Eilanden

Vakanties gingen tot ergens in mijn tienerjaren naar Frankrijk, waar familie woont en waar langs het meer van Annecy een geweldig trampolinepark stond (5 franc). Of naar Rozendaal, waar mijn Amsterdamse oma op duistere wijze vriendschap had gesloten met een barones die in een vervallen villa woonde waar het sterk naar droogboeketten rook. Ze had hoog, grijs haar en verstopte haar zilverwerk in de piano, op de servieskast stond een mand met versteende maanzaadbolletjes, als we de deur uitgingen moesten we de tafel dekken zodat inbrekers dachten dat er een groot, onzichtbaar gezelschap op het punt stond te gaan lunchen. De bel was een trekkoord, overal lagen dennenappels.

Of we gingen naar Terschelling, naar een huisje met een zwartwit-tv, in de buurt van een zandbak waar ’s nachts egels in verdwaalden, we schepten ze er ’s ochtends weer uit met een kartonnen doos. Het leukste van naar Terschelling gaan was de overtocht. We zaten op een kleine boot en één keer brak het noodweer uit, je kon niet meer staan want dan viel je, de golven sloegen over de veer, soms viel je zomaar uit je stoel. Ik was een jaar of vijf toen dat gebeurde en achteraf begrijp ik dat mijn ouders doodsangsten uitstonden en dat iedereen in papieren zakken aan het overgeven was, dat het euforische kleutermeisje te midden van al dit geweld een ietwat verontrustend beeld geweest moet zijn.

Ik was dit vergeten, maar onlangs zwom ik met vrienden in het IJ en toen kwam, verdomd als het niet waar is, de Stortemelk voorbij gevaren. ‘Die ging vroeger naar Terschelling’ zei iemand en toen wist ik het allemaal weer.

Een paar jaar geleden ging ik voor het eerst sinds mijn dertiende weer een veerdienst naar een eiland op. Je stapt dus niet gewoon van een pier in een bootje, zoals ik het me herinner – nee, het is een heel gebeuren, met terminals, bagagekarren, rijen, kaartjes, het onverhoeds verliezen van reisgenoten. Dan betreed je een gevaarte van een schip, waar de ene helft van de opvarenden de routineuze blik heeft die ik vermoedelijk alleen opzet als ik in de metro zit en de andere helft wijst kirrend van pret naar meeuwen, het water, de horizon. Naar Vlieland. Ik was nerveus want de reis ging naar een festival, iets waar ik normaal gesproken te bescheten voor ben, en bovendien voelde ik me licht ongemakkelijk want als ik op Vlieland woonde zou ik al die sensatietoeristen er vermoedelijk  gewoon weer af willen schoppen, zoals ik in Amsterdam de neiging moet bedwingen toeristen met bierfiets en al de grachten in te kegelen.

Als u dit leest zit ik op de veer naar Terschelling of sta ik ergens op Oerol voor te dragen. Dat de zee maar rustig mag blijven en de egels talrijk, de sesambollen zacht en een trampolines soepel.

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

In de Oorshop

Tussen paarden en klopgeesten

Je was dertien en zat op paardrijden. En je had daar paardrijdvriendinnen. Op woensdagmiddag na paardrijles hingen jullie nog uren rond op de manege. Jullie deden daar meestal geen paardendingen, maar kochten Curlywurly’s en puddingbroodjes bij het bakkertje verderop in de straat, leerden elkaar over de longen te roken achter de buitenstallen (een paardrijdadagium dat nog steeds af en toe geheel overbodig je gedachten binnen komt zeilen is: Een goede ruiter rookt niet) en deden amateuristische séances in lege stallen. En die séances zouden weleens de opmaat tot iets anders kunnen zijn geweest.

Iedere vrijdagavond spraken jullie af bij een van jullie thuis, vanwaar jullie – al Passoa drinkend – naar de videotheek in de buurt liepen. Daar aangekomen duurde het meestal een goed halfuur voor jullie de allergriezeligste, allerakeligste, allernachtmerrieachtigste horrorfilm hadden gevonden die jullie prepuberhersens aankonden. Thuis kon het griezelen beginnen. En toegegeven: tíjdens de film was het leuk. Op bank of bed, ingeklemd tussen gillende vriendinnenlijven, een beetje wee van de paprikachips die nog gedeeltelijk in je kiesholten plakte, voelde je je volkomen veilig. Maar het gemene van horrorfilms is dat ze vaak – in tegenstelling tot normale films – op een absoluut onacceptabele manier eindigen. Waar je in een dramafilm een slecht eind nog wel kunt verdragen (want de held is op de een of andere manier tóch gelouterd), is dat bij een horrorfilm onmogelijk. Het gebeurde niet zelden dat jullie een film alleen maar afkeken omdat hij te eng was om níét af te kijken. Het enige dat je nog kunt doen als je dertienjarige ogen geconfronteerd zijn met door naalden gefolterde lijven, afgestroopte menselijke huiden, en hologige hoofden op staken is hopen op een eind waarin de slechterik totaal onschadelijk wordt gemaakt (het is dan ook altijd te hopen dat er niet een zaadje tot een sequel wordt geplant, ergens na de aftiteling; de overbekende lach van de (dode?) slechterik is al voldoende). Alleen de finale destructie van de door generaties lange inteelt mismaakte hillbilly schiep rust.

