Het eindeloze huis (2, slot)

Vorige week publiceerden we deel 1 van dit verhaal.

3.

Het meisje stond er nu alleen voor. Het huis bestond uit zoveel kamers dat het waarschijnlijk de grootste op de planeet was geworden en de mensen in de dorpen aan de rand van de woestijn noemden het ‘Het Eindeloze Huis’. De moeder kwam in de eerste maanden af en toe terug om eten bij de muren te zetten en ‘Sorry’ te roepen, maar na een tijdje raakte ze ervan overtuigd dat het zinloos was; het kind zat opgesloten en moest gestorven zijn, zonder eten en drinken. Toch leek het huis nog steeds te groeien. Eens in de zoveel tijd verzamelden de bewoners van één of andere naburig dorp zich in een bus om naar het huis af te reizen en er foto’s van te maken. Maar de glazen muren weerspiegelden de wolken en het zand, dus het was moeilijk te vinden en als ze het vonden lukte niet om er een goede foto van te krijgen. Na een tijdje geloofden mensen niet echt meer dat het bestond en raakten ze er van overtuigd dat het een verhaal was geweest, zoals er zoveel verhalen waren, over mensen die dingen konden laten vliegen met hun ogen, mensen die vier benen en twee hoofden hadden, mensen die uit de dood waren opgestaan.

4.

Vele jaren later – zeventien jaren om precies te zijn– reed een jonge reisleider met zijn jeep tegen het huis aan. Hij was op weg naar de oase om te kijken of hij daar een kamp kon maken, voor de toeristen, die veel geld wilden betalen om in een tent in de woestijn te slapen. Hij reed langzaam en schampte het gebouw met de zijkant van zijn auto. Toen hij uitstapte om te kijken wat hij geraakt had, zag hij de contouren van het huis. Dit moest het Eindeloze Huis zijn, waar hij verhalen over had gehoord. Hij vroeg zich meteen af hoe hij hier een slaatje uit kon slaan, met de toeristen, maar die gedachten stokten toen er achter de glazen muur ineens een meisje verscheen. Het meisje had lang, ongeknipt haar, en een oude verschoten tuinbroek aan. Ze legde haar handen op het glas. Ze leek naar hem te lachen. Hij deed zijn handen ook op het glas. Toen draaide ze zich om en verdween uit het zicht. De dagen er na bleef de jonge man terugkomen en reed hij in zijn jeep om het huis heen, op zoek naar haar. Ze was in zijn gedachten blijven hangen. Niet omdat ze mooier was dan andere meisjes – hij had de mooiste toeristes in zijn tent gehad– maar zij was een droom, een mythe. Na weken zonder succes om het huis te hebben gereden, riep hij wanhopig tegen de spiegelende muren: ‘Laat me binnen. Ik wil de kamers zien. Ik wil jou zien. Laat me er in.’

5.

Die nacht werd de jongen wakker in zijn kamer. Het meisje van het Eindeloze Huis stond aan zijn bed. Naast haar stonden andere mensen, vreemde mensen, sommige in uniform, sommigen in balletkleding, anderen in gewone jassen en broeken.
‘Welkom,’ zei Elvira.
De jongen stond op en liep achter haar aan zijn kamer uit. Toen hij de deur van zijn kamer opendeed stond hij in een donkere gang, met eindeloos veel deuren.
‘Droom ik dit?’ vroeg hij aan het meisje.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ben ik hier echt of droom ik dit?’
‘Ik snap niet wat je bedoelt,’ zei ze. Ze pakte hem bij zijn arm en leidde hem een grote zaal in. Ze dansten over de zwart-wit geblokte vloer terwijl een orkest de tune van een populaire serie speelde. Balletdansers in zwanenpakken speelden lusteloos een sterfscène na. Het meisje klemde zich aan hem vast terwijl ze door de bochten draaiden en trok haar voeten van de grond. Aan het einde van de dans hing ze als een aapje om zijn nek, haar benen om zijn middel geslagen.
‘Ik weet niet wie die mensen zijn,’ fluisterde ze in zijn oor over de andere dansers, die naar hen knikten en lachten. ‘Ik ben bang voor mijn eigen huis. Ik weet niet wie hier allemaal wonen.’
De jongen kreeg het benauwd van haar. Hij duwde haar van zich af en liep terug door de gang zijn kamer in, waar hij in bed ging liggen. Hij ging er van uit dat hij, net als in de verhalen, weer wakker zou worden in zijn eigen huis. Maar dat was niet zo. Hij sliep en werd wakker in zijn bed in zijn kamer, maar buiten zijn deur was nog steeds de lange gang van het Eindeloze Huis. Een vrouw zat in de hoek van de kamer met tikkende pennen een sjaal te breien. Ze knikte naar hem. Hij gilde lang en hard.

