemester uit het wachten op ongelukken. Veel te studeren was er niet. Samen met de andere buitenlandse studenten fotografeerde ik gaten in wegen. We appten naar huis als we dronken mannen op de Nevski Prospekt hadden zien vechten. We betreurden soms stiekem dat Petersburg toch wel erg Europees was, niet echt ‘anders’ genoeg. In vierentwintiguursboekwinkels vol onderbetaalde student-medewerkers gingen we zelfgenoegzaam op nachtelijke Poesjkinkoopsessies terwijl Misdaad en Straf nonchalant uit onze tas stak. We staarden vanaf bankjes naar kruispunten waar stoplichten kapot waren alsof het om een bioscoopscherm ging, wachtend op de onvermijdelijke crash (die kwam niet).

In Sotsji kwam die wel. Maar nu viel er nog maar weinig te lachen. Het was, op de bank op dat feestje, vooral een onwelkome herinnering aan hoe pijnlijk die hele ironische Rusland-als-gebruiksvoorwerp-houding was geweest. Ik kon op dit huisfeest alle opgedane verhalen nog een keer vertellen, iedereen zou het prachtig vinden, roepen wat een bizar land het toch was – maar het zou zijn als geld uitgeven dat je niet eerlijk hebt verdiend: het resultaat van zelfverrijking, als een oligarch die een land uitmelkt zonder aan de bevolking te denken.

II.

Omdat je uiteindelijk alles beter altijd in een versvorm kan vertellen, hier hetzelfde verhaal maar dan anders verteld, vanuit een trolleybus in Sint-Petersburg:

En in stapt dan Simon op Scheepsbouwerstraat
Hij kijkt uit het raam met zijn
ogen paraat

Op al wat eruit ziet als ‘typisch’ voor Rusland
Student uit Maastricht en een
zeer trouwe busklant

reist dagelijks mee van zijn flat aan de Golf
naar zijn faculteit. Met een blik
als een wolf

gericht op de prooi – die kan overal zijn
een wodkafles, zwerfhond, een
botsing. Ook fijn:

Een flard propaganda, het liefst met venijn
Iets over het westen, hoe homo ze
zijn

Of over de Duitse fascisten van vroeger
Zodra hij dat hoort op de
halte-omroeper

Dan denkt hij: “Dit is toch een mooie ervaring
Alwéér iets absurds. En zonet zei
hij Stalin!!”

Ja, Simon die komt hier verhalen opsparen
Zodat hij ze thuis later eens kan
herhalen

Een half jaartje kijken, dan terug “met een band”
Het doel is ervaring, het middel
het land

Oh Rusland! Dat leek hem “zo gek en zo vreemd”
Studeren in ’t land “waar men
alles verneemt

Van staatstelevisie en waar het slechts gaat
Om dat wat de tsaar en zijn
vrienden behaagt!”

Hoe raarder hoe mooier, hoe vreemder hoe beter
De absurditeit maakt ‘t geheel
weer completer

Een kraan met bruin water die stemde hem goed. Tsja…
Want zo kon hij denken: “Hey
man, this is Russia.”

Ja, Simon is echt best behoorlijk tevreden
Hij heeft veel gezien. Oh
soldaten! Bevelen!

Amuses voor thuis plaatst hij nu en dan snel
Op 
simon.waarbenjijnu.nl

Toch mist hij nog iets (ook al kost het een cent)
Hij zag nog zo graag een corrupte
agent…

‘t Vertrek nadert, onder zijn voeten is ‘t heet
“Want zonder wat smeergeld is ‘t
echt niet compleet!”

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.
Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Klein landschap (3)

Ik wil het lichaam het liefst als onopgemerkt. Dat is nog wat anders dan onzichtbaar. Ik ben eraan gewend altijd wel een deel van mijn lichaam te zien, ergens onder in het beeld als een soort van ondertiteling. Ernst Mach heeft daar een schets van gemaakt. Ik gebruik het lichaam vooral als een gereedschap, een middel tot een doel. Wanneer ik in de spiegel kijk, lijkt dat even een doel op zich te zijn, want een gezicht staat zo op zichzelf, is zo versmolten met wie en wat ik ben dat ik er niet zo snel een functie voor kan verzinnen.

