Meijsing, Flaubert, Waits

1:

Het beste wat ik nu kan doen, is te zoeken wat ik ben. Eigenlijk niet zuiver wát ik ben, maar waardoor ik gemaakt word. Waardoor mijn bestaan zich handhaaft. Ik groei; natuurlijk kan dit zuiver biologisch bewezen worden. Maar dat is mijn bedoeling niet. Ik kán niet alleen biologisch groeien. Er moet iets zijn dat stimuleert, of sterker, dat dwingt. Ik wil mijn ziel en lichaam als een geheel zien en juist daarom moet er naast de biologische verklaring nog een andere verklaring zijn. Want met groei bedoel ik niet alleen het rijper worden van het lichaam, maar ook het ontplooien van de ziel.*

Bovenstaand citaat is een dagboekfragment van Doeschka Meijsing. Als ze het schrijft is ze vijftien(!) jaar. Ik heb het dagboek (en een deel van het notenapparaat, dat ongeveer even lijvig is als het dagboek en een werk op zich, waanzinnig maar ook geweldig) met kromme tenen en vol bewondering gelezen. De kromme tenen omdat die onvermijdelijk zijn bij het lezen van een puberdagboek, of überhaupt dagboeken. Meijsing dweept enorm met haar verliefdheden, bijvoorbeeld, die decennia kunnen duren, en ze is ontzettend op zichzelf gericht – wat ze ook weet, waar ze soms mee zit, maar waar ze niet los van komt. De bewondering om het schrijven uiteraard. Zelfs op haar veertiende weet ze haar innerlijk leven zo te beschrijven dat je vermoedt dat ze er stiekem rekening mee hield dat de dagboeken na haar dood uitgegeven zouden worden. Natuurlijk zijn haar problemen deels leeftijdsgebonden, dat weet ze, maar ergens maakt ze die kleine universalisatieslag die ervoor zorgt dat autobiografisch proza ook voor derden interessant wordt.

2:

Ik zie tot mijn verontwaardiging dat de toneelcensuur weer ingesteld wordt en de persvrijheid afgeschaft: ja, die wet zal erdoor komen, want de volksvertegenwoordigers zijn niet meer dan een weerzinwekkend stel verraders, hun filosofie heet eigenbelang, hun voorkeur laaghartigheid, hun eergevoel is niets meer dan stompzinnige trots, hun ziel slechts een hoop modder, maar eens op een dag, die niet meer veraf is, zal het volk een derde revolutie ontketenen en berg je dan maar voor het rollen van koningshoofden en voor het stromen van bloed. Nu ontnemen ze de literator zijn geweten, zijn kunstenaarsgeweten. Ja, onze eeuw is rijk aan bloedige ontknopingen. Vaarwel, tot ziens, en laten wij ons altijd met de kunst bezighouden, de kunst die, groter dan volkeren, kronen en koningen, daar altijd hoog in het zwerk, met haar goddelijk diadeem, zweeft in bezieling.**

haatdeugdflaubertEnter Gustave Flaubert, 1835. In Flauberts dagboeken ben ik nog niet zo ver gevorderd, dit fragment werd mij vanuit een hoek van de kamer door I. toe gegild, met de toevoeging: ‘VEERTIEN, Roos, hij was pas VEERTIEN toen hij dit schreef! VEERTIEN JAAR!!’ en toen ben ik er ook maar in begonnen. Flaubertje is inmiddels zestien en al bijna een Flaubert, en net als in de dagboeken van Meijsing, die weliswaar in heel andere stijl, tijd en geest geschreven zijn, kun je lezen dat hij zich als schrijver en denker ontwikkelt.

Ongelooflijk. Zoiets lezen is voor mij vergelijkbaar met het per ongeluk aanschouwen van een muzikaal wonderkind nadat ik die ochtend vrij content met mijn Tom Waits-vertolkingen onder de douche vandaan gestapt ben. Láát ook maar, denk ik dan, en besluit me te wenden tot iets waar ik wel goed in ben, bijvoorbeeld schrijven en lezen, maar dat blijkt vervolgens dus ook reuze tegen te vallen. Welk een smart, en hoor ik daar van hoog uit het zwerk laatdunkend gegiechel van dode literatoren?

En dan toch doorlezen, heimelijk in de hoop dat zo’n veertienjarige hoogvlieger tegen de tijd dat hij of zij vierentwintig is uit pure begaafdheid geen gewone taal meer voort kan brengen, maar dat al die pracht omdat het niet in gewone luchtstromen en letters past samengebald wordt, waardoor de schrijver alleen nog een soort ultrasoon geluid voortbrengt dat alleen begrepen wordt door genieën en vleermuizen (en dat als prettige bijkomstigheid heeft dat het muggen op afstand houdt), zodat het normale volk gewoon door kan leven, lezen, denken en schrijven alsof er niks aan de hand is. Dat het plebs af en toe blij met zichzelf kan zijn.

