Schamperen

Het was jaren her dat ik een boek van W.F. Hermans las. Een late bekeerling kocht ik alles wat los en vast zat en las het achter elkaar. Ik heb anderhalve meter in de kast staan, maar daaronder niet Klaas kwam niet. Toen er laatst in een manuscript dat ik las naar verwezen werd, vroeg ik me af of ik het had en kende. Quod non. Aangeschaft. Gelezen.

Van enige afstand is het me nu langzaamaan iets duidelijker aan het worden wat er goed is aan Hermans en wat niet. Geïllustreerd aan deze bundel: daar waar Hermans bewondert is hij geweldig, daar waar hij schampert vermoeit hij.

Schamperen. Het woord proevend op de tong blijkt het schitterend te zijn, de scherpe ‘sch’, de botte ‘mp’ het lacherige ‘a’ de repeterende ‘eren’. Het is een woord dat zeer Hermansiaans is zonder dat ik het nu in dit boek tegenkwam. Hermans spreekt het niet uit, maar is het, schamper.

znw. m. Van Schampen (II) met -er, blijkbaar onder den invloed van Schamper (II).
↪ — Smadelijke spot, schimpend verwijt; in de eerste aanhaling meer: schimpscheut, steek.
Het dienstbaer volck, dat van den nijt gedreven Kan schamper naer de kunst, en dwersse nepen geven,
Doen gy … my (hebt) als de Sim met billen bloot gestelt. Met Schamper uytgediout.
CATS 1, 362 a [1625].
(WNT)

Bij terugzien kun je Hermans kritisch of essayistisch oeuvre opdelen in een bewonderend en een schamper deel. Opvallend genoeg staat het schampere deel me nu tegen, wellicht omdat de man zijn tijd ver vooruit was en hij reeds schamperde vooraleer het schamperen tot volkssport verheven werd. Nu lezend is in de eerste stukken van Klaas kwam niet een ‘boze witte man’ avant la lettre te lezen. De internettrol van voor internet. Wellicht omdat deze schamper zo algemeen geworden is trekt die mij nu niet meer aan.

Grappig genoeg zijn de stukken die ik minder vind Parool- en Nieuwsnet-columns en de betere stukken NRC-stukken? Hoe kan dat, komt het door de verschillende opdrachten die er achter deze stukken staken? Moesten de Parool-stukken over politiek gaan?

Maar de bewonderende stukken, of daar waar hij zijn enorme kennis en belezenheid toont zonder de noodzaak te voelen iemand te ‘schampen’ die die kennis nog niet deelde (of vaker: iemand die ergens aantoonbaar gemeend heeft over kennis te beschikken die hij/zij niet had) die stukken zijn geweldig. Hermans is uiteengevallen in twee delen.

De verbrokkeling van Hermans is voor mij begonnen.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Enhanced history

Alle goede verhalen beginnen met licht. Toen ik mijn dochter deze warme lenteochtend naar de creche bracht tikten haar voetjes bij elke stap tegen mijn bovenbeen.

Een lage zon viel door de Lindendwarsstraat en maakte gepolijst koper van de ruiten op de gedempte gracht. Ondanks de felheid van de weerkaatsing weigerde ik mijn ogen te sluiten.

Fotonen, leek het, raasden door mijn pupillen naar binnen, sloegen in op mijn netvlies en verdrongen zich voor het begin van mijn oogzenuw om vandaar door te wervelen naar waar de restanten van een zware nacht zich ophielden, die ze met de opgeruimheid van beginnende ZZP-ers te lijf gingen.

Ada is zes maanden oud. De nabijheid van haar lijf is de vergrote trap van stenen in de zon en verse donzen hoofdkussens: een heel exacte combinatie van temperatuur, textuur en soortelijk gewicht.

De wereld, of dat deel wat ze ervan te zien krijgt, lijkt op haar als iets geweldigs over te komen. Ze lacht gemakkelijk, laat dan een tandeloos bekkie zien en een hikkende lach horen. Ik drukte mijn neus tegen haar hoofd en rook, besefte dat ik gelukkig was.

De eerste regels van een nieuw verhaal klonken in mijn hoofd. Een gelukkig man, was hij, die steeds maar over het duister schreef. Eerste zinnen worden vaak geschrapt, maar dat maakt ze niet minder belangrijk. Ze zijn de mal waarnaar een verhaal zich vormt, en die na gebruik kan worden afgedankt.

Een collega-schrijver vertelde me op het boekenbal dat ik altijd zo gelukkig lijk in deze stukjes, en dat ben ik ook.