Tot je een uur later in je eentje in bed aan niets anders meer kon denken dan dááraan en bad tot de god waarin je nooit had geloofd of de séance van afgelopen woensdag in het stro alstublieft geen kwade geesten had voortgebracht die zo naast je bed zouden gaan verschijnen.

En je concentreerde je op de poster met het mooiste Friese paard ter wereld, die naast je bed hing, en probeerde geen andere gedachte toe te laten dan de buitenrit die je laatst maakte op je lievelingspaard Femke.

En de vrijdag erop vroeg je argeloze vader waarom jullie niet gewoon eens een móóie film als Four Weddings and a Funeral gingen kijken. En jullie lachten en huurden Poltergeist.

—-

DSC_4034 (2)Anne Eekhout (1981) is zondagblogger voor Tirade. Haar debuutroman Dogma (2014) werd genomineerd voor de Bronzen Uil en kwam terecht op de longlist van de AKO-literatuurprijs. Haar tweede roman, Op een nacht, is in maart 2016 verschenen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘Badeendje!’

Een vriendin vertelde dat ze een klasgenoot uit de progameercursus had gevraagd om haar ‘rubber ducky’ te zijn. Het klonk mij in de oren als een oneerbaar voorstel, en met badeenden heb ik al heel lang niets meer te maken gehad. Ze begon aan een uitvoerige uitleg: ‘Stel nou even dat je iets aan het progammeren bent. En het werkt niet. Dan doe je net alsof je op je bureau een badeendje hebt staan en dan zeg je: “Badeendje! Waarom werkt mijn code niet?” En dan leg je uit wat je allemaal hebt zitten coden.’

Zo’n kuikengeel stuk plastic zegt natuurlijk niets terug, dus wat is het idee? Het gaat erom dat je zegt wat je bedoelt maar dan op een andere manier. Programmeertalen zijn net als gewone talen, dus het is mogelijk een vertaling te maken, zodat een niet-ingewijde ook kan begrijpen wat de bedoeling is. Tegen de badeend vertel je wat je hebt geprogrammeerd en wat je wilt dat het doet. Door dit met andere woorden te zeggen kom je er meestal achter waar de bug zit, waardoor dingen niet werken. De rubber duck hoeft daarvoor niets terug te zeggen, maar het is natuurlijk des te beter als-ie dat wel doet.

Een vergelijkbare methode vind je tussen tips voor beter (zakelijk) schrijven, voor als je vastloopt. Er staat dan zoiets als: ‘Laat de structuur van je betoog even voor wat die is en probeer te zeggen wat je wilt zeggen. Zonder meer en zonder er al te diep over na te denken, in gewone taal.’ Zoals je iets zou vertellen tegen een vriend of misschien wel je oma, gewoon zonder omhaal (ach ja, #nofilter). Achteraf teruglezend moet je dan vaak constateren dat wat er staat niet alleen precies is wat je bedoelde, maar ook in de vorm die je aanvankelijk voor ogen stond. Probleem opgelost, je kunt weer verder.

Meestal vind je dit soort tips in boekjes over bijvoorbeeld scriptieschrijven, terwijl je er bij creatief schrijven dan weer weinig over hoort. Ik denk dat het daarbij juist een heel handig middel kan zijn: even tegen je badeend vertellen wat je zeggen wilt, om zo een idee voor een verhaal uit te proberen of op nieuwe ideeën te komen wanneer je verhaal stagneert.

