Onzichtbaar (1)

Mijn verlangen naar onzichtbaarheid is zo oud als ikzelf. Ik was de jongste thuis, een nakomertje, het enige meisje bovendien, het was voor iedereen het prettigst als ik af en toe gewoon even werd vergeten. Ik werd een meester in me verstoppen zonder te worden gezocht, op plekken waar niemand keek.

In het weekend, als iedereen thuis was, zat ik het liefst onder de eettafel. Op het zachte tapijt en met mijn rug tegen de radiator genoot ik van de veilige geluiden van ons overvolle huis: het gebral van mijn jongste broer over slam dunks en home runs; de onbegrijpelijke teksten van mijn middelste broers over sinussen, co-sinussen en priemgetallen; het drumstel van de oudste. En dan mijn vaders voortdurende gemopper. Dat het huis alweer een vreselijke bende was, nog erger dan het vorige weekend en daarvoor en daarvoor en sinds mensenheugenis, en waarom moest hij nou juist weer een vrouw treffen die zonodig elk weekend concertpianiste moest zijn?

Doordeweeks, als het huis licht, leeg en rustig was, ontving mijn moeder haar leerlingen. Dan kroop ik onder de vleugel, waar de muziek me uit de zangbodem tegemoet golfde, waar ik zicht had op de pedalen, die door bedachtzame voeten op en neer werden geduwd – ritmisch, pompend, alsof ze een grote waterfiets voort trapten. Ik was de verstekeling in het ruim, gewiegd door klotsende tonen, en ik hoopte maar een ding: dat de laatste noot voorlopig niet komen zou, de noot die betekende: kruk naar achter, opstaan en afrekenen. Tot volgende week, en trouwens, waar is Polleke? Polleke? Ach Polleke toch! Kom jij eens gauw tevoorschijn, Polleke?

De overbuurman met het zwarte haar en de donkere stem kwam ook op les. Maar als zijn laatste noot wegstierf, schoof de kruk niet naar achter. In de stilte bleven mama en hij stilletjes zitten. Er volgde wat gemompel, gefriemel met handen op bovenbenen, hun voeten gleden van de pedalen. De punten van hun schoenen keerden zich lichtjes naar elkaar en als daarna de zolen een tijdlang rusteloos over het parket schoven hield ik mijn adem in. Tot mijn moeder zich met lichte paniek in haar stem en hijgend als een drenkeling, herinnerde dat ze behalve pianojuf ook moeder was: Polleke? Polleke, waar zit je, kom eens tevoorschijn, Polleke!

Ik denk dat ze echt niet wist waar ik al die tijd gezeten had.

Onder die vleugel werd ik ingewijd in de geheimen der onzichtbaren: hun overkomen de meeste en de mooiste verhalen.

Pas later – veel later – begreep ik dat die verhalen alleen echt gebeurden, als je wist hoe je ze vertellen moest.

En dat de briefjes die ik die avond onder haar hoofdkussen had gelegd, door mijn vader gevonden moesten zijn. Waarom had ze mijn vragen over de overbuurman anders nooit beantwoord?

—————————

Pauline Genee (1968) debuteerde in 2014 met Duel met paard (Querido). In 2017 verschijnt haar tweede roman: Roadblock. Zij is daarnaast moeder van een keeper en speechschrijver bij Buitenlandse Zaken.

In de Oorshop

Warschau verkeerd begrepen

NOWELA

Toen ze aan de generaal Branickatram haar voet was kwijtgeraakt,
was haar tuin in het midden van de werf verruïneerd.
Een deel was met gaas bedekt, zoals de voile die de weduwe verbergt;
uitgegroeid tot netten met stengels en troep.
Op een houten tafel een spoor van zwarte speelkaarten,
op het grindpad een muis.

Ik herinner me de nobele Branicka van daarvoor,
in de jurk van eeuwen,  het zilveren helium van haar haar.
Ze pakte van de vloer een breekbaar kopje,
Zilveren parels, botercakejes, en in een pose van een portret van Maria Ludwika
wachtte ze op haar drie oude mannen.

Ze had er onmiskenbaar drie – die van de Desa-winkels, die van de dansschool
en die van het pension.
Ze droegen grote grote zwart glooiende hoeden
als in korsetten vervat, waarvan de baleinen kraakten.

‘Ce sont des Vieilles’ dacht ik in het Frans,
en op zijn Frans dronken zij slappe koffie en lachten op zijn Frans,
Als piepende, klein wedstrijdjes vlogen
slaperig bijen uit en grote vlinders en er was veel gepraat,
om die andere geluiden niet te horen.

