Buitenlander

Omdat ik te laat dreigde te komen fietste ik verder dan gebruikelijk over de stoep voor Nadims school, die verlaten was op een gedrongen zestiger met een peuter na. Otis de hond draafde hijgend achter me.

De zestiger droeg een zwartleren jack en rookte zware tabak door een van die vaporizers waarvan de burger mag geloven dat ze veel gezonder zijn. Ondanks mijn geringe vaart en de meter afstand die ik tot hen hield sprak de man me aan op mijn gedrag.

‘Jij hoort hier niet te fietsen,’ zei hij op een toon die zo autoritair was dat ik even dacht in een sketch beland te zijn. ‘Dit is een stoep en op de stoep fiets je niet. Daar loop je met de fiets aan de hand.’

Tegen hem in gaan was zinloos omdat hij gelijk had. Ter verzachting voerde ik aan dat ik mijn kind kwam halen.

‘Dan moet je het al helemaal weten.’ De dreiging in zijn stem was even ondubbelzinnig als verbazend. ‘De stoep is voor voetgangers. Fietsen doe je op het fietspad!

Omdat de bel al gegaan was liet ik het er verder bij en haastte me naar de poort om te voorkomen dat Nadim me niet zou zien tussen de wachtende ouders. Zijn klasje was al buiten; mijn jongen oogde bleek, maar fleurde op toen hij me in de gaten kreeg.

Met Nadim en Otis liep ik terug naar mijn fiets, die ik net van het slot wilde halen toen de zestiger weer aan kwam lopen. Een van de twee kinderen die hem nu volgden waggelde naar Otis toe en probeerde hem te aaien.

‘Nee schat,’ zei ik. ‘Doe dat maar niet. Het hondje houdt daar niet zo van.’

De peuter leek me niet te horen. Ongestoord schuifelde ze achter Otis aan, die zich klein maakte achter mijn benen.

‘Ga maar met opa mee,’ zei ik tegen het kind, en legde mijn hand op haar hoofd om haar tegen te houden.

‘Ik weet niet waarom je me nou zit te beledigen,’ zei de man. Toen ik hem aankeek vlamden zijn ogen.

‘O,’ zei ik. ‘Heb ik het verkeerd? Sorry.’

‘Buitenlander,’ siste hij en mompelde daarna nog een paar dingen die ik niet helemaal goed verstond en daarom ook maar niet zal melden.

Met mijn mond vol tanden sta ik zelden. Nooit, eigenlijk.

Ik kon niet zeggen dat ik geen buitenlander ben omdat het als verraad zou voelen. Ik wilde horen wat dat woord voor hem betekende, maar wist al dat zijn antwoord niets zou verzachten.

Als ik hem uitschold – wat ik het liefst had gedaan – zou een slaande ruzie volgen met drie kleine kinderen erbij. Dus wachtte ik af, hopend dat de man zonder verdere narigheid zijn weg zou vervolgen. Wat hij goddank deed.

Door een blanke autochtone Nederlander gediscrimineerd worden was nieuw voor me en kwam hard binnen. Wanneer een autochtoon je discrimineert wordt je recht om hier te zijn in twijfel getrokken. Je gaat je afvragen hoe breed zijn mening in de buurt gedeeld wordt.

De rest van de middag dacht ik na over hoe ik beter op zijn woorden had kunnen reageren, en over wie van de andere ogenschijnlijk sympathieke ouders op Nadims school nog meer een clandestiene nazi was. Degenen met een immigratieachtergrond schaarde ik in het teleurstellend kleine groepje Veilig.

Ik besefte dat ikzelf een waardeloze immigrant zou zijn. Na één slechte ervaring zou ik in elk gefluisterd woord een aanval zien. Zoals altijd wanneer het over afwijzing gaat dacht ik aan Bill Withers, en aan de uitdrukking prepared forgiveness waarvoor de wereld hem dank verschuldigd is.