Er zijn in de reclame mooie voorbeelden van zeggen waar het op staat (zo overduidelijk als ‘U moet de groente van Hak hebben’ of ‘Léés die krant’), maar ook gevallen waarin het helemaal misgaat. Ik heb me een tijd lang het hoofd gebroken over de boodschap op de advertentie hierboven. Want de kreet ‘5 seconden tv eraf / 1 week outdoor erbij’ is alleen logisch als je weet waar het over gaat. Reclame voor het parallelle universum waar andere regels gelden voor tijd en ruimte? Campagne voor meer lichaamsbeweging? Die afbeelding helpt ook niet echt mee. Uiteindelijk ben ik erachter dat dit reclame is voor buitenreclame, en dat van het bedrag van een paar seconden tv-reclametijd een hele advertentiecampagne kan worden bekostigd. Had nou maar je rubber ducky op het bureau gezet…

Dat het in de reclame gelukkig ook anders kan, lees je hier, bij wijze van experiment: wel ronduit zeggen waar het om gaat maar zonder alles prijs te geven. Ik ben benieuwd of het werkt.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Blind

Met poëzie kun je altijd over de randen van je wereld heenkijken, goddank. Dit is zo’n gedicht: een kleine taalmachine van waarnemingen en herinneringen die binnenin je aan het werk gaat.

EEN ZATERDAG

Een blinde man in een hol huis vermoeit
een aantal koersen van geringe omvang
en raakt de muren aan, die groter worden,
en het glas van alle deuren in zijn huis,
de ruwe ruggen van de boeken die
zijn liefde zijn ontzegd, het doffe zilver
dat het bezit was van zijn voorouders,
de waterkranen en de schilderlijsten,
enkele vage munten en de sleutel.
Hij is alleen en er is niemand in de spiegel.
Gaan en komen. Zijn hand strijkt langs de rand
van de eerste plank. Hij was het niet van plan
maar is op het eenzame bed gaan liggen
en voelt dat alle handelingen die hij
eindeloos uitvoert in zijn schemering
gehoorzamen aan een spel dat hij niet vat,
dat een ondoorgrondelijke god bestiert.
Hardop en in cadans herhaalt hij steeds
flarden uit de klassieken en beproeft
hij andere woorden en epitheta
en schrijft hij naar vermogen dit gedicht.

-Jorge Luis Borges, vertaling Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer

In het universum dat dit gedicht is herken ik twee zaken van recente lectuur, of zoals Borges het noemt ‘flarden uit de klassieken’. Het eerste is dat citaat zelf:

Hardop en in cadans herhaalt hij steeds
flarden uit de klassieken.

Het doet mij denken aan een regel uit Roland Holst’s Een winter aan zee: ‘Eenzelvige uren lang / volgde ik oude duinpaden / in lang niet meer in zwang / zijnde gedachten.’

Roland Holst opgesloten in zijn verleden, zoals Borges opgesloten was in zijn blindheid. Het tweede is een herinnering losgewrikt door de regel:

‘Hij is alleen en er is niemand in de spiegel.’ Dat doet denken aan een regel in Nabokovs Laughter in the Dark: ‘There she seated herself in front of the mirror (mirrors were having plenty of work that day) een klein bewijs van beide grote schrijvers van superieure verteltechniek geëtaleerd aan het bewustzijn vanuit een spiegel.

In deze roman eindigt de hoofdpersoon eveneens blind, en anders dan Borges lijkt hij niet te kunnen beschikken over een universum van binnen, voor hem geen eenzelvige uren in lang niet meer in zwang zijnde gedachten. Hij probeert met de andere zintuigen die hem tot beschikking staan te achterhalen of er nog iemand in de kamer is (wat wreed genoeg in deze geweldige roman zo is…)

Voor wie Nabokov of Borges nog te weinig zouden zeggen over blindzijn is er altijd nog de Tommy Edison Experience, de vrolijkste man zonder zicht met een Youtube kanaal. Best Things about Being Blind. Deze is bijvoorbeeld aardig, over tekenen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Schrijvers, hitte, schimmen

Schrijvers vinden het lekker om verzengende hitte te omschrijven, misschien omdat iedereen het gevoel kent van naar adem moeten happen omdat de zon zo schijnt – dat alles stilstaat en jij langzaam verdwijnt in het asfalt of de bosgrond, als water of as, net hoe je pet staat. Daar ga ik al.

In César Aira’s roman De schimmen is het in Buenos Aires bloedverziekend heet op de laatste dag van het jaar. In het haast complete geraamte van wat een flat moet worden bereiden een Chileense nachtwaker en zijn gezin zich voor op het feest van die avond. De vrouwen doen boodschappen, de mannen werken nog in de bouw, er rennen kinderen door het lege complex en men poogt een middagslaapje te doen om de hitte te vergeten, al wordt er niet veel over geklaagd. Die hitte waarvan je leegloopt zodra je zit en een glas water drinkt is vanzelfsprekend maar geweldig beschreven, net als de geesten die in en om het gebouw rondwaren. Een beetje vervelend zijn ze, voor wie ze kan zien, maar ook te gebruiken als wijnkoeler. Op een bepaald moment zitten de schimmen – allemaal mannen, witgeschilderd of besmeurd met stof of kalk, alleen het puntje van hun penis perfect roze en vochtig – keurig naast elkaar over de gehele rand van een schotelantenne. Rondom dus, zwaartekracht is iets voor de levenden. Hoewel niet zeker is of de schimmen de doden wel zijn.

