Het Lange Afscheid van de Oude Schipper

Als het jongste en het oudste lid van de vloot hadden de oude Schipper en ik een band gevormd. Als de rest eropuit trok onder leiding van de jonge Schipper (die helemaal niet zo jong was, maar wel jonger dan de oude) sleepte de oude Schipper mijn kleine oefenscheepje naar rustige lagunes waar ik in het water kon duiken en hij me wat knopen voordeed. Op een mooie dag liet hij me zien hoe je, als je voor de wind voer, de touwen van fok en grootzeil om je mast kon binden en jij dan van het achterdek kon springen met de landvast in je handen en zo achter je eigen boot op je buik door het water kon scheren, terwijl je boot een scherpe lijn door het water trok. Hoewel dat eigenlijk niet mocht, het roer loslaten.

‘Ach,’ zei de oude Schipper daarover.

’s Avonds aten we op zijn voordek de sardientjes die we die dag gevangen hadden en terwijl ik de ingewanden er uit peuterde lag hij met zijn rug tegen de netten en keek naar de lucht. Soms hoorden we schepen vechten in de verte, de doffe knallen van geweren, maar we negeerden het. Ik keek hoe de meeuwen in het water doken naar de resten van de sardientjes die ik erin gegooid had, en de wolken kleurden langzaam geel in het licht van de maan. ‘Als ik mijn eigen boot heb ga ik elke dag naar de lagunes,’ zei ik dan.

*

Toen ik mijn eigen boot kreeg werd het natuurlijk anders. Ik trok eropuit met de vloot, deed mee aan de visvangst, zag het belang van het plaatsen en onderhouden van de netten, het handhaven van ons territorium, zelfs van het lossen van schoten als het moest. Ik was plan om zo snel mogelijk eerste Stuurman te worden. Tijd voor de lagune was er niet, en het idee om de touwen van fok en grootzeil aan de mast te binden en om met de landvast in mijn handen uit mijn boot te springen om door het water heen gesleurd te worden leek nu absurd.

Ik bezocht de oude Schipper wel nog steeds. In de avond legde ik mijn boot langszij en klom ik aan boord. Ik vond hem meestal in de stuurhut. Op de vloer wat touwen die hij in het vet wilde zetten maar nooit deed. Ik vertelde hem over de vangst die week, een luchtige anekdote over iemand die door een kabeljauw in zijn teen gebeten was. Toen we tijdens een van mijn bezoeken het ruim in gingen, om de door mij meegebrachte sardientjes klaar te maken, zag ik dat door de hele boot een laagje water stond. De oude Schipper leek het niet te merken, hij liep rustig door het ruim zonder acht te slaan op het water dat opspatte bij elke stap. We aten met onze voeten in het water, ik schoof mijn sardientjes heen en weer over mijn bord.

Die avond vertelde ik de jonge Schipper dat de boot van de oude water maakte.

‘Het zinken is begonnen,’ zei ik.

*

Weken en maanden gingen voorbij zonder zichtbaar verschil aan de boot van de oude Schipper. Het was alleen het streepje dat ik binnen op de wand van het ruim getekend had dat aangaf dat het erger werd. De oude Schipper wilde het niet weten. Hij sprak over het repareren van het trapje naar het ruim, over de touwen die hij in het vet ging zetten. Op een nacht dat de sterren niet goed zichtbaar waren raakten we hem kwijt. In kleine groepjes zochten we door de zwarte nacht het water af. Hij was tegen de rotsen aan gedreven en hij kwam er niet meer weg. Toen we hem vonden besloten we dat hij voor anker moest. De jonge Schipper keerde zich af toen de oude Schipper schreeuwend het verzwaarde anker weer omhoog probeerde te trekken.

*

We bezochten hem in de steeds verder wegzakkende boot, brachten hem de beste vis uit onze vangst, namen zijn hand tussen de onze, aten zonder smaak de vis en zeiden tien keer ‘lekker hè’, omdat we ook niet wisten wat je moest zeggen als je tot je knieën in het water zat, de touwen die dreven door het ruim. Het zinken duurde normaal dagen, weken, maar nooit zo lang. De jonge schipper voerde reparaties uit aan de delen van de boot die boven het water uitstaken. Hij gaf het dak van de stuurhut een nieuwe laklaag, verving alle zeilen door gloednieuwe.

‘Maar hij zinkt,’ zei ik.

Op zijn verjaardag zongen we voor hem en tilde we hem op onze schouders op, wat in de vloot gewoonte was. We probeerden niet naar het rottende vlees van zijn hielen te kijken, die permanent in het water stonden.