Maar nee. Die briljante geesten blijven tot tenminste in de nabije eeuwigheid rechtovereind. Zodat het minder begiftigde deel van de mensheid er af en toe even aan herinnerd wordt dat er niks mis is met een beetje murmelen onder de douche, als je daarna gewoon maar weet wanneer je je harses moet houden en een boek open moet slaan, moet zweven in andermans bezieling.

*Uit: Doeschka Meijsing. En liefde in mindere mate. Dagboeken 1961-1987. Samenstelling Ben Peperkamp en Annette Portegies. Privé-domein (Arbeiderspers), 2016.

**Uit: Gustave Flaubert. Haat is een deugdEen keuze uit de correspondentie. Samenstelling, vertaling en nawoord door Edu Borger. Privé-domein (Arbeiderspers), 1979/2016 (elfde druk).

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

In de Oorshop

Écht lezen

cont48_image002Als ik mensen (vooral erg geletterde mensen) vertel dat ik voornamelijk audioboeken luister, dat lezen me tegenstaat, dan kijken ze me in eerste instantie erg raar aan. In tweede instantie vragen ze: ‘maar dan heb je het boek toch niet écht gelezen?’ Ik knik, dat klopt. Ik heb het niet gelezen.

Vroeger, als kind, werd ik voorgelezen door mijn ouders. Zelf luisterde ik het liefste naar de boeken die zij lazen, niet naar kinderboeken. Ik was behept met iets van een gnostische nieuwsgierigheid. Het kwam mij voor als lagen alle grote geheimen over het leven besloten in die volwassenenboeken. Van dat vermoeden ben ik pas heel laat genezen: Da steh’ ich nun, ich armer Tor, Und bin so klug als wie zuvor! De wijsbegeerte, mijn vakgebied, zo ontdekte ik, is net een ui. Onder de lagen ui valt niets nieuws te ontdekken. Je pelt er een weg en het enige wat je vindt, is nog meer ui.

Als ik over iets in het leven in overvloed beschik, dan zijn het dus vragen. Waarom, waarom, waarom, vroeg ik als kind al. Pappa, waarom? Mamma, waarom? ‘Daarom. Zo is dat nou eenmaal.’ Dat zeiden ze steevast als je te lang doorvroeg. Maar ‘daarom’ is geen reden… dat weet ieder kind.

Mijn vader las me voor: Het leven van Benvenuto Cellini, Bernal Diaz del Castillo, Lijmen / Het been en zo talloze andere boeken. Dat was mijn inwijding in de literatuur. Ik vocht boven mijn gewichtsklasse en dat had zijn gevolgen. Later moest ik alles opnieuw lezen. Wat mij bijstond van hetgeen hij me voorgelezen had, was steeds maar een zweem van indrukken en sferen. Nooit was ik doorgedrongen tot de kern van wat de schrijver had willen zeggen (schrijven?). Ik had de boeken niet écht gelezen.

Maar lag dat aan het feit dat ze mij voorgelezen waren? Of was ik te jong, te wereldvreemd om die boeken te begrijpen? Dat laatste vermoed ik. En daarbij verkondig ik tegenwoordig voorzichtig het evangelie van het oor en de mond. Het oog is, met enkele uitzonderingen, wat mij betreft beter geschikt voor de consumptie van beeldende kunst. Een bladzijde vol letters is op zich genomen niet erg uitdagend voor een oog (uitzonderingen als Paul van Ostaijen daargelaten).

Daarbij komt nog dat de literatuur waar wij allen zo van houden ooit zelf begon als woorden zonder letters. Verhalen werden toen, lang, lang geleden, nog niet voorgelezen. Ze werden gewoon verteld, uit het hoofd, en men diende te luisteren. Het schrift, in oorsprong veel jonger dan het verhaal, was oorspronkelijk louter mnemonisch van aard. Het was gemakkelijker om het verhaal op te schrijven. Men kon nu in bed lezen. Men kon bladeren, herlezen, even pauzeren zonder iets te missen. Het schrift had talloze voordelen. Het enige nadeel? Dat lezen was toch wel een gedoe…

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Over de doden niets dan…

Uit mijn tweedehands Mozartbiografie van Wolgang Hildesheimer viel een knipsel: een necrologie van de auteur, uit 1991. Er gaat bijna geen necrologie voorbij of er staat iets in over wat een necrologie is of moet zijn. ‘Necrologieën horen bij de dagelijkse produtie van het kunstbedrijf,’ stond er in deze, meteen gevolgd door de opmerking dat Hildesheimer aan het kunstbedrijf geen boodschap had. Nee, want die is dood, dacht ik, maar een kunst is het natuurlijk wel.