Ik liep op een weg tussen de weilanden en had verschrikkelijk de pest in mezelf. Binnen was het zo koel geweest dat ik geen idee had van de temperatuur waarin ik terecht zou komen tijdens mijn hardlooprondje. Na een paar minuten had ik het opgegeven om er een wandeling van te maken, maar het was al te laat, ik was oververhit. Voor me zag ik weg in water veranderen, boven die weg zweefde van alles, pluis, slome vliegen, generaties voorouders, uitlaatgassen. De sloten roken naar mest, niet uit drinken, niet uit drinken. Eindelijk thuis stond ik lang onder een lauwe douche en daarna duurde het nog een uur voor mijn gezicht zijn normale kleur weer had. Wanhopig staarde ik naar het plafond, waar op zijn rug, handen onder het hoofd en benen over elkaar, met een strootje in zijn bek een schim lag te grijnzen. Mijn kop, dacht ik, die zon, en achter mijn rechteroog voelde het opgezwollen waardoor het onmogelijk was mijn blik te verleggen. Dit is hitte vanaf nu, wist ik, een lachende witgeschilderde man. Ik deed mijn ogen dicht zodat ik hem niet hoefde zien te wenken, je moet niet meegaan met die beesten, dat leer je van Aira.

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Scheer-me-Ken

Het was nog maar een week geleden dat je van je zakgeld een Ken had gekocht. Hij heette Scheer-me-Ken, want de bruine vlekken op zijn wangen en kin kon je weghalen door er met warm water en een plastic minischeerstokje overheen te gaan. Scheer-me-Ken was van het kampeertype. Hij had een sportieve, wijduitstaande oranje korte broek met elastiek in de taille en een lekker neutraal wit T-shirt. Hij was duidelijk het soort man dat goed zou zijn in het tijdig beantwoorden van brieven van zijn foster-parentskind, het met twee fietsen fietsen en het openschroeven van een blik kapucijners met zijn teennagels. Je had nooit een Ken gehad. Wel eenentwintig Barbiepoppen en zelfs een aantal Skippers. Er was een Barbie van lang geleden bij, die zeer kort, plastic haar had en zij deed dienst als Ken, maar het was niet een Ken waaraan je je romantische gevoelens kon ophangen, want ze had harde puntborsten en een uiterst arrogante langgewimperde oogopslag.

Enter Scheer-me-Ken. Natuurlijk had je het wel gevoeld, de schaamte bij de kassa van Bart Smit. Een meisje van dertien koopt geen Barbies, Kens of welk ander speelgoed dan ook, maar dat gevoel schoof je opzij omdat er nu toch eindelijk, na al die jaren, een Ken zou komen.

Scheer-me-Ken was anders dan je je had voorgesteld. Zijn heikneuterigheid kon geen Barbie verleiden en het verontwaardigde je enigszins dat hij op de plek waar zijn geslachtsdeel had moeten zitten, niet eens een bobbel of een verhoging had, maar niks; een glad, steriel niks. Scheer-me-Ken was een eunuch. Misschien dat dat het moment was dat je je realiseerde dat het te laat was voor een Ken. Je hele kindertijd had je zonder gedaan en nu, op het randje van je jeugd aangekomen, was het te laat. Je had het geloof in Ken verloren.

Het ene ogenblik was je nog je Barbie met roze strepen in haar haar aan het verkleden voor het grote feest van Scheer-me-Ken, het volgende staarde je naar al die minikleertjes waarmee de vloer van je kamer was bezaaid en vroeg je je af wat het nut was. Wat was je aan het doen? Dit had niets te maken met het echte leven. Het feest was nep, je Barbie van plastic en Ken was een eunuch.

En zo stapte je de puberteit binnen, waar ‘doen alsof’ kinderachtig was en het echte leven maar één waarheid had. En het zou nog lang duren voor je doorkreeg dat verhalen verzinnen allesbehalve nutteloos is, fictie ook waarheid en Scheer-me-Ken met kleren aan gewoon een piemel heeft.

—-

DSC_4034 (2)Anne Eekhout (1981) is zondagblogger voor Tirade. Haar debuutroman Dogma (2014) werd genomineerd voor de Bronzen Uil en kwam terecht op de longlist van de AKO-literatuurprijs. Haar tweede roman, Op een nacht, is in maart 2016 verschenen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.