6.

‘Ik wil eruit!’ riep de jongen. Het meisje pakte zijn arm en leidde hem twee trappen af, door een lange gang en een ruimte waar het compleet donker was, naar een buitenwand van het gebouw.
‘Je bent er uit,’ zei ze. Ze wees naar buiten waar hij zichzelf zag staan, aan de andere kant van het glas. De jeep stond achter hem. In de verte hoorde hij zijn eigen stem ‘Elvira!’ roepen.
‘Ben ik hier of ben ik daar?’ vroeg hij.
‘Dat ligt er aan van welke kant je kijkt,’ zei ze, haar schouders ophalend.
Hij keek hoe de andere hij aan de buitenkant van het huis naar de jeep terugliep en de auto startte.
‘Welke ben ik?’ zei hij terwijl hij de auto nakeek. ‘Welke is echt?’ Hij greep haar bij haar schouder. De eindeloze gangen om hem heen leken dreigend ineens, hij hoorde in de verte een klagelijk geluid dat op huilen leek. Andere mensen staarden hem aan vanuit de kamers. ‘Kan ik hier uit?’
Ze lachte, maar antwoordde niet, en liep bij hem vandaan, liet haar handen langs de wanden glijden.

bettephoto-largefileBette Adriaanse (Amsterdam, 1984) is schrijver en kunstenaar. Ze heeft Beeld en Taal gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam en een Master in Creative Writing aan de Universiteit van Oxford behaald. Ze werkt in verschillende media; ze schrijft verhalen en romans en maakt tekeningen en installaties.

Bette’s eerste roman Rus Like Everyone Else is in Amerika en Engeland gepubliceerd door Unnamed Press. De roman verschijnt in het Nederlands bij Uitgeverij Cossee.

In de Oorshop

Urban swimming

Philip Snijders, chroniqueur van de Westelijke Eilanden in Amsterdam heeft het in een van zijn boeken over een ‘dempie’ de naam van Amsterdammers daar woonachtig, voor kleine, van aaneengeslipt vuil samengestelde drijvende eilandjes. De grachten zijn in de loop van de geschiedenis idioot smerig geweest. Bijna alle Amsterdammers hebben nog meegemaakt dat de meeste woonboten loosden op de gracht. In de 17e en 18e eeuw was er betrekkelijk ontluisterend vieze industrie aan de gracht. Op huiselijke tafereeltjes uit de betoverende 17e eeuwse schilderkunst zie je bij lunchgerechten steevast een pul bier staan, heel wat beter dan water! In de 19e eeuw ontstond het idee vuil op te halen en zo de stad te ontlasten, Sarphati had dat lumineuze plan en verdiende dus wel dat er een park naar hem vernoemd werd. Ook in die tijd kon je op het Haarlemmerplein een emmer duinwater kopen voor 1 cent, vers drinkwater. De kwaliteit van het water was nog niet best, maar het bewustzijn van de risico’s steeg.

Later steeg ook de waterkwaliteit. En het is algemeen bekend dat Maxima een paar jaar terug meezwom in de eerste grachtenzwemtocht. Dat schijnt te gelden als een goed argument voor waterkwaliteit.