Bill besefte op jonge leeftijd dat zijn stotteren voortkwam uit de verwachting dat men hem af zou wijzen. Zijn oplossing was de ander tegemoet te treden met voorgenomen vergiffenis. Ik zou het niet kunnen: de volgende schijnbaar boze kaaskop in openheid begroeten.

En dit, denk ik bij het online zetten van dit blog, is alleen nog maar hoe het voelt als je één keer in je leven – ten onrechte – voor buitenlander wordt aangezien.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Onzichtbaar (3)

 

 

Hoewel schrijven het best gaat achter een gesloten deur aan een rustig bureau, klapte ik onlangs mijn laptop weer eens uit op een hoofdstedelijk terras. Al snel raakte ik ingeklemd tussen hippe baarden, de een leek nog meer op Jezus dan de ander, en ik dacht al dat het iets met Pasen te maken had: het feest van de ultieme verdwijntruc, met een lijkwade als onzichtbaarheidsmantel, toen tegenover mij het geanimeerde gesprek tussen twee donkerblonde baarden plotseling stokte.

‘O jee,’ zei de linker. Hij stond half op en staarde verontrust naar een plek achter mij.

‘Dit gaat niet goeoeoed.’

Ergens achter mijn rug klonk een gil, gevolgd door een doffe klap en geschraap. Het hele terras draaide zich om – al die baarden en ik.

Vlak bij de deur van het café lag een vrouw, languit op de grond. De kroegbaas boog zich al bezorgd over haar heen, maakte sussende geluidjes en reikte haar de hand, maar zij duwde hem woest opzij, met haar blindengeleidestok op een nep gouden paaltje meppend dat naast haar lag.

‘Hebben jullie dit hier neergezet? Dit is verdomme levensgevaarlijk!’

De kroegbaas zette bedremmeld het glimmende paaltje weer overeind. Een dik zwart touw verbond het met zeven andere: samen vormden ze een koninklijke terrasafscheiding die ziende klanten het gevoel moest geven: ja, het is echt heel bijzonder dat ik hier mag zijn.

‘Het valt mee,’ zei een van de baarden tegenover mij en ging weer zitten.

Maar de vrouw was nog lang niet klaar. ‘Is dit soms alleen jullie stoep?’ foeterde ze tegen de kroegbaas. ‘En de voetgangers dan? De blinden, zoals ik?’ Het was van haar rug af te lezen: deze woede was niet zomaar bekoeld.

Pas als ze zwijgt herken ik haar stem.

Het zal toch niet? Ik kijk nog eens goed naar de vrouw die nu weer rechtop staat en boos haar jas rechttrekt terwijl ze langzaam mijn kant op draait.

Ze is het. Ik duik achter mijn menu.

Meer dan twintig jaar heb haar niet gezien: onze vroegere overbuurvrouw Aaf. Destijds een van mijn moeders beste pianoleerlingen. Ja, ze is het echt. Wat ouder misschien, maar verder niks veranderd. Dezelfde elegante verschijning… grijswit haar, nog net zo parmantig als hoe ik me haar herinner: met bruine knot, gewapend met hond en stok op hoge hakken door onze straat schrijdend – naar haar werk, naar de winkels, naar het park, en naar ons huis, voor de pianoles.

Waarom spring ik niet op om haar te helpen, gedag te zeggen?

In plaats daarvan duik ik achter de menukaart en houd me stil.

‘Bij mij hebben mensen de keuze,’ had ze me vroeger wel eens uitgelegd. ‘Wil je gezien worden, of niet? Mijn blindheid biedt mensen de mogelijkheid van onzichtbaarheid. Ik gun ze die.’

Blijf ik daarom zitten?

Als zij naast mijn moeder pianospeelde, verstopte ik me niet op mijn gebruikelijke plek onder de vleugel. Ik zat stil op een stoel in de hoek, gefascineerd door dat idee: dat ik voor haar pas aanwezig zou zijn als ik gerucht maakte. Of wanneer mijn moeder eindelijk eens iets tegen me zeggen zou: ‘Polleke, we zijn klaar, ga jij nu even met mevrouw Takema wandelen?’