Het ultieme wat ik kan bereiken, besef ik nu, is zo volledig mogelijk op te gaan in de wereld. Ik maakte zaterdag een wandeling naar een afstudeerbijeenkomst ergens aan het Rokin. Het was warm. Ik moest me motiveren om te gaan, was daarvoor nog in slaap gevallen. Ik heb er een pil bij voor de hoge bloeddruk. Er staan twee weken voor om aan het medicijn te wennen. Toch ga ik op weg. Ik loop over de stoep. Gewoonlijk is dat een vanzelfsprekendheid. Waar anders te gaan? Bij mij is het nu zo dat ik met mijn aandacht ook bij de stoep ben. In betere tijden was ik gewend mijn aandacht tijdens het wandelen vrij beschikbaar te hebben. Ik kijk al bewegend achteloos om mij heen. Het maakt niet uit wat mijn aandacht trekt. Vaker nog was ik in gedachten verzonken. Nergens kan ik zo ongestoord nadenken als onder de douche en tijdens het wandelen. Het liefst loop ik dan een vaste route zodat ik geen aandacht hoef te besteden aan de route. Zo lopen koeien overigens ook in een wei, langs vaste paadjes.

De horizon hoort zich buiten mij te bevinden, het liefst zo ver mogelijk. Ik merk dat het duidelijkst aan de aandacht. Als deze vrij beweegt, dan bestaat mijn wereld uit buitenwereld. Uitgeschreven zijn dat de dingen, voorwerpen, gebouwen om mij heen. Ik zie een persoon, zo en zo gekleed, met een bepaalde gezichtsuitdrukking. Er is altijd wel iets dat mijn aandacht trekt. En daar ben ik dan, daar waar de aandacht is. Je kunt zeggen dat mijn aandacht tegen deze persoon op kruipt. Misschien ‘snijden’ onze blikken elkaar wel, een soort van verdwijnpunt van de blik. Verder kun je niet kijken, dan iemand aankijken.

Ik ben nu tijdens het lopen vooral met het lopen zelf bezig. Til ik mijn voeten wel genoeg op? Ik voel een vermoeidheid opkomen die maakt dat ik onwillekeurig denk aan zitbankjes. Ik zie ook overal ligmogelijkheden. Gelukkig gaat het tijdens de wandeling beter. Van stramheid ga ik naar een bewegen dat net geen moeite kost.

Doordat de horizon zo dichtbij ligt, word ik eerder geraakt, zeg opgewonden. Toeristen die in drommen de breedte van de stoep innemen, werken me op de zenuwen. Ik word een sentimentele weggebruiker. Ik verzin ook scheldwoorden. Van alle emoties vind ik ergernis de lelijkste. Het is jezelf dwarszitten met wat een ander doet. Als ik mij erger, erger ik me ook nog eens aan mezelf. Het is dubbelop. De bijkomende adrenaline helpt wel bij het voortbewegen en de pijnbestrijding.

Er is dus zoiets als een horizon in mijn lichaam. Wat ik daar voel, wat zich daar afspeelt, kan ook aandacht trekken. Ik had nog even kunnen denken dat de wereld wordt vergroot. Mijn lichaam komt erbij, maar helaas, er is hier sprake van krimp. De pijntjes die ik voel, zoals een stram en zeurend gevoel in de rug, onder de duim gehouden door een ‘spiegel’ van paracetamol, vormen een soort van innerlijke berm. Ik loop tegen mezelf op.

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

Wilbert Cornelissen

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

Zwevend beton

Jacq en ik zagen afgelopen week hoe Studio Drift in het Stedelijk Museum een betonblok laat zweven. Deze illusie wordt met geheimzinnigheid in stand gehouden. Een uitleg van hoe het blok blijft zweven kwam ik op Internet niet tegen. Zo vreemd is dat niet. Het kunstwerk begint pas op je in te werken wanneer je het zoeken naar een rationele verklaring loslaat. Bij het lezen of kijken naar fictie, en zeker bij Science Fiction doet zich iets soortgelijks voor. Wanneer je bezwaren gaat uiten van de vorm ‘maar dat kan toch helemaal niet’ of ‘maar hoe dan?’ ben je verloren. In het geval van het betonblok lag de verklaring wel erg voor de hand en werkte de illusie niet zo goed als we hadden gehoopt. Dan vonden we de zwevende steen van Wim Schippers toch net iets beter.