2016-07-13_161907Het beste argument is toch weer proefondervindelijk. Een paar maal per week zwem ik een rondje Prinseneiland. Urban Swimming. Zwemmen in de gracht geeft je een heel vreemd en onverwacht perspectief op een stukje van de  stad dat je dacht te kennen. Het is de wereld van de kades, beschoeiing, vegetatie aan de rand van water en land, planten die ik niet kende of vergeten was, de onderzijden van bruggen, het roest op schepen, de wereld onder piertjes die je van bovenaf niet ziet, de broedende eenden en waterhoentjes. 830 meter kade aan twee zijden. Het water stinkt niet, en is fris van temperatuur.

Hoe kan het dat het water zoveel schoner geworden is?  Hier en hier een uitgebreid antwoord. Het komt in het kort neer op betere riolering, minder lozing, zuivering. De grachten hoeven zelfs niet meer doorgespoeld, en dat bevordert de vegetatie. Vanaf dat het al een beetje beter gaat gaan dieren en planten namelijk meewerken: schoner water is meer licht, dan planten en dan vissen.

En dus loop ik tegenwoordig met een zwembroek aan uit mijn huis naar een steiger voor de plons. En denk steeds aan de Amsterdammers uit Snijders boeken die niet zouden kunnen geloven aan hogere waterkwaliteit.  Ik heb het ze ook zelf wel horen zeggen: ‘Tss, heb die pik geen centen voor het sportfondsenbad? Viespeuk.’

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

kort

De verkoudheid hoorde ik wat dagen terug op natte kleddervoetjes aansluipen. Die kan ik hebben, dacht ik, waardoor mijn intussen middels zelfmedelijden compleet geantropomorfiseerde virus dacht: dat zullen we nog wel eens zien, en me subiet opzadelde met náást koorts, een epische loopneus die ook verstopt zat en een rilruggengraat, ook een stevig robbertje projectielbraken.

Inmiddels kan ik hier heel trots over vertellen en als ik dat doe sta ik erbij als een ouwe piraat die langs de rand van de platte aarde gevaren is, zijn bemanning gestorven in het ruim en een papegaai die bezeten was door Satan zelf als gezelschap. Trots lacht hij een door het zuur en zout gehavend gebit bloot en als je ‘m een bakkie pleur aanbiedt zegt-ie ‘nou doe maar niet, proeven doe ik het niet en mijn maag is nog wat zwakjes, doe maar een geraspt appeltje met kaneel, hoogstens een halfje hoor, misschien wat ijsblokjes ernaast om op te sabbelen tegen de verhoging en de schrale keel, merci.’

Dan snuit hij zijn neus in een zakdoekje dat uit een pakje komt waar met Balsam opstaat, maar dat is niet erg, hij kan toch niet lezen, zijn contactlenzen zijn niet op tijd bezorgd.

U begrijpt. Ik houd het kort.

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze schreef ook een roman: Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Het eindeloze huis (1)

1.

Een meisje werd geboren. Ze werd geboren in een klein huis in een dorp aan de woestijn. Net als de andere huizen in het dorp bestond dit huis maar uit één kamer, in ieder geval was dat zo aan het begin van dit verhaal. Na de eerste nacht van de baby was er namelijk een nieuwe deur in het huis verschenen, en achter die deur een nieuwe kamer. De nieuwe kamer was diep donkerrood met afgeronde hoeken en een laag plafond. Het was onmogelijk om de kamer binnen te gaan. Het was alsof er een onzichtbare muur in de deuropening zat.

Buiten verzamelden de mensen van het dorp zich om de uitbreiding van het huis te bekijken. De buitenmuren van de nieuwe kamer leken van een soort gespiegeld glas te zijn gemaakt, dat niet brak, hoe hard de dorpsbewoners er ook op ramden. De dorpsbewoners besloten de nieuwe kamer van het huis te negeren, want niemand snapte waarom en hoe het er gekomen was, en als je er lang over nadacht was het waarschijnlijker dat de kamer er eigenlijk helemaal niet was, dan dat het er wel was.