Ik deed niets liever dan met Aaf Takema wandelen, samen met de blindengeleidehond Tip.

Altijd hetzelfde rondje, ze liep het ook vaak alleen. ‘Maar het is leuker met jou,’ zei ze tegen mij. ‘Want dan groeten de mensen mij opeens; door jouw ogen zien ze mij wel, vind je dat nou toch niet gek?’

Op de helft van onze wandeling gingen we altijd even op een bankje zitten. Steeds hetzelfde bankje, naast het talud vol graffiti. Een bankje zonder uitzicht.

‘Beschrijf wat we zien,’ droeg ze me op een keer op.

‘Een blinde muur…’ begon ik, maar ze pakte me meteen bij mijn hand.

‘Denk goed na. Je hebt één kans. Zoals je het me nu vertelt, zo zal het zijn. Jij bent de baas. Toe maar.’

Ik keek nog een keer. Toen vertelde ik wat ik zag: ‘Een landschap van hoge bergen die in een blauwe zee verdwijnen, met een heel klein strandje vol roze flamingo’s.’

‘En wat nog meer?’

‘Een moeder en een kind, die in de zee zwemmen met een dolfijn.’

‘Dat is het. Dat is nou het cadeau van mijn blindheid aan de zienden.’ zei Aaf dan. ‘Van mij aan jou.’

Nooit nam ze er genoegen mee dat ik haar simpelweg de werkelijkheid beschreef, maar eiste dat ik zag hoe het zou kunnen zijn.

Ze heeft haar weg al weer vervolgd. Ik duw een baard opzij en spring over het zwarte touw. Het is hoog tijd haar eindelijk eens te bedanken.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Proeven – de smaak van de diepte

Mijn liefde voor nootmuskaat is van betrekkelijk recente datum.  Het begon met soepen, de meest natuurlijke van alle gerechten is tevens de meest zuivere experimenteertuin. Nergens kun je zo goed nadenken over een smaak, als in een soep. Een soep is de poëzie van de keuken, helder, of hermetisch kun je nauwkeurig doseren hoe de smaak precies moet zijn. Soepen kokend muntte ik mijn persoonlijke  ‘theorie van de volledigheid’ die een, ahum, poëtica op zich is (als ie niet zo eenvoudig was:) er moet voldoende van van alles inzitten om een brede smaak te bedienen. Dit zou je ook over het leven kunnen zeggen, over de liefde, over een uitgeverij, of over je boekenkast. Koken is een proefondervindelijke wetenschap. Matige koks proeven niet. Mensen die uitgesproken voor of tegen E-nummers zijn missen het punt.

In concreto – en we hebben het nu dus over soep –  kun je zeggen dat een soep nadat je haar elementair op smaak hebt gebracht bij het proeven iets te kort kan komen in het ‘warme’ spectrum, het ‘frisse’ spectrum, het ‘hete’, het ‘diepe’.

Dan begint te kok te repareren. Voor iets als fris ben je snel klaar: al is het verschil tussen bijvoorbeeld een matige azijn en een goede rode wijnazijn wel een fantastische ontdekking in je instrumentarium. Ook in heet is de diversiteit groot, maar er zijn niet erg raadselachtige nieuwkomers wat mij betreft. Anders is het met warm, voor mij waren de Spaans gerookte paprikapoeder, worcestershiresauce en de gembersiroop gouden vondsten.

De grootste verrassing is echter de nootmuskaat, het ultieme ingrediënt om je saus of soep te verlenen wat ik ‘diepte’ noem. Het internet leert me dat dat ook gewoon de drugswerking kan zijn, want het gaat om ‘omzetting in het lichaam van myristicine naar MMDA (3-methoxy-4,5-methylenedioxyamphetamine’ wat hallucinerend kan werken. Dat soort diepte. Maar ik heb het geloof ik toch over smaak.