Een nacht richtte ik mijn geweer op zijn halfgezonken boot, maar ik schoot niet. Ik zag hem voor het raam van de scheefgezakte stuurhut staan. Hij keek mij aan. Ik draaide me om en deed de lamp uit in mijn kajuit.

*

Het zinken duurde veel te lang, we waren al bijna gewend om de punt van zijn voorsteven boven het watervlak uit te zien steken, de pijn die het deed om zijn silhouet achter het half weggezonken raam van de stuurhut te zien werd doffer.

Het SOS-signaal kwam ’s ochtends vroeg. Een lichtkogel trok een rode streep door de lucht. Zijn gezicht tegen het raam gedrukt.

Het water raakte aan het plafond van de stuurhut. We verzamelden ons op het voordek van de jonge Schipper en keken toe terwijl hij zonk. Dat was onze plicht.

Toen de boot onder de oppervlakte verdwenen was voerden we de rituelen uit die hoorden bij zo’n moment. Het zingen, het gooien van het zout. Sommigen dachten aan hun eigen boot, de stevigheid van hun eigen romp. De jonkies, zoals ik, nog niet.

‘Waarschijnlijk heeft hij de bodem nu wel geraakt,’ zei ik na een tijd, maar dat was onzin want ik wist niet hoe diep het was. Iedereen ging zijn eigen boot weer in. Ik keek uit over het wateroppervlak. Even overwoog ik om naar de lagune te gaan, fok en grootzeil aan de mast te binden en me achter de boot door het water te laten slepen, maar ik deed het niet. In plaats daarvan repareerde ik de netten, zoals ik elke avond deed.

In de Oorshop

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

31

IMG_2046Mijn broer Pim was jarig, en we voeren op het bootje van kapitein Sven door de grachten.

Pim had mijn zoontje wijsgemaakt dat er niks cooler is dan een knaloranje zwemvest, en daarom droeg Nadim het zonder mokken, ook al werd het een heel warme dag. Hij hield het zelfs aan toen we die avond aan wal kwamen om te barbecuen. Oom Pim is ook voor hem een held.

Dit is misschien een goed moment om te melden dat Pim eigenlijk mijn zwager is, en dat ik hem altijd mijn broer noem. Niet omdat hij dat had kunnen zijn, maar omdat ik het graag had gewild.

Pims verjaardagen zijn – in ieder geval voor mij – onvergetelijk omdat hij uitblinkt in het vieren van zijn eigen feestjes. Hij is de eerste die danst, de laatste die naar huis gaat en is voor alle grappen in. Mijn broer is het soort jonge man dat we allemaal een tijdje denken te zijn, alleen is hij het écht.

Wat hij haat, haat hij op een fysiek niveau. Degenen van wie hij houdt zullen nooit aan zijn liefde of aandacht twijfelen. Natuurlijk schuilt er in de jonge man die we allemaal ooit wilden zijn tragiek, anders zou hij geen volledig personage worden en zouden zijn verhalen niet zo tot de verbeelding spreken.

We waren opgestapt bij café Roest aan de Wittenburgervaart, een plek waar Nadim nog nooit geweest was. Na de eerste lage bruggen verkasten hij en ik naar de boeg van Svens stalen schuitje en lieten de stad aan ons voorbijglijden. Toen we de bibliotheek op het Oosterdok passeerden gebeurde er iets met mijn jongen.

Nadim stond op, werd door mij weer neergetrokken en stond wijzend weer op; met geen mogelijkheid kreeg ik hem naar beneden.

‘De Diebelotheek!’ riep hij met bijna ontwrichte verbazing. ‘Ik kén dat! Dat is de Diebelotheek!’

Om ons heen werd er gelachen. Vanachter zijn roer riep Sven dat het wel weer fokking typisch was dat die kleine van de énige schrijver aan boord…

Ik had me niet gerealiseerd dat Nadim de stad niet vanaf het water kende, en dat er dus bij het zien van de bibliotheek – waar we inderdaad, Sven, wekelijks zijn – twee werelden samenkwamen. Waar we met het bootje voeren, dat bleek hij te kénnen. Dat was Amsterdam.

De rest van de tocht lagen hij en ik op onze buik op de voorplecht, elkaar wijzend op plekken waar we samen vaak komen, en zo werd het voor ons misschien wel Pims meest memorabele verjaardag.

Er is een fase in je leven dat je een Pim denkt te zijn, totdat je de echte Pim leert kennen. Dan volgt er een hele tijd niks, tot je opeens weet dat je eigenlijk Nadim wilt zijn, die op een zomermiddag voor het eerst zijn stad vanaf het water ziet.