Maar zes maanden later, na een hete, droge zomernacht, gebeurde het weer. Een nieuwe kamer was aan het huis gegroeid. Deze nieuwe kamer zat op anderhalve meter boven de grond, en het was kleine, melkwitte ruimte. Toen de mensen uit het dorp de nieuwe kamer kwamen bekijken, nam een van de jongens de baby uit de wieg en hield haar voor de ruimte. De baby, Elvira genaamd, stak haar armpjes uit en raakte de binnenkant van de wanden van de kamer aan, wat geen van de dorpsbewoners gelukt was.

Terwijl de dorpsbewoners onder elkaar begonnen te fluisteren ‘de baby heeft er iets mee te maken’ begon de moeder te huilen. Ze trok de baby naar zich toe en joeg iedereen de deur uit. Na overleg op het tuinpad kwamen de dorpsbewoners tot een conclusie: de baby heeft de kamers de wereld in gedroomd. ‘De beste oplossing,’ schreeuwden ze door de voordeur naar de moeder, ‘is om de baby naar een ander dorp te brengen en hen er mee op te schepen.’

De moeder wilde hier niet van horen en weigerde iedereen toegang tot haar huis. Vanaf dat moment leefden de moeder en de baby samen, buitengesloten door de mensen in het dorp. De enige die nog op bezoek kwam was de oma van de kleine Elvira, die in de hoek van de kamer op een stoel met haar breinaalden zat te tikken, sjaals en dekentjes voor de kleine te maken. Weken en maanden en jaren gingen voorbij en er ontstond steeds vaker een kamer, op een gegeven moment kwam er elke week wel een nieuwe kamer bij. De mensen in het dorp probeerden het te negeren, maar het huis groeide steeds dichter naar hun huizen toe, en toen één van de nieuwe kamers een kippenren verpletterde kwamen ze met een grote hijskraan en tilden het huis op met de moeder en het kind er in en reden het vier dagen de woestijn in, waar ze het achterlieten.

2.

De moeder bleef in het huis met het kind Elvira. Dicht bij het huis was een oase, een beschut stuk vruchtbare grond aan een riviertje, waar ze een groentetuintje aanlegde, en waar rondtrekkende handelaars vaak hun kamp opsloegen. Van de handelaars kreeg de moeder meel en vlees, in ruil daarvoor mochten ze het huis zien, en wees ze hen de wonderlijke kamers aan. Zo ging het een tijd goed. Het meisje groeide op tot een lief kind, die veel kletste, uren naar balletshows op de kleine zwart-wit televisie in de woonkamer keek (ze hadden een schotel) en haar moeder hielp met het maken van deeg. Ze kwam alleen niet graag het huis uit, en toen ze te groot werd om op te pakken weigerde ze het huis nog te verlaten. Toen het kind begon te lopen gebeurde het vaak dat ze in de nieuwe gangen en kamers van het huis verdween, waar haar moeder haar niet kon volgen, en pas na lange tijd weer tevoorschijn kwam.

Intussen werd het huis alleen maar groter. Het was moeilijk om van buiten de omtrek te zien, omdat de muren van hetzelfde glas gemaakt waren als die van de eerste kamer, en de omgeving weerspiegelden. Van de buitenkant was alleen nog de voordeur van het oorspronkelijke huis zichtbaar. Er waren eindeloze gangen, verdiepingen, en hele nieuwe vleugels aan het huis gegroeid. De moeder kon zweren dat ze soms geluiden uit de kamers hoorde komen, en af en toe stond er een deur open en dacht de moeder dat ze een schim door de gangen zag bewegen. Het meisje vertelde vreemde verhalen als ze terug kwam van een tocht door de nieuwe kamers. Ze beschreef mensen die de moeder nooit ontmoet had, en gebeurtenissen die onmogelijk zouden moeten zijn.