Nootmuskaat is het geheime ingrediënt dat voor mij een schrijver als W.G. Sebald, een componist als Mahler, een jazzmuzicus als Coltrane, een kok als Ottolenghi heeft. Een dichter als Pessoa. Net iets beter, net iets dieper, net iets raker.

Mijn favoriete verjaarscadeau om weg te geven is – nadat een doos oesters en een bijbehorend mes met de mededeling ‘Open up!’als cadeau versleten was geraakt  –  nu een nootmuskaatje en bijbehorend raspje. Het geld dat ik overhoud doe ik er dan in het raspje wel bij, want je bent slechts zo’n €3, 20 verder.

Maar een duizelingwekkende werking!

—————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Kookte gisteren eendeborst met rode ui- en tomaatcurry en notenrijst, en schreef hier eerder over eten.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Mensen

IMG_3592Een paar weken terug schreef ik op deze plek over “mijn onuitgesproken wens om alleen te zijn en vooral niet alleen gelaten te worden.”

De woorden schreef ik zonder erbij na te denken, maar die zin bleef om me heen hangen als de lichtste ruis; als rook, misschien.

Er zijn ongelooflijk veel liedjes over afstand en nabijheid, onbeschrijfelijk veel boeken. Contact met andere mensen is het mooiste en moeilijkste wat er is. Misschien is het wel het enige wat telt.

Hoe dieper de band hoe verzengender de liefde hoe groter de angst.

Ik houd van duidelijkheid, van zwart en wit. Het is makkelijk anderen op afstand te houden wanneer ze het je moeilijk maken, maar hoe kun je onkwetsbaar en toch benaderbaar zijn?

Niet, voor de duidelijkheid. In een gebroken hart zit dezelfde materie als in dat van een verliefde jongen. De deur kan open of dicht.

De foto hiernaast is van Miguel. Omdat hij een vrij nieuwe vriend is heeft hij het me nog niet moeilijk kunnen maken. We aten bij kennissen en daarna sleepte hij me (op een woensdag) mee de voormalige Korsakoff in. De laatste keer dat ik in de Korsakoff was kon ik me niet herinneren, maar dat zal voor iedereen wel gelden.

Miguel heeft een uitstekende mengeling van afstand en nabijheid. Je kunt een serieus gesprek met hem voeren, maar omdat alles wat hij zegt een randje humor meekrijgt wordt het nooit te zwaar. Hij kan je zijdelings naderen, onder de radar vliegen.

Ik geloof dat het film-noirkenner Jochem Pinxteren was die stelde dat een overtuigende bar side manner niet te faken valt. Ondanks het feit dat Miguel en ik recente vrienden zijn, zie ik hem al mijn halve leven drank bestellen. De afgelopen twintig jaar kwamen we veel in dezelfde zaken, op dezelfde feestjes.

Hij neemt zijn plek in aan de bar en – hoe hij het doet weet ik niet – lijkt daardoor onmiddellijk de aandacht van het personeel naar zich toe te zuigen. Alsof hij een soort vacuum creëert. Miguel bestelt zonder zijn stem te verheffen, waardoor men naar hem toe moet leunen. Zo’n barman glimlacht dan terwijl hij knikt en schenkt een ruime maat. Soms kijken ze hem na voordat ze doorgaan met de volgende bestelling.

Zo hoort het, lijken ze te denken. Kijk nou eens hoe makkelijk het is. 

Een paar jaar terug heb ik Miguel om drie uur ‘s nachts op straat een maffioso zien beledigen. Dit was het dan, dacht ik. Nu gaan we eraan. Maar de gigantische man in het glimmende kostuum keek een paar tellen met opgetrokken wenkbrauwen naar ons voor hij in lachen uitbarstte.

De barman van de voormalige Korsakoff grijnsde en gaf Miguel twee bier. Met onze drankjes kwam hij naast me zitten.

‘Zo,’ zei hij. ‘Moeten we het nog even over jouw leven hebben?’

Als ik om je lach dan heb je me. Laat de moeilijkheid maar komen.