In De Groene Amsterdammer besprak Edzard Mik vorige week leven en werk van architecte Zaha Hadid (‘Het einde’). Tenminste, dat is het uitgangspunt van die rubriek, maar de eerste helft van het stuk gaat over wat anderen over Hadid  hadden geschreven. Haar leven was door hen teruggebracht – lees ik tussen de regels door – tot een clichématige sterrenarchitect: een vrouwelijke welteverstaan, een bitchy diva met falende bouwprojecten. Schoonheidsfoutjes die volgens Mik alleen maar werden aangewend om haar menselijker te maken, want falen is immers de norm van de middenmoot. Terwijl Hadid toch een onvervalste architectonische hoogvlieger was, zoals Mik in het tweede gedeelte vol bewondering voor haar visie laat zien. Daarvoor had hij ook gerust de hele pagina mogen nemen.

Laat vooral geen necrologie optekenen door iemand die behept is met bezwaren, afgunst of haat jegens het ontvallen onderwerp. Het is een open deur, maar wel een die vaak niet wordt ingetrapt. De necrologieën van Wim Brands las ik de afgelopen tijd welhaast allemaal… Tommy Wieringa presteerde het om het in zijn stuk (Leeuwarder Courant) vooral over zichzelf te hebben. Dit onder de kop: ‘Hij vertegenwoordigde een wereld waatoe ik graag wilde behoren’. In dezelfde krant schreef tzummer Coen Peppelenbos dat de voorbereiding van Wim ‘wel eens te wensen over [liet], al merkte je daar als kijker meestal niet zo veel van’ – met een uitgebreid voorbeeld erbij. Hij presteerde het kortom om iets lulligs te zeggen.

Wie maar onplezierigheden wil opdissen bij iemands verscheiden, houdt beter zijn mond. Minstens één omwenteling rond de zon laten verstrijken, zoals naar goed Joods gebruik, want kritische reflectie komt later wel weer. ‘Ik ga daar echt niet staan liegen,’ hoorde ik iemand zeggen over een herdenking voor Wim Brands, en diegene ging dus ook niet. De kunst van een necrologie is om er tussenin te zitten en uit te gaan van wat – hoe curieus dat ook mag zijn – de dood te bieden heeft: overzicht. Iemand even optillen zonder een enkele slechte karaktertrek te verontachtzamen, maar op een milde manier. Kijk, Wim was een innemende betweter. Als je het niet met hem eens was dan zei hij gewoon: ‘Ik zal je uitleggen waarom jij dat denkt’, en dan volgde er een verhaal waarbij je toch weer aan zijn lippen hing.

Ik ben benieuwd wat de dood van Prince ons op dit vlak zal brengen.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Aan mijn hoofd

Het is een matig excuus, maar vandaag toon ik maar een foto met boeken die ik van plan ben te lezen, of aan het lezen ben, zo’n stapel in de gang. Een excuus voor een verder uitblijvend blog.

Ik sla net vannacht Kafu Nagai dicht De rivier Sumida. Een schiterende uitgave van Coppens & Frenks en een Catcher in the Rye avant la lettre. En nu, wat nu te lezen: Alastair Bonnett Off the Map? Of toch Julian Barnes, The pedant in the Kitchen? Larkin? Brokken? Buruma? Canetti?

 

 

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Vijf jaar

De laatste vier jaar schreef ik in maart altijd een stukje over mijn dode vriend Gijs, die op de 13e van die maand jarig was. Dit jaar wilde ik dat niet. Ik merkte verzet bij het idee en liet het achterwege.

De meeste van mijn vrienden leerde ik – net als Gijs – kennen in de Amsterdamse horeca. Er konden jaren voorbijgaan eer ik wist wat voor werk ze deden. Om een of andere reden zijn iemands dagtaken niet zo’n terugkerend onderwerp als je in een druk café staat met een drankje in elke hand.

Werk is wat ik doe, en vaak ook waar ik van houd, maar niet echt iets om over te praten. Ik heb het zelfs vaak als zwaktebod ervaren wanneer een ander langer dan relevant over zijn werk sprak. Voor de duidelijkheid: ik neem niemand zwakte kwalijk. Saaiheid daarentegen…

Waar het al die nachten dan wél om ging? Heel veel steeds belachelijker dingen tegen elkaar zeggen en kijken waar het schip zou stranden. Omstanders in je bullshit betrekken en nieuwe vrienden uit Dortmund maken om gearmd mee naar de volgende zaak te zwalken. Zo zijn alle uitgaansnachten van een periode van twintig jaar tot één enkele aaneengegroeid.