Op een nacht, toen het meisje weer dagenlang vermist was geweest in één van de vleugels van het huis en de moeder wanhopig haar naam door de deuren schreeuwde, zag ze in de gang een oude vrouw lopen. De vrouw keek opzij, en de moeder herkende de oma die ze hadden achtergelaten in het dorp. Ze hield breipennen vast, die ze ritmisch tegen elkaar liet tikken. Toen de oma de moeder zag, stak ze haar armen naar haar uit en liep ze naar haar toe. Gillend gooide de moeder de deur dicht en schreeuwde dat ze weg wilde uit dit helse huis.

Die nacht werd de moeder wakker van een geluid. Toen ze haar ogen opende zag ze bij de voordeur een nieuwe vloer uit de grond schuiven. Ze sprong op uit het bed en rende door de deur naar buiten. Een nieuwe kamer groeide uit de voorkant van het huis, die de voordeur voor altijd afsloot.

(volgende week zondag deel 2)

bettephoto-largefileBette Adriaanse (Amsterdam, 1984) is schrijver en kunstenaar. Ze heeft Beeld en Taal gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam en een Master in Creative Writing aan de Universiteit van Oxford behaald. Ze werkt in verschillende media; ze schrijft verhalen en romans en maakt tekeningen en installaties.
Bette’s eerste roman Rus Like Everyone Else is in Amerika en Engeland gepubliceerd door Unnamed Press. De roman verschijnt in het Nederlands bij Uitgeverij Cossee.

Ballonkuiten

‘Ik zou wel een boek vol kunnen schrijven over alles wat ik op de weg heb meegemaakt,’ zei mijn rij-instructeur, ‘er gebeurt je elke dag wel iets geks.’

‘Zoek je nog een uitgever?’ vroeg ik, en vertelde in steekwoorden – diep geconcentreerd op het asfalt – dat ik bij een uitgeverij werk. Ja, boeken en zo.

‘Goh, dan lees je vast veel, of niet? Beter nog, dat ik het allemaal aan jou vertel, en dat jij er dan een boek van maakt. Wat je wel niet meemaakt allemaal, man! Ik had me laatst toch…’ En dan kwam er weer een prachtig verhaal. Ik gooide er af en toe eens een muntje in en dat wist ik dat ik door de rest van de rijles heen geklets werd. Op de achtergrond de radio: soul, r&b, latin. Zwijgend en al luisterend stuurde ik ‘mooi tussen de lijntjes’. Hoe vaak mijn instructeur al niet aan de dood was ontkomen door op het juiste moment een ruk aan het stuur te geven. Niet te tellen, dus ik hoopte maar steeds dat het toch vooral sterke verhalen waren.

‘Ik zag een vrachtwagencombinatie in de spiegel achter me, maar hier bij de afrit stond iedereen ineens stil. Wat een idioten, je gaat toch niet ineens stilstaan op de snelweg? Maar goed, dus als je remt heb je een vrachtwagen in je nek, nou, dat red je niet met die kreukelzone hoor. Blikschade oké, maar als de luchtzakken erbij komen kun je het wel vergeten. Ik heb ‘m maar op de vluchtstrook geparkeerd, ja wat moet je anders. En die vrachtwagen die kwam dus gewoon náást ons tot stilstand. Náást ons! Kijk, daar zie je het rubber nog zitten nog.’ En inderdaad, we passeerden een gitzwart spoor dat zomaar de vluchtstrook op zwenkt.

‘Weet je wat ik altijd zo mooi vind?’ – hij had het niet alleen maar over autorijden. ‘Vrouwen met van die ballonkuiten. Een kort rokje erboven en dan een stevig onderstel. In laarzen.’ Ik zei: ‘Weet je wat wat ik altijd zo erg vind? Dat je een knappe vrouw ziet, maar dat ze dan heel lelijk blijkt te praten. Bijvoorbeeld omdat ze een zwaar accent heeft, of ja, een sailor’s mouth.’ ‘Vuilbekkerij! Dat is iets voor mannen, als een vrouw dat doet is het net een afvalbak. Doe je ‘m open, komt er alleen maar vuilnis uit.’ We zaten instemmend te knikken.