Een wekelijks blog dwingt je om een ervaring uit de afgelopen zeven dagen te lichten en die onder woorden te brengen. Aan de tekst die dan ontstaat schaaf je net zo lang tot het onderliggende gevoel helder naar voren komt.

Je verleden is boven alles hoe je wat je overkomen is duidt. Wekelijks markeer, veranker en versterk ik momenten van geluk; falsificeer ik mijn geschiedenis. Er is een goede kans dat ik me over twintig jaar van deze periode vooral de dingen zal herinneren die ik voor Tirade heb beschreven.

Er is een goede kans dat ik net zo gelukkig word als ik hier lijk.

_________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Kiezels

Een tijdje werkte ik bij een boekhandel. Ik herinner me nog het gevoel dat ik soms kreeg van het uitpakken van de dozen met nieuwe boeken. Als iemand met eigen schrijfaspiraties kon ik soms een beetje triest worden van het zien van al boeken: wie ging dat allemaal lezen? Welke boeken zouden na weken onaangeraakt te zijn blijven liggen weer in de doos retour gaan?

En hoeveel mensen waren er nu die over alle pakweg tien wekelijks nieuwe boeken iets zinnigs konden zeggen, die ze allemaal zouden lezen? Een boekhandel is wat dat betreft wat intimiderend: er is niemand die al die boeken gelezen heeft, zelfs de boekhandelaar niet, ook al houdt hij of zij het goed bij. Er zit een hoop kennis in die boekenkasten, maar ook een hoop vergetelheid.

Vorige week heb ik, om het dichterlijk te zeggen, mijn eigen kiezel in die vijver gekeild, en nu is het de vraag of mijn kiezel stuitert en golven maakt of snel naar de bodem zinkt. Voor elk boek dat nog steeds onderweg is zijn er duizenden die allang op de bodem liggen.

Is dat erg? Veel schrijvers zeggen dat ze voor zichzelf schrijven. De dag na mijn boekpresentatie was ik bij de kennismaking van een schrijfresidentie waar ik deze zomer aan ga deelnemen. Daarbij werd er ook (vanzelf) gesproken over wat we met het schrijven ‘wilden’. Iedereen schreef hoofdzakelijk voor zichzelf. Als je het mij zou vragen, zou ik ook zeggen dat ik hoofdzakelijk voor mezelf schrijf.

Intussen willen we allemaal publiceren in literaire tijdschriften en boeken uitgeven. We schrijven misschien voor onszelf, maar we willen ook gelezen worden.

Waarom eigenlijk? Het gekke aan ‘gelezen worden’ is dat je er nooit bij bent als het gebeurt. Op het moment van schrijven zit een van mijn huisgenoten mijn verhalenbundel te lezen op het balkon, maar ik kan er niet echt bij zijn. Je kunt nooit echt deelnemen aan iemands leeservaring omdat het zo persoonlijk is, omdat je met schrijven een soort droom oproept in iemands gedachten, die zich onvermijdelijk afspeelt binnen het kader van diens eigen ervaringen.

Je bent er dus niet bij als je gelezen wordt en daar komt bij, zoals ik al schreef, dat de kans groot is dat je boek (snel) naar de bodem van de vijver zinkt. Dat is een beetje tragisch. Voor jezelf schrijven lijkt dus de veiligste optie.

Maar laten we nog even terugkomen op het feit dat je als schrijver niet mee kunt maken dat iemand je leest. Ironisch genoeg is de reden daarvoor volgens mij dezelfde reden dat we lezen. Uiteindelijk lezen we, denk ik, omdat we ons in het echte leven nooit echt kunnen inleven in anderen, omdat het ontzettend moeilijk is om je in de schoenen van anderen te plaatsen, en dat is wat je met lezen wel doet. En zo kun je eventjes iemand van een ander geslacht zijn, in een ander land, in een andere tijd, of gewoon iemand met een leven dat net iets anders is dan dat van jou. Die illusie heb je tenminste, want de ervaring van het lezen wordt ook gefilterd door je eigen herinneringen en ervaringen. Uit het meemaken van een verhaal van een personage in je eigen hoofd volgen weer andere zaken: reflectie op jezelf, op de wereld.