Ik werkte tot een uur of een, dronk bier dan wodka. Daarna fietste ik razendsnel door de drukke binnenstad om bij een café te komen waar vrienden waren en nog meer te drinken. We kraamden onzin uit en lachten tot sluitingstijd; daarna sleepten we iedereen die er gezellig uitzag mee. En dansen, natuurlijk. Heel veel dansen. Liefst op tafels.

Als dat allemaal wat puberaal en gebrekkig klinkt begrijp ik het volkomen. Toch heb ik nooit een goed werkinhoudelijk gesprek gemist. Niet toen ik barman was, noch gastheer, noch kok, noch schrijver.

De laatste tijd overkwam het me opeens weer, dat verlangen om drukte te maken, stennis te schoppen. Bijna elke week was er een verjaardag in een druk café, en omdat ik vaak pas laat in de avond in kan haken stond ik dan voor de klassieke keus: een uurtje naar aangeschoten semibekenden staren voordat ik met fatsoen af kon taaien, of nieuwe vrienden maken, kopstootjes voor ze bestellen en op en neer springen tot ze niet anders konden dan meedoen.

Je haalt ze er zo uit, de gelijkgestemden. De twinkeling in hun ogen terwijl ze proberen die jenever af te wijzen. Je hoeft ze niet over te halen, dat doen ze zelf wel. Het waren een paar gezellige en slopende weken. De druktemaker in me was terug en ik bleek hem gemist te hebben.

Kennelijk had ik hem toch niet samen met mijn vriend begraven.

 

* De man naast me op de foto is niet Gijs. 

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In het najaar van 2016 komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Grijs

Zaterdag at ik bij mijn moeder. Onverwacht, omdat ik me in een soort limbo had bevonden nadat ik erachter kwam dat een verjaardag waar ik die avond heen zou gaan, helemaal niet op die avond plaatsvond maar een week later – zie je, het begint al, de aftakeling.

‘Je wordt mooi grijs,’ zei ik tegen haar.
Dat is ook echt zo: niet overal een beetje, maar in stroken, alsof ze naar de kapper is geweest en niet heeft gevraagd om streepjes blond, maar streepjes grijs.

‘Ja,’ zei ze, ‘en het grijze haar is dikker, heel prettig.’

‘Ga je het verven?’

‘Ga toch heen. Je blijft aan de gang.’

We aten soep en dronken wijn. Ik zei dat ik ook grijs begin te worden, dat I. dat heel grappig vindt en er genoegen in schept de grijze haren uit mijn slaap te trekken om ze daarna liefdevol doch triomfantelijk aan mij te laten zien. Hij grijzer dan ik en een jaar ouder, wat er misschien mee te maken heeft*.

‘Kijk maar,’ zei ik, en toonde haar mijn slaap.

‘Ha!’ riep mijn moeder, na het vlooien, ‘nogal zeg!’

Raar, moet dat zijn. Een kind hebben en dan zien dat het grijs wordt. Ik schraapte mijn kom leeg. At een stuk brood dat mijn moeder niet wilde.

‘Jullie werden allebei veel later grijs, of niet?’

Ze knikte. Mijn vader heeft heel erg dik en heel erg veel haar, dat bijna zwart was voor hij begon met grijzen. Zij had heel erg dun haar, bruin, dat nu dus dikker wordt. Ik zit precies in het midden. Mijn broer is blond, maar toont genoeg uiterlijke overeenkomsten met beide ouders om melkboerspeculaties tegen te gaan. Hij is tweeëntwintig en nog niet grijs. Toen ik tweeëntwintig was had ik twee baantjes en liefdesverdriet. Ik las zo nu en dan een boek en vroeg ik me ontzettend af wat ik met mijn leven aan moest.

Vannacht ben ik eenendertig geworden, wat een stuk serieuzer klinkt dan dertig. Alsof ik naast wat er al is ook een koophuis zou moeten hebben, en een ademende regenjas. Op naar de veertig, zou je zeggen, en haast vergeten dat ertussenin nog negen jaren liggen.

 

 

* ‘Zeg dan nog maar iets over kaalhoofdigheid,’ zei Joop. ‘Nee, ik weet niks meer,’ zei Frits. ‘Kan het vrouwen eigenlijk iets schelen, of hun man een kale kop heeft, Ina?’ vroeg hij. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ze, ‘dat zal je aan die vrouwen moeten vragen.’ (De avonden, Gerard Reve, 1947).

—–

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.