________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Hier

Illustratie: Lara Tolman

HIER WAREN ER TWEE; een grote en een kleine.

Hier was regen en hier was een schuur. Er zat een gat in het dak van het schuurtje en de droge plek was net groot genoeg voor één persoon.

Jij moet de droge plek nemen, zei de grote. Jij bent klein.

Nee, zei de kleine, want ze hielden van elkaar.

De regen is verschrikkelijk, zei de grote. Het neemt langzaam bezit van je kleren, dan trekt het in je huid en in je lichaam, en als laatste gaat het in de botten en dat gaat er nooit meer uit. Ik kan er tegen, maar zo’n kleine als jij?

En zo gingen ze in de schuur. De regen kwam neer op de grote, langzaam ging het in de botten. Waarom is er niemand om mij te beschermen, denkt de grote, waarom is er geen grotere?

De kleine denkt aan de regen en is boos en bang. Boos omdat de grote in de regen ligt en de kleine droog en warm. Boos omdat er geen kleinere is, die in zijn bescherming kan liggen. En bang voor de regen waar hij te klein voor is, bang dat de grote weg zal gaan op een dag en de regen op hem neerkomt en in zijn botten gaat en dat hij er niet tegen kan, zoals de grote had gezegd. Ik zal altijd de kleine zijn, denkt hij.

 

Bette Adriaanse (Amsterdam, 1984) is schrijver en kunstenaar. Ze heeft Beeld en Taal gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam en een Master in Creative Writing aan de Universiteit van Oxford behaald. Ze werkt in verschillende media; ze schrijft verhalen en romans en maakt tekeningen en installaties. Haar eerste roman Rus Like Everyone Else is in Amerika en Engeland gepubliceerd door Unnamed Press. De roman verschijnt in het Nederlands bij Uitgeverij Cossee.

En toen was het stil

Vorige week was het een hard ontwaken. De wekker van mijn telefoon ging, de eerst mails kwamen binnen en ik drukte automatisch het bovenste bericht open. NRC Urgent, stond er. Dan weet je wel genoeg: óf de wereld staat in brand óf er is een popster overleden (Bowie, Prince). ‘Vrachtwagen rijdt in op menigte in Nice: tientallen doden,’ las ik als eerste. Erbij stond een foto van een met kogels doorzeefde vrachtwagencabine. Teletekstpagina 101 was weer gesplitst twee kaders – net zoals indertijd met Brussel, Parijs, MH17 – en het ‘gewone’ nieuws liet zich langzaamaan verdringen.

Onmiddellijk de radio aan. De eerste zender bleek – ik verbijf in een huis van francofielen – een Franse publieke omroep te zijn. Ik besefte dat ze daar al de hele nacht in touw waren, zonder dat het veel informatie had opgeleverd. ‘Ce que nous savons maintenant…’ frustrerend genoeg niet veel dus.

Bij vorige grote aanslagen in Europa buitelde iedereen, vooral op de social media, over elkaar heen van medeleven. We waren Charlie, waren Parijs, waren Brussel, en Ahmed, jood en homo. Profielfoto’s met bijbehorende vlaggen, banieren en buttons overal. Er kwamen breed gedragen gevoelens bovenborrelen die meteen over de hele linie moesten worden gedeeld. Met die massale beweging kwam tegelijk de tegenbeweging. Dan zeiden anderen dat je niet hypocriet mag zijn, dat je niet mag vergeten: de slachtoffers van Boko Haram, de aanslagen in het Midden-Oosten, en dat je óók solidair moet zijn met hen die vielen voor… vul maar in. Al deze stemmen, van welke zijde dan ook, kan je niet kritisch genoeg tegemoet treden, vind ik, maar dat is een ander punt.

De dag na de aanslag in Nice bleef het opvallend stil. Ik heb geen Je suis Nice (I am nice?) voorbij zien komen, terwijl dat bij vergelijkbare gebeurtenissen à la minute gebeurde. Van alle kanten worden we ingeprent ons onder geen beding te laten beïnvloeden door terrorisme. We moeten ons verzetten, al is het slechts door middel van een leus of door bij elkaar te komen om te zwijgen en marcheren. Toch is er iets veranderd, net zo keihard als mijn ontwaken vorige week, want ik dacht ook: daar héb je het weer. Op de social media was het kalm doordat we door verloop van tijd worden lamgeslagen, door aanslagen aan de ene kant én het ‘geen angst tonen!’ aan de andere kant. We raken murw, niet omdat we bang zijn maar omdat we er genoeg van hebben. Intussen roepen we al om het hardst om ons recht op een ouderwetse komkommertijd.