Toen ze aan de generaal Branickatram haar voet was kwijtgeraakt,

naar het gerucht ging door dikdoenerij, de eerste bij het borduren
een naald at, de tweede zich verslikte in een rozenkrans, maar onsterfelijk bleek,
en de derde werd niet gevonden.

Ik kijk naar de puinhopen van de werf op de binnenplaats,
ik denk aan een afzonderlijke voet, een vrouw,

Wind op mijn borst, een beetje regen in mijn gezicht
het is tijd in de oven te verbranden.

Een paar weken terug was ik in Warschau. Toen ik ‘s avonds een rondje liep stuitte ik op een plaquette met een gedicht van Stanisław Antoni Grochowia (1934 – 1976) , een woeste dichter die op 42 jarige leeftijd in Warschau stierf.

Het centrum van Warschau werd na de Oorlog herbouwd, deels door goed te kijken naar schilderijen die Canaletto in de 18e eeuw maakte…

Elk nieuw land, elke nieuwe stad is een gedicht dat je met zeer beperkte middelen tracht te vertalen tot iets wat in het geheel niet klopt. In bovenstaand geval een compilatie van wat google translate in vier talen met het gedicht doet. Het klopt niet, maar het klopt wel. Het geeft althans nu in deze verminkte vorm heel goed weer wat ik in korte tijd van Warschau heb begrepen. Weinig en van alles dus.

Het is een beeld van een stad waarvan je in de gidsen kunt lezen hoe vaak en hoe grondig zij verwoest is.

(ps voor wie echt wil weten hoe het gedicht gaat – en voor wie een beetje Pools kent – wordt het op deze pagina geciteerd, en: lees je echt Pools? Ik wil dolgraag weten wat er staat!)

—————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Leest nu Adam Zamoyski Poland, a History

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Boekenbal

Afgelopen vrijdag was ik voor het eerst op het Boekenbal. Sinds mijn debuut in 2011 uitkwam mocht ik vijf keer mee (nooit op eigen naam, natuurlijk) waarvan ik er dus slechts één verzilverd heb.

Hoewel de redenen die ik opgaf voor het niet-kunnen uiteenliepen kwam het er in de kern steeds op neer dat ik dacht niet op een boekenbal thuis te horen. Ik waande me een outsider.

Toen Emmelie van publiciteit me afgelopen maandag appte dat er een kaartje voor me was zei ik onmiddellijk dat ik mee zou gaan. Ik zette het Boekenbal in de agenda en ging verder met het lezen van de krant.

Pas toen ik merkte al een aantal bladzijden niets meer van het nieuws te hebben opgenomen vroeg ik me af waarom ik nu zo zonder zonder twijfel ja had kunnen zeggen.

Lag de grens bij drie boeken? Was ik per 2017 eindelijk ook in mijn eigen ogen schrijver?

Ik geloof dat iedereen bij zijn debuut de hoop koestert in één knal naar de sterren door te schieten, met vertalingen in meerdere landen, verfilmingen en eindeloze interviews. Laat ik voor mezelf spreken: ik droomde ervan en mijn droom kwam niet uit.

Het schrijverschap bleek ploeteren voor weinig beloning en erkenning. Ontevredenheid ligt altijd op de loer; zelfs auteurs die in mijn ogen heel succesvol zijn vinden hun verkoop en het aantal prijzen dat ze winnen meestal tegenvallen.

Dubbel aan dit vak is ook dat we gezien willen worden voor werk dat we in het donker maken. De schrijver speelt na het afleveren van zijn product geen rol meer, als een draagmoeder die in ruil voor een handje munten afstand doet van haar baby*.

Het werd vrijdag. Om negen uur sloot ik aan bij Wytske Versteeg, ergens halverwege de rij die zich uitstrekte van de ingang van het Vondelpark tot aan de Paradiso. We praatten het over haar Tiradeblog van een aantal jaar geleden, waarin ze aansneed dat schrijvers kijkers zijn, en daarom altijd op een afstand van de wereld staan.

Er waren veel bekenden. Iedereen zag er mooi uit en was aardig. Ik groette een recensent die ook schrijver is en vergaf hem (in mijn hoofd) een vergissing die hij maakte bij het bespreken van mijn eerste boek.

Naar verluidt heb ik later die avond meerdere mensen gedwongen een kopstoot met me te drinken. Ik herinner me dat ik de meer wollige schrijvers die ik tegenkwam geknuffeld heb. Wat ik boven alles meenam van mijn eerste Boekenbal (tot de afterparty die ik ondanks het knalrode polsbandje dat iemand me omdeed niet heb kunnen vinden) is dat we allemaal outsiders zijn.

Volgend jaar graag weer.

 

*Nu zijn er natuurlijk schrijvers wier persoon zichtbaarder is dan hun werk, maar weinig roept bij collega’s meer irritatie op.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Mooi zijn

‘Ik heb het idee,’ zei ik tegen I., ‘dat mensen nu voor me opzijgaan in plaats van dat ze door me heen proberen te lopen.’