____________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Onzichtbaar (2)

Mijn moeder vond dat ik spion had moeten worden. Maar het werd, na wat baantjes waar te veel en te fel licht op scheen, iets anders. Iets heerlijk onzichtbaars: toesprakenschrijver.

‘Potjandorie,’ zei ze toen ik haar vertelde over mijn nieuwste beroep, “zeg dan tenminste dat je speechwriter bent, dat klinkt al zoveel beter.”

‘Oké,’ zei ik, alsof het een onderhandeling betrof.

‘En zorg dat je naar conferenties gaat.’

Ik meende dat dergelijke samenkomsten bij mijn nieuwe beroepsgroep niet bestonden. Maar mijn moeder vouwde haar handen zo onverzettelijk in haar schoot – net als vroeger, wanneer ze van haar pianoleerlingen het gevreesde ‘da capo al fine’ eiste en nóg een keer en weer, tot het eindelijk helemaal goed klonk inclusief de pedalen – dat ik haar onmiddellijk beloofde dat ik natuurlijk zou gaan.

‘Zeker, mam.’

‘En na afloop kom je mij er alles over te vertellen’.

Toespraakschrijvers kiezen niet voor niets een afgelegen, onvindbare plek om samen te komen. Twee maal per jaar, in de week dat de klok verschuift, om precies te zijn op de maandag na de verwarrende zondag waarop het hele westelijke halfrond in een tijdelijke staat van jetlag verkeert, staan ze op van achter hun bureau. Ze duwen hun spreker nog een laatste tekstje in de hand en zwermen uit, op weg naar hun geheime, wisselende locatie – ergens op het vasteland van Europa.

Dit keer had het gilde niet voor het Continent, maar voor een eiland gekozen. Een heel toepasselijk eiland bovendien, eentje dat lang maar tevergeefs had geprobeerd ook echt ergens bij te horen, maar nu definitief een tijdje alleen onder de tafel wilde zitten. Een eiland, kortom, naar mijn hart. Een eiland dat zelf ook een prima toesprakenschrijver zou zijn en dat in ieder geval vele briljante had voortgebracht.

Na een korte vlucht en een lange busreis kwam ik laat in de avond aan. Het was koud en donker, ik was moe en hongerig. De naam van het middeleeuwse kasteel bleek anders uitgesproken te moeten worden dan ik dacht waardoor de buschauffeur me verkeerd had afgezet. Uren zwierf ik door het stadje. Toen ik eindelijk voor de juiste houten poort stond bleek de naam – mits juist uitgesproken – tevens een wachtwoord dat toegang verschafte tot een groot, donker, Harry Potter-achtig complex.

Daar stond ik dan met mijn rolkoffer. De binnenplaats was doodstil en verlaten, er was geen toespraakschrijver en ook geen concierge te bekennen. Wel een uil. En een envelop met een sleutel die paste op de deur van kamertje 403 waar nog spullen stonden van een onzichtbare, elders vertoevende student.

De volgende ochtend nuttigde ik mijn ontbijt in het intimiderende gezelschap van driemeterhoge lambrizeringen. De andere speechschrijvers sliepen nog – ik had mijn horloge vergeten naar de nieuwe tijdszone te verzetten.

En toen begon het. In een auditorium waar het licht niet aan mocht gingen de onzichtbaarheidsmantels af en luisterde ik naar de perikelen van mijn vakgenoten. Geletterde mannen en vrouwen die in de pauze anekdotes fluisterden over ‘hun spreker’ en visitekaartjes uitdeelden waar iets anders op stond dan hun echte beroep. Het moest tenslotte wel in de lucht blijven hangen, hoeveel zo’n ‘spreker’ nou zelf deed en wat er van diens ‘special assistant’ kwam – net als bij een soepje van Maggi.

Bij de koffie citeerde een vakbroeder Paul Auster: ‘Stories only happen to people who can tell them.’

‘Maar met een beetje hulp heeft iedereen een verhaal,’ voegde een ander grijnzend toe.