‘Hé, voor je kijken!’ riep hij als ik weer eens totaal afgeleid raakte omdat er een knappe jongeman over een voetpad liep. Eén keer fronste hij er ook nog bij – en het zal hem toch wel gedaagd hebben – maar dan dacht ik alweer snel aan ballonkuiten. En als hij bij overstekend schoon zei ‘volgens mij wil ze je nummer’ dan stond ik op het punt het raampje open te doen. ‘Amsterdam is zo mooi,’ verzuchtte hij regelmatig, ‘kijk om je heen! Autorijden is genieten.’

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Maar dan zonder gezicht

IMG_2033 (1)Afgelopen zaterdag zat ik met vriend Mattijs op een pleintje in de Watergraafsmeer. We dronken koud bier terwijl onze kinderen speelden. Hiernaast staat de perfecte foto van die dag. Helaas heb ik de kinderen onherkenbaar moeten maken.

Het klimrek op het Mariotteplein deed me denken aan de roestige speeltoestellen in de Palmentuin van Paramaribo, waar Nadim door mijn schuld op zijn gezicht viel, met een lelijke schaafwond als gevolg. Terwijl Mattijs een nieuw biertje voor ons opentrok, besefte ik dat mijn jongen sindsdien geen schram meer had opgelopen.

De kinderen reden rondjes op zo’n loodzwaar trapkarretje. Mattijs – een massieve kale man die streng kan ogen maar zacht van aard is – vertelde dat hij nu ouder is dan zijn vader was toen hij overleed; dat dit hem aan het denken heeft gezet over hoe hij de komende jaren zijn shit wil regelen.

Dit was het derde gesprek van deze strekking (niet de overleden vader, maar het regelen van shit) dat ik in één week meemaakte. Ik ben 43 en weet nog steeds niet hoe mijn toekomst eruit zal zien. Het is me nooit gelukt om langer dan drie maanden vooruit te denken, en hoewel dit me ongekende vrijheid heeft gegeven, heeft het er ook voor gezorgd dat ik tot dusver 6300 euro aan pensioen heb opgebouwd.

Ik was blij te zien dat de kinderen genoeg hadden van het trapkarretje. Nu renden ze elkaar achterna over de rubbertegels, wat er een stuk minder gevaarlijk uitzag. Toen ik ging verzitten zodat de zon niet in mijn ogen scheen, hoorde ik achter me een klap. Wonderlijk hoe een afgeleide ouder met drie bier in zijn mik temidden van honderden omgevingsgeluiden onmiddellijk weet dat dit de schedel van zijn kind tegen de rand van een picknicktafel was. Dertig seconden later fietste ik als een gek met mijn bloedende jongen naar het OLVG, waar ik hoopte dat mijn kegel geen vragen zou oproepen bij de dienstdoende arts. Hechten bleek niet nodig, en na een uurtje kwamen we met een dot wondlijm weg. Ik kocht een perenijsje voor Nadim en reed hem naar huis, waar hij zijn verhaal in horten en stoten aan zijn moeder deed.

B had de middag gebruikt om keihard te studeren. Zij heeft namelijk wél een toekomstplan, en ondanks ons grote leeftijdsverschil (ze is jonger) meer pensioen opgebouwd dan ik. Bij de frisheid van de open koelkast tuurde ik een tijdje naar een fles Riesling voor ik een alcoholvrij biertje koos en ging koken voor mijn hardwerkende vrouw en beschadigde kind. Nadim wilde weten of hij een litteken zou houden, zoals Scar van The Lion King. Hij vroeg of hij slecht zou worden, omdat iedereen met een litteken slecht was.

Ik zei dat zijn moeder ook een litteken had, wat hem gerust leek te stellen. B was niet boos omdat ik ons kind met een snee boven zijn wenkbrauw terug had gebracht, maar ik kon me niet aan het gevoel onttrekken dat dit onder haar hoede nooit zou zijn gebeurd, en terwijl ik nasi maakte met de rijst van zaterdag besefte ik dat het tijd werd om mijn shit te regelen.

________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.