Zo is de literatuur een soort grote bibliotheek van tweede levens. Als schrijver draag je daaraan bij. Het feit dat ik een boek kan lezen van een schrijver van eeuwen geleden en zijn gedachten begrijp en om zijn grapjes moet lachen, daar kan ik heel vrolijk van worden. Ik ben als lezer nog veel verder van hem verwijderd dan mijn huisgenoot op het balkon van mij, maar in dit verband gezien maakt dat eigenlijk niet zoveel uit. Schrijven is iets bijdragen aan die grote vijver met kiezels – weliswaar blijven alleen de mooiste, pijnlijkste, meest tragische en meest veelzeggende tweede levens door de jaren heen over het water stuiteren en golven maken, maar dat betekent niet dat het geen zin heeft om gewoon een worp te doen, en te kijken hoe ver je kiezel komt.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verscheen bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

Een begin #5

De Amatodjastraat is een zandweg. Toen Phil en ik hier kwamen wonen wilden we gras zaaien, bougainville langs de tuinmuur laten groeien; bomen planten. Maar er waren belangrijker dingen, zoals een telefoonaansluiting, elektriciteit, verblijfsvergunningen.

Nu is alles gedaan, maar de tuin is nog steeds een erf van zand en steentjes. Het stof ligt in een dikke laag op de auto en op de tuingereedschappen die we niet gebruiken. Onze mangoboom is de enige in de straat die nooit vruchten draagt. De buurman zegt dat we hem om moeten hakken.

Even hadden we een tuinman. De grote creoolse man bewoog met een traagheid waardoor je de brushcutter uit zijn handen wilde trekken. Ik betaalde hem aan het einde van zijn derde dag en keek hoe hij wegliep, nog altijd in hetzelfde tempo.

Ik weet niet wat we dachten toen we besloten hierheen te verhuizen. Ik weet niet wat ik dacht. Ons huis aan de Dennenlaan was meteen verkocht. Er kwam een vrachtwagen met een scheepscontainer achterop; het mos in de voortuin zakte in onder de wielen van de verhuislift. Wat we meenamen waren het bed, de bank, kasten, de wasmachine: grote dingen.

Ik herinner me de contouren van de meubels op de vloeren en de wanden. Hoe de kamers overvol leken toen alle spullen eruit waren gehaald, en er geen plek meer was voor ons, voor mij, in de Dennenlaan.

In mijn eentje had ik twijfels. We waren twee keer in ons nieuwe land geweest. Was dat genoeg? En ook al leek het witte huis aan de Amatodjalaan een droom: voor wie waren de dievenijzers op de deuren en ramen, als niet voor ons. Voor mij?

Mevrouw Woo, die het supermarktje op de hoek van de straat heeft, spreek ik elke dag. Haar Nederlands is niet goed genoeg voor hele verhalen, maar ik ga altijd even zitten om mee te kijken naar een van de Chinese films op haar televisie naast de kassa. De rechterhelft van het beeld is groen, maar mevrouw Woo lijkt daar geen last van te hebben.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Dansende veren

Toen ik een jaar of zes was vond ik een stervend vogeltje. In paniek rende ik naar mijn ouders.

Ik weet nog hoe mijn moeder naar mijn vader keek, hoewel ik toen niet begreep wat dat betekende. Nu wel, ze dacht: dit is een goed moment om Jesse over het leven en de dood te leren.

Mijn ouders kwamen met me mee. In mijn herinnering liepen ze ongelooflijk langzaam en bleef ik ze maar aansporen om sneller te lopen, want het vogeltje lag daar maar te creperen. Toen we bij het vogeltje aankwamen leefde hij nog. Er aasden al wel wat vliegen op hem, als gieren op een dode cowboy. Volgens mijn ouders was er niets meer aan te doen. Ik zei dat oma het toch ook had overleefd. Maar dat was anders. Vogeltjes gingen niet naar het ziekenhuis en kregen geen infuus en bloemen.

Maar denk maar zo jochie, zei mijn vader, vogeltjes worden dan weer niet dement.

We wachtten daar dus gewoon tot dat vogeltje doodging. In het kader van existentiële lering. Ik weet nog dat ik paniekerig naar de blikken van mijn ouders zocht. Mijn moeder keek me aan met een warme het-is-niet-andersglimlach. Maar mijn vader was onzekerder. Eventjes speelde hij de rol die mijn moeder voor hem had geschreven, maar toen brak hij.

Hij trok zijn T-shirt uit en vouwde het op. Samen legden we het vogeltje erop en renden we naar huis. Ik voelde het bloed door mijn oren suizen terwijl ik mijn blik op het vogeltje hield en ik zag dat mijn vader hetzelfde deed. We moesten hem warmhouden en veilig en niet alleen. Mijn moeder snelwandelde met grote ogen achter ons aan.

Die avond zat ik met mijn vader in de tuin terwijl het vogeltje zijn laatste adem uitblies. Hij stierf op het T-shirt van mijn vader, op de tong van de Rolling Stones. Mijn moeder zat binnen en keek Sex and the City. We waren stil terwijl we het vogeltje begroeven.