Mijn jas flapperde perfect in een lentebries en later op de avond zou iemand aan me vragen of ik iets met m’n haar had gedaan, mijn eerlijke antwoord zou zijn dat ik het geborsteld had. Naast me liep I. met een glanzend baardje en een heel mooi pak aan. Mijn schoenen tikten op de stoep en mijn lippen waren rood.

In een winkel noemde iemand me ‘u’, ik had het idee dat dit net iets eerbiediger dan normaal gebeurde.

‘Lekker hè,’ zei I.

‘Misschien moeten we gewoon eens per week zo een rondje door de stad lopen,’ vulde ik aan.

We dronken koffie op een parkbankje en vonden onszelf tegelijkertijd geweldig en verschrikkelijk. Daklozenkrantverkopers probeerden het niet eens en niemand vroeg ons om een sigaret of een euro.

‘Sowieso,’ zei ik, nadat we deze conclusie hadden getrokken, ‘ik heb alleen een briefje van vijftig bij me.’

We zagen er – sorry – echt heel goed uit. Tegelijkertijd wisten we dat er mensen zijn die er altijd zo bij lopen, dat wij onszelf nu helemaal fancy vonden terwijl sommige mannen dagelijks in een Suit Supply’tje rondbenen en er vrouwen bestaan die elke dag hun haar borstelen.

‘Pardon,’ zei een vrouw die niet eens bijna tegen me aanliep; ze had perfect peroxidehaar, een klein hondje op haar arm en een jas aan waar ik een halfjaar huur van zou kunnen betalen.

‘Het is je vergeven,’ wilde ik zeggen, ‘ga in vrede,’ maar dat deed ik toch maar niet.

Het Boekenbal, waar ik me zo op verheugd had dat het gênant werd, was warm en kleverig. Er was een levende slang die mensen om hun nek konden hangen en daar werd ik spontaan nogal dierenactivistisch van (wat de fuk, CPNB). Er waren wel veel mensen waarvan het fijn is om ze te zien en voor we voortijdig naar een café vertrokken kreeg ik een aantal van die mensen zo ver dat ze heliumballonnen leegzogen, iets wat ieder feest sowieso naar een hoger niveau tilt.

De volgende dag had ik geen kater doordat ik (ondanks mezelf) niet zoveel had gezopen. Wel ontzettende spierpijn. Raar: ik had niet gedanst, zelfs niet eventjes in een kroonluchter gezwaaid. ’s Middags liep ik in een spijkerbroek en een rommelige jas over straat en wist ik ineens waar de pijn vandaan kwam: zo rechtop als in mijn mooie pakje loop ik nooit. Wat een aansteller ben ik, dacht ik. Daarna werd ik, gelukkig maar, gewoon omvergelopen door een voorbijganger. Verschil moet er wezen.

—-

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Inwijding

In 2015 was elke maand een ander performance piece van Tino Sehgal in het Stedelijk Museum Amsterdam te beleven. Je werd als bezoeker aan de hand genomen voor een paar goede gesprekken, onderdeel van een dansende menigte of keek hoe een digitaal lokmeisje uit het scherm stapte en jou in vlees en bloed benaderde. Het hoogtepunt was de intiemste van de pieces, het stuk geheten Kiss

Er werden in twee maanden twee verschillende versies van de kus uitgevoerd. De eerste behelsde twee personen die midden in een zaal innig verstrengeld een langzame dans van zitten, liggen en opstaan uitvoerden. Het werkte meditatief door de rust en controle die uit de personen sprak.

De tweede versie was daarentegen alles behalve meditatief. Om deze versie te kunnen beleven, moest je een verduisterde zaal binnenlopen. Na verloop van tijd, als je ogen zich aan de duisternis begonnen te gewennen, ontwaarde je de silhouetten van de andere bezoekers. Die stonden samen rond één punt in de zaal. Als je je daartussen wurmde, bereikte je de tweede Kiss. Om ze te zien moest je bijna op ze gaan staan, maar het viel meteen op dat deze verstrengeling zonder kleding plaats had.

De verbazing en schok die gepaard gaan bij het uitgelokte voyeurisme, slaan al snel om in opwinding. In de duisternis voel je de onthulling van een geheim en voel je je verbonden met de niet zichtbare onbekenden om je heen. Het zien van de geliefden is verboden, maar de witte, kronkelende lichamen prikkelen de kijker om het gade te blijven slaan. Kiss was een heimelijke inwijding in de liefde, gewoon in een Amsterdams museum, omringd door onbekende dagjesmensen, toeristen, studenten, kunstliefhebbers.