Het is jammer voor mijn moeder, maar wat er verder gebeurt als je de leden van dit gilde in een middeleeuwse burcht bij elkaar zet – het zal onzichtbaar moeten blijven. Hoezeer ze na afloop ook dramde en zeurde: toe, Polleke, heb je ze gezien, die van Obama, die van Trudeau, Merkel, Rutte, Hollande? Kom op, Polleke, kijk niet zo raar, doe niet zo kinderachtig, zeg het, toe!

Helaas.

Zeker ook de gebeurtenissen tijdens het diner en daarna, ik kan er niets over loslaten.

‘Vertel dan tenminste wat je hebt geleerd. Dát kan toch wel?’ Mijn moeder keek weer zo pianojuffig dat ik zei: oké dan, een tip.

Eentje.

Ik gaf haar meteen de geheimste.

Als je vast zit met je tekst: voer je moeder sprekend op. Het werkt altijd, ook als je er geen hebt.

 

Pauline Genee (1968) debuteerde in 2014 met Duel met paard (Querido). In 2017 verschijnt haar tweede roman: Roadblock. Zij is daarnaast moeder van een keeper en speechschrijver bij Buitenlandse Zaken. 

 

De dood in je achtertuin

DSC_0640Vanochtend scheen de zon. Toen ik Ada naar de crèche en Nadim naar school gebracht had haalde ik thuis Otis de Hond op voor een rondje Westerpark. Het rennen wil niet zo de laatste tijd, en dus gaf ik er na een aantal kilometer de brui aan om verder te wandelen.

Ik liep langs Sloterdijk (het voormalige dorp) en dacht aan het boek dat ik ga schrijven; ging onder de spoorlijn door en volgde het pad terug in de richting van het centrum. Zoals altijd werd mijn oog getrokken door het opzichtershuis van begraafplaats Sint Barbara. Sinds B en ik naar huizen kijken fantaseer ik vaak over de toekomst.

Ik stelde me een zomeravond voor in de tuin van het huis naast Sint Barbara. Een barbecue met vrienden. Misschien zouden ze niets zeggen over hoe het was om naast al die zerken worst te eten. Misschien zouden ze zeggen dat het best meeviel.

De dood in je achtertuin. Ik vroeg me af of ik er zelf last van zou hebben: het besef dat je kropsla tiert op lijkvocht.

Ontkenning leek geen optie. Het zou hem meer zitten in welke draai je eraan gaf, welk verhaal je ervan maakte. Op de Assistens Kirkegård in Kopenhagen is men picknicks gaan verbieden omdat het op zomerse dagen de spuigaten uitliep. Nabestaanden werd het rouwen onmogelijk gemaakt door baklucht en housemuziek.

Ja, besloot ik, ik zou prima aan de rand van een kerkhof kunnen wonen. B, die zonder een vorm van hiernamaals is opgegroeid, zou er meer problemen mee hebben. Toen we een huis bezichtigden dat door nazaten van de bewoonster werd verkocht leek ze wat stilletjes; weer op de stoep vroeg ze in welke kamer ik dacht dat die mevrouw overleden was.

Als je om Sint Barbara heen loopt kun je aan de achterkant van het terrein zien waar men de geruimde graven laat. Ik dacht na over wat je kinderen moet vertellen over de dood. Omdat mijn vriend Gijs acht maanden voor de geboorte van Nadim overleed had mijn zoon er al heel vroeg weet van. Het leek me goed hem niets te onthouden wat hij toch wel aan zou voelen. Nu ben ik daar niet zo zeker meer van.

Gezien een kind uiteindelijk toch alles te weten komt is het misschien genadiger het een tijdje de waan van onsterfelijkheid te laten.

Terwijl ik terugliep naar huis vroeg ik me af waarom Nadims momenten van grote vreugde me altijd het meest ontroeren. Waarom ik huil als hij extatisch door hoog gras rent of zich gillend van een heuveltje laat rollen.

Er is een afstand tussen waar hij op die momenten is en waar ik me bevind. Alsof ik op een andere oever sta en besef dat er geen weg terug is.

 

____________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.