Mijn vader liep naar binnen. Hij kietelde mijn moeder op haar borst en toen ze omlaag keek, zwiepte hij zijn wijsvinger tegen haar neus omhoog. Ze lachte en toen keken ze samen televisie.

Een halfuur later kwam mijn vader mij ophalen. Met een takje schreef ik letters in de aarde. Hij zei: heftig hè, gozer. We liepen terug naar binnen, terwijl de veertjes dansten op zijn T-shirt.

 

Pieter Kranenborg (1994) volgt de masteropleiding Urban Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde verhalen in Tirade en Hollands Maandblad en in 2016 won hij de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Op 19 mei verscheen bij Van Oorschot zijn debuut: de verhalenbundel Astronaut. https://pieterkranenborg.wordpress.com/

Het vrijhouden van het midden

10 mei 1995 kocht ik Camillo Sitte’s De stedebouw volgens zijn artistieke grondbeginselen. Het is een geweldig boek, beduimeld inmiddels, om die reden. Sitte heeft een hekel aan zielloze nieuwbouw en probeert te reconstrueren waarom sommige steden zo goed gelukt zijn. Waarom je diep gelukkig kunt zijn op een plein in Rome. Volgens Sitte komt dat door hoe het plein tot stand kwam, hoe het is ingericht. De klassieken wisten dat, daarna raakten we het een beetje kwijt. Met een veelheid van plattegronden toont Sitte aan waar bijvoorbeeld een fontein moet staan. Niet zoals in zijn tijd gebruikelijker werd in het midden van een plein.

Sitte is er zeker van dat het met sneeuwpoppen te maken heeft, of althans dat je het zo het best kunt uitleggen. Daar waar in de winter op een plein de kinderen een sneeuwpop maken, daar hoort de fontein. De karren en wandelaars hebben in de verkeersrichtingen van het plein de sneeuw plat getreden. De ruimtes met onbetreden sneeuw lenen zich dus voor de pop. Vaak is dat ergens aan de rand, maar niet helemaal aan de rand. Het boek staat vol met pogingen de werking van goedgebouwde steden te bevragen en de uitkomsten tot bruikbare wetten te herleiden.

Städte-Bau_Sitte_1901Ik moest aan Sitte denken toen ik recent in het Pantheon in Rome  stond en echt geschokt was over hoe goed dat gebouw werkte, wat het me deed. Sitte’s relaas over de sneeuwpoppen staat in een hoofdstuk Het vrijhouden van het midden. Er is een logisch verband. In het Pantheon is een oculus of oog vrijgehouden in de koepel. Het strenge, veelbetekenende, blik aanzuigende midden van zo’n koepel is dus… afwezig.

De in diameter 8,2 meter grote leegte verlicht de tempel zoals de zon de aarde verlicht, van het Pantheon daarmee een complete wereld makend. Een zuil van licht valt deze toch al zo imposante tempel binnen, en licht elk moment van de zonnige dag weer iets anders uit. De afwezigheid van iets doet de rest beter uitkomen.

Sitte constateert door eenvoudig telwerk bijvoorbeeld dat een kerk in het midden  van een grote ruimte neerzetten niet werkt: in Rome is 98% van de kerken aan een, twee en de meeste aan drie zijden ergens aan vast gebouwd, waardoor je op het plein ernaast een maximaal effect hebt, terwijl het effect bij vrijstaand  bouwen gefragmenteerd raakt. Sitte bepaalt tellend ideale afmetingen van pleinen en straten. Een meesterlijk leerboek.

In een heel fraai essay van Kees Verheul over Rome*, citeert deze met instemming Quevedo die na een relaas over ruïnes en vergane glorie opeens met een schokkende wending komt: ‘Sólo el Tibro quedó…’ ‘Alleen de Tiber is gebleven.’ ‘Wat een fenomenale gedachtesprong’ schrijft Verheul dan, ‘de eeuwige duur van Rome, gesymboliseerd door het oerbeeld van veranderlijkheid, vlietend water. Vluchtigheid de enige constante factor in het leven.’

Op vergelijkbare wijze geeft de ontbrekende 8,2 meter koepel, de uitsparing in iets heel moois, mij de meest intense Romeinse sensatie. Ik raak over deze leegte maar niet uitgedacht: een lapje lucht als de meest elementaire vorm van architectonisch vernuft. Dat er met Pinkteren rozenblaadjes door naar beneden worden gegooid, en dat de regen en de sneeuw gewoon naar binnenkomen. Dus dat dit binnen, buiten is.

 

*’Res rerum rebus’ in: Kees Verheul  Het mooiste van alle dingen. Romeinse essays, Querido 1994.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef hier eerder over Bouwen

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.