Het opschrijven van het relaas over een kunstwerk dat draait om geheim, taboe en inwijding, voelt als een schennis van die inwijding.

Heimelijke inwijdingen scheppen verbondenheid, een gevoel van intieme collectiviteit. In Donna Tartts The Secret History komt de verteller, zelf van simpele komaf, tijdens zijn studie terecht in een snobistisch en gesloten clubje van studenten klassieke talen. De lezer krijgt door het meelezen het gevoel ook tot de ingewijden te behoren, terwijl langzaam maar zeker de detective-verhaallijn wordt ontsponnen, waarin de donkere kanten van een gesloten groep van ingewijden naar voren komen.

Als student klassieke talen herkende ik enige parallellen met Tartts vertelling. De dynamiek van een afgezonderde groep vakidioten voelde heel vertrouwd, zeker voor iemand die net van de middelbare school af een nieuw gezelschap zoekt om zich aan te binden. Je kunt je onderdompelen in één groep en je identiteit daaraan ontlenen.

Een onderscheidend aspect van literatuur en poëzie is de inwijding die elk werk vereist. Het is een van de redenen waarom schrijfsels zo’n elitair karakter hebben. Om door te dringen tot een roman of dichtbundel, zal je je de taal eigen moeten maken, je verplaatsen in de vertelling, reflecteren op de gedachten. Zodra je je die geheime taal eigen hebt gemaakt, voel je je onderdeel van een nieuw, klein universum. Je unieke identiteit als lezer wordt gevormd met elk werk dat je tot je neemt, en degenen die kunnen delen in hetzelfde geheim zijn je geestesbroeders.

De directe, lichamelijke magie van Kiss vervloog zodra je de verduisterde zaal uitliep en je ogen prikten in het zonlicht. Maar de ervaring van inwijding draag je mee, vormt een onderdeel van jezelf. Buiten het museum viel je het besef in: ik heb iets gezien en ervaren wat voorbehouden is aan de happy few. Bij ieder uitgelezen boek of gedicht voel je eenzelfde persoonlijk plezier.

ProfielfotoAlex Philippa (1994) studeert klassieke talen en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en is hoofdredacteur bij defusie.net.

William Eggleston – net naast het midden

William Eggleston, En Route to New Orleans, 1971–1974, from the series Los Alamos, 1965–1974 © Eggleston Artistic Trust 2004 / Courtesy David Zwirner, New York/London

Wat zien we hier? Het is een foto die bijna iedereen wel eens gemaakt heeft. Een vliegtuigraam op een heldere dag, een drankje in een glas, de zon die door het gekleurde drankje valt op het tafeltje. Al is de laatste keer dat ik iets in een glas kreeg in een vliegtuig in ’92 geweest.

Deze foto is van William Eggleston, een mooi overzicht van zijn serie Los Alamos hangt nu en tot 7 juni in Foam.

Eggleston was een van de vroege fotografen die gebruik van kleur losmaakte uit de reclamefotografie en in kunstfotografie gebruikte. Tot die tijd was zwart-wit meer usance in artistieke fotografie. Eggleton maakte dan ook nog foto’s van dingen die je elke dag ziet. Wat maakt de foto’s die hij schoot tijdens  verschillende roadtrips door de zuidelijke staten van Amerika dan zo bijzonder?

Twee heel voor de hand liggende dingen: kleurgebruik en compositie. Zaken waarmee je ook schilderijen definieert.

Hoe komt het toch dat ik bijna geen genoeg kan krijgen van naar goede foto’s of schilderijen kijken? Waarom staat een mens in hemelsnaam graag voor een rechthoekig tweedimensionaal vlak? Wat doet de compositie van een foto in je hoofd? Behalve het bewuste ‘waarom werkt dit’ moet er ook een onbewust appreciatie zijn van dat een verdeling van vlakken goed is. Iets waardoor je favorieten hebt: Fernand Léger, Paul Cézanne, Kazimir Malevich.

Eggleton heeft een subtiele compositie, vaak frontaal, altijd een uitsnede die net onverwacht is, geen opgedrongen betekenis, maar inderdaad Cézanneske vlakverdeling. Zijn neiging anders dan op de gulden snede te accentueren valt me op: vaak net buiten het midden.

Wat zie ik hier? Ik zie een bekend plaatje dat door aandacht en techniek boven zijn alledaagsheid verheven is, en uitnodigt tot nadenken over zijn waarom en wat het zou kunnen betekenen, waarmee het vanzelf iets gaat betekenen. Ik zie iets wat iemand zag, waardoor hij en ik verbonden zijn. En tegelijk zoek ik houvast in elke vierkante centimeter.

——————————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Schreef onder meer hier eerder over fotografie.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.