Je mag het blok uiteraard niet aanraken terwijl het door de ruimte zweeft. Het was leuk geweest als je eronder door had kunnen lopen, waarmee je je geloof in rationaliteit had kunnen testen. Want wie durft er onder een zwevend betonblok te lopen?

Maar hiervoor is de ruimte in het Stedelijk niet hoog genoeg.

Het geheim van het zwevende beton werd goed bewaakt. Kort nadat we de zaal waren binnengelopen begonnen de suppoosten iedereen naar buiten te dirigeren. De ruimte werd afgeschermd met een wit scherm. Uitleg werd niet gegeven maar ik begreep dat de illusie batterijen had en moest worden opgeladen.

In een andere zaal bevond zich een ander werk van Studio Drift dat ook een illusie toonde maar waarbij geen enkele poging gedaan werd om de werking ervan te verbergen. In 20 steps bestaat uit 20 paar glazen buizen die samen de illusie van lopende golven voortbrengen. Het geheel is prachtig ontworpen en je kunt de motortjes die gewichten verplaatsen in de buizen zien zitten. De uiteinden van de buizen gaan op en neer waardoor de illusie van een lopende golf ontstaat. De buizen zitten met een scharnier aan elkaar vast en ook deze bewegen op en neer. Een computer bestuurt het geheel.

Veel mensen zagen in de bewegingen van de buizen vliegende vogels. Mij deed de installatie denken aan een Bell Wave machine, vaak gebruikt in de natuurkundeles om de principes van een golf uit te leggen. Het grootste verschil is dat bij Bell de stokjes op een as liggen en de buizen van Studio Drift scharnieren. En ja, In 20 steps is veel mooier vormgegeven. Maar wie van esthetiek en golven houdt moet ook eens kijken naar de Wheatstone Wave Machine, een 19e-eeuwse uitvinding die de werking van lichtgolven moet illustreren. Wie van golven houdt hoeft helemaal niet naar zee.

In tegenstelling tot het zwevende betonblok is de werking van In 20 steps letterlijk glashelder. Zo helder dat het de wis- en natuurkundige principes van golven bijna naakt laat zien. Hier geen suppoosten die moeten voorkomen dat je doorziet wat er echt gebeurt. De wiskunde van In 20 steps is tegelijkertijd de schoonheid ervan.

Het is opvallend dat in het museum geen enkele poging ondernomen wordt om In 20 steps in verband te brengen met Wave Machines. Ook geen spoor van een uitleg over golven, sinussen en amplitudes. Bij de filmpjes op Youtube over de werking van golven is dat andersom. Daar is geen tot weinig aandacht voor esthetiek, laat staan voor de metafysische beschouwingen die je vaak in musea tegenkomt. Wie begrip en verwondering wil combineren wordt al snel naar het Nemo verwezen.

Mij lijkt het dat niet zozeer de kunstenaar maar wel het museum en misschien ook het publiek als de dood is om de ratio te vermengen met kunstbeleving. Verwondering mag hier niet overgaan in rationeel denken, en andersom. Ik deed het stiekem wel. Mijn gedachten golfden tussen de twee voortdurend op en neer.

Machiel_Jansen Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

 

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Een hete zomer, een barre winter

In 1976 groeven de mannen uit de buurt in het Stichtse dorp D. in hemdsmouwen greppels rond de bomen. Het was een extreem droge zomer en de begroeiing in de lommerrijke wijk moest gered, en als er wat te redden valt dan doen mannen graag mee. Pijpje pils in de hand. In het geval van mijn vader was dat een jonge borrel. De buurman had en nieuwe Citroën CX – auto’s die zo mooi zijn dat ik nog altijd van mijn fiets stap als ik er heel soms nog een zie staan (vorige week op de Prinsengracht). Mijn vader had een heel fijnzinnige manier zich helemaal niets aan te trekken van de statusgevoelige omgeving en met plezier naast zijn Skoda te staan. De buren leken hem zijn zorgeloosheid op dat gebied een beetje te benijden. Hij gaf ermee aan hors concours te zijn, en dat werkte heel goed, samen met zijn wat vreemde grapjes, die na een korte pauze waarin men ze trachtten te begrijpen alsnog tot een bulderend lachsalvo leidden.