Het ergens níet over hebben is een vorm van verdediging net zo goed als een manier van rouwen, dat kan je niemand kwalijk nemen. Een stukje voor deze site kreeg ook ik vorige week niet uit mijn vingers, maar je mond houden zal op termijn geen optie zijn.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Gelukkige relaties

Mensen die niets van me gelezen hebben (en daarmee helaas in de meerderheid zijn) vragen me vaak waar ik over schrijf. Omdat ik nooit met een plan te water ga blijkt de betekenis of het thema van een verhaal pas achteraf, en is mijn guess in principe as good as theirs.

Maar dat is natuurlijk geen antwoord waarmee je wegkomt. Wat ik dus zeg, en inmiddels ben gaan geloven, is dat mijn werk over contact gaat. Het streven van mijn hoofdpersonen is om verandering te bewerkstelligen de vorm van contact die ze met een voor hen belangrijke ander hebben. Het kan zijn dat die ander overleden is, niet hetzelfde over de relatie denkt of anderszins onbereikbaar is, maar hier komt het altijd wel op neer: mijn hoofdpersonen hunkeren naar contact.

Alle boeken zijn autobiografisch. Ga niet tegen me in want je legt het af. Ik geloof in twijfel als uitgaanspunt (denk ik), maar hierin ben ik stellig.

Logisch zou zijn aan te nemen dat mijn terugkerend onderwerp wijst in de richting van een onvermogen bij mezelf om contact te maken. Maar ik heb lange en betekenisvolle relaties met mensen waarmee ik me echt verbonden voel en tegen wie ik open ben over wat me beweegt en wat er in mijn relaties met hen volgens mij gebeurt. Wat ik ook zie: de mate waarin ik contact uit de weg kan gaan. Er zijn mensen die me als afstandelijk en arrogant hebben ervaren, en hoewel ik jarenlang gezegd heb dat ik zoiets niet kon plaatsen, onderken ik het nu wel. Toch geloof ik dat ik bovengemiddeld zou scoren op een schaal die relationeel welbevinden zou kunnen heten.

Misschien is alle schrijven wel een poging tot contact, een poging je verstaanbaar te maken bij de lezer. Hoewel het nooit een goed idee is hem te doorbreken, gaat het natuurlijk altijd om die vierde wand; om wie daarachter zit. Dat is degene waartegen je echt praat.

Gisteren keek ik met B naar de Netflix-documentaire I Am Not Your Guru, waarin zelfhulpcoryfee Tony Robbins wordt gevolgd tijdens een van zijn happenings die A Date With Destiny heten: een zesdaagse retraite waarop Robbins twaalf uur per dag inwerkt op 2500 man in een auditorium in Miami. Hij rekent daar 5000 dollar per persoon voor.

Uiteraard hoopte ik op een Louis Theroux-achtig avondje genieten, maar al in de eerste minuten vervloog die hoop. Ja, Robbins woont in een villa met een infinity-pool en uitzicht op zee en laat zich rondrijden in een Cadillac Escalade (Tony Soprano had dezelfde wagen); zijn vrouw is plastisch bijgestuurd en het stel heeft zo’n klein terrierbeest dat in een Louis Vuittontas past, maar wat fascinerend is aan I Am Not Your Guru: ondanks alle uiterlijke kenmerken is Robbins vrij zeker geen charlatan.

Wat hij doet? En waarom hij er zo goed in is dat mensen van over de hele wereld zich in de schulden steken om hem te kunnen zien?

B, die al 10 jaar in de GGZ werkt en alle reden zou hebben om mensen als Robbins het nadeel van de twijfel te geven, zag het eerder dan ik: hij maakt contact.

‘Maar wat is dat dan?’ zei ik. ‘Contact maken? Ik bedoel: wat gebeurt er op zo’n moment?’

Probeer daar maar eens antwoord op te geven zonder je in raadsels of sprookjes uit te drukken. Hoewel ze zegt dat ze overal voor openstaat gelooft B niet in het metafysische, en dat maakt haar de aangewezen persoon om die vraag aan te stellen. Ze kwam er niet uit. Ik vond dat mooi. B is behandelaar bij een grote GGZ-instelling, maakt heel makkelijk contact en kon me niet vertellen wat contact nou eigenlijk is.

Ergens hoop ik dat het een mysterie blijft; dat contact een soort umami zal blijken: iets waarvan je de smaak niet kunt omschrijven, maar wat er onmiskenbaar is.

________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers