Het sprookje van de zingende prinses

Dat het sprookje ten diepste de kern van onze narratieve mogelijkheden is, bewijst de documentaire Thru you Princess, een film van Ido Haar die op het IDFA zijn première had.

De prinses in de titel is een vrouw die in New Orleans leeft, haar brood verdient als bejaardenverzorgster en graag zingt. Zij is een moderne vrouw: ze deelt heel veel van haar belevenissen op een eigen youtube-kanaal. Ze zingt graag en zou daar het liefst professioneler mee bezig zijn. Maar dat lukt niet goed.  Intussen, aan de andere kant van de wereld in een kibboets nabij Tel Aviv zit een Israëlische kunstenaar/ componist Kutiman haar filmpjes te bekijken en besluit haar uit te verkiezen voor wat zijn recente bezigheid is: hij maakt muzikale arrangementen met stukjes youtube film en zet die naast elkaar en smeedt ze tot een compositie aaneen. Zo’n bij elkaar geplakt youtube-orkest maakt hij ook voor Princess, de New Orleanse en een van haar liedjes.

De beste documentaires durven een zijpad te volgen. Die van Kutiman, Princess en Ido Haar is Princess’ droevige verleden waarin zij misbruikt werd door een stiefvader. De opgewekte telefoongesprekken met haar moeder tonen steeds nauwkeuriger wie Princess is. Terwijl Katrina – de verwoestende orkaan van 2004 – meeresoneert in de levens van alle New Orleaners, ziet de kijker van de documentaire wat Princess nog niet weet: dat een prins aan de andere kant van de wereld bezig is haar wakker te kussen.

De zijpaden van de Duitse documentairemaker Werner Herzog zijn een goed voorbeeld: Herzog lijkt geboren met het intense geluk dat halverwege zijn plan een veel mooier plan opdoemt, en dat er fantastische beelden langskomen. Denk aan de fenomenale vlinderscène in Mein liebster Feind. Of het uitje van doof-blinden naar een cactuskas, of een minutenlange douche-sequentie van een doof-blinde in Land des Schweigens und der Dunkelheit, of de club sektarische achterblijvers in de vulkaan-documentaire La Soufrière – Warten auf eine unausweichliche Katastrophe of de absurde achtergronden van de veilingmeesters in How Much Wood Would a Woodchuck Chuck? Van grote schoonheid en klasse, een meester onder de documentairemakers is hij.

De film Thru you Princess gaat over heel veel: over misbruik, liefde, media, de wil beroemd te worden, over echt kijken, over montage, over wat je kunt betekenen voor iemand anders, over armoede, over moed, over het tot orkest bijeenbrengen van alle zwoegende thuismuzikanten, over kunst, over wat nieuwe media aan mogelijkheden biedt, aan beperkingen etc.

Ido Haar heeft wat mij betreft een documentaire van gelijke kwaliteit gemaakt als sommige Herzogfilms. Kutiman lijkt met de 11007.03 km die hen scheiden, de eerste te zijn die Princess daadwerkelijk ziet. En Ido Haar zag dat. Daarmee gaat dit sprookje ten diepste over gezien worden en wat dat betekent. Zie deze film.

(En kijk naar het liedje in Kutimans compositie.)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Gratis proza #12: Stil op zolder

Het is nacht, maar dat zou je niet zeggen. Door de sneeuw is het veel te licht op mijn zolder. De gaskachel loeit, en hete lucht stijgt naar de balken, de zware dragers van het dak. Mijn potten en pannen staan over de vloer verspreid. Gebutst, wit uitgeslagen wachten ze op hun vaste plekken tot de dooi inzet.

Ik lig op de matras waarmee ik zo vergroeid ben dat het eerder mijn schild te noemen is  en ik – de schildpad, op mijn rug trappelend tegen de lege lucht – staar naar mijn lege handen, de huid sneeuwwit.

‘Sneue, oude, man’, zeg ik, en weet niet of ik het alleen maar dacht, of hardop zei, dus zeg ik: ‘Zei ik dat hardop?’ Ik zeg het zó hard dat de pan die aan mijn hoofdeind staat begint te galmen. Het is een gietijzeren pan, die van mijn tante is geweest. Mijn tante Bee droeg gele jurken, maar nu, nu is ze dood. Het was de derde tree van de keldertrap die haar nek brak, of eerder: haar val, die door die tree werd ingezet.

Nek!’ zeg ik met geknepen stem, omdat het toch wel wat verdrietig is, hoe tante Bee zo aan haar einde kwam. Mijn geknepen stem is hoger dan gewoon, en plots begint, in het donker van mijn kleine keuken, het tinnen koffieblik te resoneren. Het is een zuivere, wat iele toon, die heel mooi bij de diepe van mijn tantes pan zou passen.

‘Geen wonder,’ zeg ik. ‘Het was tenslotte ook háár koffieblik.’ Omdat ik nog verbaasd ben, komt er wat keelklank bij mijn stem, en precies die toon wordt opgepikt door de blauwemaillen pot die op een stapel kranten staat, om daar de ergste druppels van de nokbalk op te vangen.

Wonder’, zeg ik. ‘Wonder!

Hemelse galm stijgt op uit de emaillen pot.

NEK!’ roep ik.

Eeeee’, doet het koffieblik.

Ik adem diep in, sluit mijn ogen en laat mijn adem heel gecontroleerd weer los: ‘Woooonderrrrr!

En ja hoor, de emaillen pot zingt met me mee. Nu heb ik absoluut geen absoluut gehoor, maar de intervallen tussen de tonen lijken vrij precies. Als ik nou zou zeggen dat die eerste toon, die OP, dat dat de G was? En het koffieblik de B? Is de blauwe pot dan niet precies een D?

Er klinkt gescharrel aan mijn hoofdeind. Kleine nagels krassen op de zijkant van de pan van tante Bee. Dan zie ik ze: de glimmendzwarte oogjes in het spitse gezichtje van mijn vriend Johann Sebastian.

‘Johann,’ fluister ik. ‘De pannen staan in G groot!’

Het krassen houdt op, en Johann loopt langs de matras tot hij bij mijn kussen komt. Hij springt, de lichtste plof, en dan: zijn warme neusje, dat kietelt in mijn nek.

Ave Maria’, zeg ik, ‘Johann, het is Ave Maria!’

Soms denk ik dat hij doof is. Maar dat kan niet, want Johann is nog jong; een jonge componist met goede oren, een glanzende vacht en witte tanden. Na Johann is het Richard, die mijn hoofd besnuffelt; zo komen ze dus één voor één: Gustav, Wolfgang, Henry, romantische dromerige Jean en ijdele Giuseppe. Het is tijd om op te staan, om overeind te komen. Aan het touw met de triangel hijs ik me overeind. Nu staan mijn eeuwigkoude oudemannenvoeten op het wat aangevreten kleed: twee kale nertsen tonen onderaan mijn pyjamabroek. Mijn vrienden scharen zich er al omheen, een rommelige rattenkring ontstaat.

‘Hebben jullie honger, jongens?’

Koppies wippen op en neer. Neuzen glimmen. Een piep, een duw, en het is vechten tussen Richard en Gustav. Terwijl het toch de beste vrienden zijn.

‘Hou op!’ zeg ik. ‘Gedraag je eens volwassen.’

Maar het helpt niet. Ze luisteren niet meer.

‘Dat is wel de dood!’ roep ik, ‘voor wezens zoals jullie. Als je je oren niet gebruikt…’

Nu wordt iedereen erbij betrokken; wervelt er één rattenbal over de vloer, die krantenknipsels, sigarendozen, bloempotten en mijn staande asbak omgooit en zelfs mijn boekenmolen doet wankelen. Tussen Couperus en Bordewijk staat mijn fotoalbum in, en ik wéét al dat gaat vallen voordat het van zijn plek schuift en kantelt en daadwerkelijk naar beneden klapt.

Opeens is het weer stil op zolder. Mijn componisten vluchten weg en ik, de oude man op kale nertsenvoeten schuifel naar de molen toe, naar het album op de grond, open op die ene foto. Natuurlijk op die ene foto, de zágende voorspelbaarheid: daar ben je, met je mooie ogen, en ik zeg: ‘Dag. Dag kleine meid,’ voor ik het album dichtsla en met grote moeite optil om het weer op de plank te zetten. Het is beter als ik niet te lang naar foto’s kijk.

‘Daar word je óók maar sneu van’, zeg ik, en bij ook weerklinkt de pot. Ik recht mijn rug, wil naar de keuken lopen om mijn vrienden te voeren en stap in iets warms en nats. Als ik naar beneden kijk ligt aan mijn voeten – heel moeizaam ademend – Johann Sebastian: een rat tussen twee blote nertsen in.

‘Johann!’ Met de snelheid van een twintiger zak ik door mijn knieën. ‘Wat probeer je me te zeggen?’

Maar zijn koppie valt opzij en hij is dood. Zijn bloed plakt aan mijn tenen.

______________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Perspectief, een gedicht over Parijs

kom,
wat we moeten doen lieve is alle apparaten uitzetten
we zetten de apparaten uit en we doen de deur dicht
de deur naar de straat gaat dicht en het grote raam gaat op een kier
jij stookt de kamer warm jij humt dat liedje dat je graag humt
en ik ga in de keuken iets te eten maken
met dat eten gaan we op het bed zitten lieve
we slaan de grote lappensprei om onze benen
we nemen de warme kommen in onze handen
en dan moet jij weer van het bed om uit de kleine koelkast
een fles wijn te pakken die nog over is van het feest van de eeuw
en we openen de wijn en schenken de waterglazen vol
en we kijken naar elkaar en we kijken naar onze huid
die zacht is die uiteen kan rijten
als mannen uiteenspatten op de pleinen van de stad
mannen die genoeg hebben gehad
van de ruimte die hun toebedeeld werd op aarde
en van onze huid kijken we op naar het raam
in ons glas geen gebarsten sterren
in ons luchtruim geen gevechtsvliegtuigen
we kijken naar de perenboom onze armen raken elkaar
we voelen onze lichamen hoe ze ruimte innemen
onverzettelijk en kwetsbaar hoe ze
onverzettelijk en kwetsbaar zijn

Hannah van Wieringen (1982) schrijft, vertaalt en bewerkt toneel, proza en poëzie. Met haar roman De kermis van Gravezuid (2012) won ze de Academica Debuutprijs; haar dichtbundel hier kijken we naar (2014) werd genomineerd voor de C.Budingh’-prijs en bekroond met de Debuutprijs Het Liegend Konijn. Haar nieuwe boek, Prijs de dag voordat de avond valt, verschijnt begin volgend jaar.

De rechten van de materialen

Nu het steeds duidelijker wordt dat de aarde geen onuitputtelijke bron van alles is, worden de pogingen om de natuur een stem te geven creatiever. Zo stelt journalist Lucas Destrijcker op De Correspondent voor de natuur een factuur te laten sturen als we er gebruik van maken en wil juriste Polly Higgins ecocide strafbaar laten stellen. Maar de meest poëtische aanzet tot verandering van perspectief die ik recent ben tegengekomen (los van alle religies die natuurkrachten tot god hebben verheven) is die van architect Thomas Rau. Hij opperde in Tegenlicht het idee dat materialen rechten zouden moeten krijgen.

De universele rechten van de materialen. Ik zie materialen voor me, die in een grote zaal vergaderen over de vraag wat de kern is van het materiaal-zijn, en welke fundamentele rechten daaraan zijn verbonden. Waarbij vaste materialen hameren op het recht niet uit elkaar te vallen, vloeibare materialen de vergadering overspoelen met argumenten voor het recht om te stromen en vluchtige materialen verzuchten dat er ook ruimte moet zijn om elkaar los te laten, totdat water uiteindelijk voorstelt dat elk materiaal vrij moet kunnen zijn de toestand aan te nemen die het materiaal op dat moment het beste past.

In werkelijkheid is de verklaring opgesteld door mensen, en daar zit het probleem met het idee dat we de natuur, de aarde of de materialen centraal zouden kunnen stellen. Want we kunnen ijzererts niet vragen of het niet liever in die rots was gebleven, of juist blij is eindelijk onderdeel te kunnen zijn van zoiets nuttigs als de fiets van Gerda Blees. Dus hebben we een ander referentiekader nodig. En dat referentiekader zijn we zelf.

Want vanuit een materialistisch perspectief is de aarde een grote klomp steen en ijzer met een heel dun laagje leven aan de buitenkant. Die klomp blijft voorlopig wel bestaan, ook als de mens en de pandabeer en het koraalrif al lang verdwenen zijn. En de bouwstenen waar het leven uit bestaat zullen evenmin verdwijnen. Dus wie proberen we eigenlijk te beschermen, als we de materialen beschermen? Inderdaad, het dunne laagje leven waar we zo afhankelijk van zijn. Onszelf. Dat blijkt ook uit de concepttekst van The Universal Declaration of Material Rights*. Het gaat om het voortbestaan van materialen in de huidige vorm, die ons leven mogelijk maakt.

Zodat we zelfs via een universele verklaring voor de rechten van de materialen niet aan ons eigen perspectief kunnen ontsnappen. Wat natuurlijk niet betekent dat we het niet zouden moeten proberen. Het vermogen ons in te leven in zoiets vreemds als glasvezel of spaanplaat zal er niet alleen voor zorgen dat we zorgvuldiger met die materialen omgaan, maar het komt vast ook van pas in intermenselijk contact.

Een vrouw die lief is voor plakband, ook als het steeds aan de verkeerde dingen blijft plakken, wordt misschien ook wel liever voor haar tegenstribbelende knipperlichtgeliefde. Een vreemdelingenhater die zijn hart opent voor latex, wordt wellicht ook aardiger voor zijn nieuwe buitenlandse buren. En een dictator die gewend is zuinig om te gaan met water wordt mogelijk ook voorzichtiger met onderdanen en politieke tegenstanders. Of misschien gaat hij zijn eigen nederigheid wel inzien en besluit dat het genoeg is geweest met dat eeuwige getiranniseer.

Misschien is het toekennen van rechten aan materialen wel de volgende stap naar wereldvrede. Of wordt het nu te gek? Ik ben benieuwd wat mijn keukendeur ervan zou zeggen.

Vraag voor de babbelbox: welk materiaal zou volgens u een betere behandeling moeten krijgen?

* http://theuniversaldeclarationofmaterialrights.org/

 

Foto Gerda BleesGerda Blees was docent bij de opleiding Liberal Arts & Sciences aan de Universiteit Utrecht, deed onderzoek naar Nederlands-Duitse luistertaal en publiceerde proza en poëzie in verschillende tijdschriften. Vanaf september heeft ze een jaar vrij genomen om aan haar verhalen en gedichten te werken en ze te bundelen. 

Solo fietsen

Onemanband

Het zou goed kunnen dat mijn blogs zo langzamerhand in herhaling vallen. Ik heb althans de indruk dat ik al eens over het ‘vermogen om alleen te zijn’ heb geschreven, maar ik kan het zo gauw niet terugvinden. Het zou me in ieder geval niets verwonderen.

Blijkbaar ben ik van nature behept met het vermogen om me in mijn eentje te bewegen. Behalve wanneer anderen me erop wijzen heb ik daar geen erg in; het lijkt mij in feite en in het algemeen nogal des lezers (al geldt dat zeker niet voor iedereen).* Net als bij het genieten van een boek heb ik de neiging concerten, films en lezingen alleen te bezoeken. Je kan dan altijd nog moeiteloos besluiten op te stappen in de pauze, mocht dat nodig zijn – en dat is slechts een praktische overweging.**

Toen ik Lou Reed hoorde was ik ineens terug op een vakantie door Italië. Ik ging een maand lang met mezelf overleggen tijdens een fietstocht aldaar en reed van het noorden naar Rome. Naar zijn plaat Transformer heb ik toen onafgebroken geluisterd, zonder te begrijpen hoe toespasselijk die titel was. Het leek me heilzaam alleen te zijn na slepende maanden lang te hebben gewoond in mijn huis dat mijn eigen huis niet meer was.

‘Sei da solo?’ vroegen ze steeds weer als ware het onbestaanbaar. Ja ik ben eindelijk alleen, antwoordde ik met gepaste trots.

Gisteren zei iemand alsof het een voldongen feit is: ‘Hoe meer je iemand bij je wilt houden hoe groter de kans dat je hem/haar kwijtraakt.’ Precies dat moest ik me bewust worden op de fiets door het land waar de citroenen bloeien. Inmiddels onderschrijf ik die stelling volledig, net als de verantwoordelijkheid die ze met zich meebrengt. De einzelgänger is het aan anderen verplicht ze de ruimte te laten ook alleen te zijn, om zijn eigen afzondering te waarborgen.

 

* Weet iemand overigens een goed boek over dit onderwerp?

** ‘L’enfer, c’est les autres’ vind ik een brug te ver.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Twee soorten antwoorden

Een stukje Raqqa, Syrie, volgens Googlemaps

Het doden van mensen lijkt makkelijker te worden. In een kort onderzoek naar een aantal High School shootings analyseert Malcolm Gladwell in The New Yorker van 19 oktober het geval van John LaDue, een Amerikaanse jongen die net op tijd in de kladden gevat werd op weg naar een moordpartij. Gladwell beschrijft vooral een groot aantal shootings waarbij heel nauwkeurig geciteerd wordt: de jongens in navolgende drama’s citeren ‘Columbine’, in kleding, in filmpjes vooraf, lichaamshoudingen en zelfs in de exacte tijd waarop het schieten beginnen moet, waar de wapens opgeborgen waren en met welke bewoordingen afscheid genomen werd In the world before Columbine people like LaDue played with chemistry sets in their basements and dreamed of being astronauts.’

In On Killing schrijft Dave Grossman dat bij grote slagvelden in de Amerikaanse Burgeroorlog enorme percentages geweren zijn gevonden die nog geladen waren, veel en veel meer dan je verwachten zou op basis van hoe groot de kans is dat een soldaat wordt getroffen wanneer hij juist zijn geweer geladen heeft. Sterker nog, er waren geweren die 3, maar ook 6 of 9 keer geladen waren, een bijzonderheid die ruimte heeft aan de veronderstelling dat veel soldaten niet wilden schieten, maar ook niet wilden laten weten aan hun kameraden dat ze dat niet wilden of konden. Herladen was een manier om te doen alsof je geschoten had. De wil tot doden was gering, in de Vietnamoorlog nam die enorm toe.

De verklaring is dat in de tweede helft van de twintigste eeuw intensiever gebruik werd gemaakt van psychologische trucs om de onwil om te doden bij soldaten uit te schakelen. Psychologische oorlogvoering binnen de eigen gelederen: het opheffen van een natuurlijke weerstand. Een grotere afstand hoort daar ook bij. Zoals ik ergens las: de jongen met een frappuccino in zijn linkerhand die in airconditioned  gebouw op een defensieterrein in California met de rechterhand een drone bestuurt die in Syrië een paar mensen doodt.

Schuldvraag

men kan de bijl niet verwijten dat ze de schedel
de hand niet dat ze de bijl
men verwijt de oorlog niet dat er geen vrede

wie de oorlog verklaart moet weten
dat het woorden zijn die de bijl
niet het kind de soldaat die zichzelf smerig

zijn uniform deze taal
waarin men zich opmaakt als in een spiegel
om niet te zien

hoeveel leven tot brandhout dient
onder de vleespotten
van wie voldaan

men kan de moraal niet verwijten dat ze de maag
het kind voedt zichzelf op

men neemt de scherven het snijden niet kwalijk
de vaas gooit zichzelf niet kapot.

Charles Ducal

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.