Een ietwat excentrieke en wat conservatieve man is ook de hoofdpersoon in Raymond Queneau’s Een barre winter*. Ik las het vorige zondag toen ik op een boekenmarkt in Dordrecht stond – en het bij een buurkraam gehaald had – in een verkoelend windje achter mijn kraam, in deze verder ook bijzonder warme en droge zomer. Ik viel voor de sfeer.  Ik las vele malen Queneau’s Stijloefeningen in Kousbroeks vertaling, steeds weer gaver dan de vorige keer en met plezier zijn Zazie in de metro. Maar Un rude hiver kende ik nog niet. Geweldig boekje! George Perec schrijft: ‘Voor mij is Een barre winter met steeds weer nieuwe verrassingen en ontdekkingen, zo zoetjesaan een onuitputtelijk boek.’

In het boek zat een krantensnipper waarin Guus Luijters het boek bespreekt: ‘Volg met Lehameau, een verre neef van Hamlet, het kille smalle pad dat uiteindelijk naar zijn pervers genot blijkt te leiden.’

Luijters en ik hebben een volstrekt ander boeken gelezen, want ik kan zijn opmerking helemaal niet plaatsen. Of zou dat zijn wat Perec ‘nieuwe ontdekkingen noemt’? Of hebben wij een andere opvatting van pervers? (Of las Luijters alleen de eerste 20 bladzijden, waar je dat nog kunt denken?**) Het is hoe dan ook een geweldig sfeervol kort boek met een heel plezierig aanstekelijke speelse stijl.

In de hete zomer van 1976 hebben de emmers water allang de greppels bereikt en is het zwarte water met een film van stof erop langzamer dan je verwacht in de gortdroge aarde gezakt, om onder meer de treurberk te laven, die daar nog immer doortreurt.

——-
 IMG_6285
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

*vertaling: Hanneke Los

** Of heeft Luijters gelijk en is het een heel subtiele prefiguratie van Lolita? (Dan rijst de vraag, las Nabokov het boek in de jaren ’30 in Parijs?) Perec’s mededeling over nieuwe ontdekkingen gaat al werken. Ik lees het nog maar eens…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dit zijn de ankers

IMG_7514Sinds de geboorte van Nadim komen B en ik al in het huisje in Zeeuws-Vlaanderen. Als B’s tante (van wie het huisje is) zelf niet kan gaan dan belt ze ons, en zo gebeurt het regelmatig dat we op stel en sprong de tweeënhalf uur naar Zuidzande rijden.

Het is er stil zoals het in de bergen stil kan zijn. De vacht van Otis de Hond glanst er meer.

Vorige week was de eerste keer dat Ada (nu anderhalf) leek te beseffen waar we waren. Ze is te jong om wat ze ervaart echt op te slaan, maar er moet toch iets van blijven hangen. Een warmte, de ontspanning van haar ouders, het Zeeuwse licht.

We slapen allemaal zo goed als we in Zuidzande zijn, knikkebollen tegen negenen en worden rond half zes wakker van dat licht.

Het huisje heeft ramen aan vier kanten, uitgestrekte akkers rondom. Als de zon schijnt valt hij binnen, en de afgelopen week zag ik hem elke dag opkomen en ondergaan. Het was warm in de ochtend, het licht geel en zalvend op mijn huid. Ik wandelde met de kinderen over het dijkje en we lachten om het smoel dat Otis trok terwijl hij kakte.

Weglopen van het huis waarin je vrouw slaapt: een rekken in je binnenste, een zoet elastiek dat op spanning komt naarmate de afstand groeit. Ik nam Ada op mijn schouders, Nadim aan de hand.

Dit zijn de ankers, dacht ik. Meer nog dan wat ik schrijf: dit zijn de momenten die me binden aan mijn plek en tijd.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman