Voor altijd vast in de wasstraat

In de vroege middagzon in mijn achtertuin beleef ik zo’n moment waarop alles op zijn plek valt. Ik heb koffie bij de hand en geen telefoon, de poezen zitten in de buurt: we hebben een straatkatje van een half jaar oud geadopteerd uit Italië, tussen de drie dieren wordt weinig gevochten.

Naar mijn idee is geluk iets uit het verleden, iets dat je je altijd pas achteraf realiseert – toen was ik blij, toen was ik tevreden. Het is een onbeduidend moment, daar op dat bankje, onbeduidend genoeg om op een dag terug te keren in mijn geheugen als Iets Groots.

Als het over Deliverance gaat, gaat het ook over Calvaire. Van beide films gaat eenzelfde menselijke horror uit, een gelijk wereldbeeld. Calvaire is een Waalse thriller uit 2004. Zanger Marc strandt met autopech in een geïsoleerd dorpje. Daar wordt hij opgevangen door de treurige Bartel, die ervan overtuigd raakt dat Marc zijn weggelopen vrouw Gloria is. Opgevangen worden verandert in gevangen zijn. Het is een film zonder hoop, bij gebrek aan vrouwen moeten de varkens eraan geloven, fictie gruwelijker dan vele werkelijkheden. Fictie is vaak leerzamer dan feiten.

Opvallend genoeg is de belangrijkste scène uit de film er één waarin zowel Marc als Bartel niet voorkomt. Plottechnisch gezien kan de scène gerust weg, hij stuurt het verhaal niet vooruit: Bartel is zojuist de dorpskroeg uitgehoond. Marc zit, onder het bloed en in een oude jurk van Gloria, gevangen bij hem thuis. De camera blijft hangen in het kroegje.

De ruimte is klein en wordt verlicht door een groen schijnsel. Bier komt uit etiketloze bruine flesjes, er is geen tap. Het zit stampvol. De dikke reus, die we nog kennen van een ijzingwekkend fragment in de varkensstal, zit aan een klein tafeltje. Ritmisch buigt hij zijn kin naar beneden en weer terug, zijn vingers trommelen op tafel. Is het een glimlach, daar om zijn mond?

Zijn maat staat op, loopt naar de piano, blaast een wolk rook uit en ragt een laag akkoord aan, gevolgd door een hoger. Hij begint een melodie te spelen die alleen een duivel kan hebben verzonnen. Bovenop de piano staat een opgezette eekhoorn.

De dikke begint te dansen. Echt dansen is het niet, hij verplaatst vooral zijn gewicht van zijn ene voet naar de andere: links, recht, links, rechts, een hypnotiserend wiegen. Er staat nog een man op – dissociërende blik, aangekoekt hoofdhaar, zelfde vreemde motoriek. Al vlug staat bijna iedereen te bewegen. De dikke glimlacht zonder vreugde.

Dit is een oerscène, een die alles over de film zegt zonder het verhaal te vertellen. Dat hoeft geen complete scène te zijn, het kan evengoed een beeld zijn, heel kort, dat losstaat van alle andere elementen.

In Der Siebente Kontinent van Michael Haneke duurt het moment meer dan drie minuten, het is de opening van de film. Een gezin, vader moeder kind, zit in een auto in een wasstraat. Zeep druipt langs de ruiten, de moeder huilt. Als kijker kom je de film binnen met de wetenschap dat dit hun hele leven al aan de gang is. Hun hele leven voelt als die wasstraat. In Calvaire zijn ze niet fysiek aanwezig maar geldt hetzelfde: het leven van de hoofdpersonen is een kleine ruimte vol gestoorde mannen, Marc komt daar nooit meer van los en Bartel is er onderdeel van.

Der Siebente Kontinent moet Haneke’s antwoord zijn op de vraag hoe depressie voelt. Op welke vraag Calvaire het antwoord is, laat zich raden. De hel, dat zijn de anderen? Dat klopt – ze zitten allemaal in dat dorp.

Misschien telt het leven zelf ook oerscènes, of -momenten. Als dat waar is, zo leert fictie, dan zullen het zelden de meest voor de hand liggende gebeurtenissen zijn: geen huwelijken of begrafenissen, eerder iets kleins. Het kan een dans in een bar zijn of een wasstraat, misschien het gevoel dat alles klopt.

Vroeger had ik dat gevoel in het huis van een vriendin, een magisch huis met een hele brede trap en een verdwaaltuin: achter de rododendron bij de vijver vond ik een harmonie tussen mij en al het andere, ik was tien. Later had ik het bij een liefde in een auto, ik was zeventien. Toen wij het besluit namen het katje mee te nemen uit Rome, had ik het heel erg. Ik ben vierentwintig en alles moest zo zijn.

Ik vrees dat ik te gelukkig denk. Misschien is mijn oerscène of oermoment nog niet geweest, misschien is het een moment waar ik helemaal niet bij ben, iets groots of juist iets heel gewoons. Het kan duister zijn. Voorlopig hoef ik het niet te weten. Voorlopig zit ik in de tuin: drie katten, koffie, geen kroeg of wasstraat te bekennen.

 

img_0970Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.

In de Oorshop

Poëzie uit Tirades spambox

Je hoofd moet op de vloer zo’n

routine kan weldadig zijn voor wie

moeite heeft in slaap te vallen of

schuld; we willen zeker weten dat

wie ons geld leent dit blijft doen

tegen een erg lage rente zoals

al haar schoolvriendinnen spelend

met de cavia ik kan haren knippen

nummers die ik doe zijn een.

 

Ze ging naar buiten om te kijken

vertelde mevrouw Fiet de krant,

meteen kwam het aan voegde hij

toe. Maar met deze romp wordt het

een langzaam vliegend varken

het delen van een huis zal je niet

raken. Twee dagen later, camelia

voor intense bevochtiging

(Engels is een onderwerp voor

dames en buitenlanders, natuurlijk;

allebei bieden een tijdelijke rente van

vier.)

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, verschijnt deze herfst.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘Een goede morgen met’ 9

01:13:35

Ludwig van Beethoven, Diabeli-variaties, nr. 14 (1819/1823); Andreas Steier, fortepiano.

01:17:05

Ik begrijp trouwens niet goed waarom hij deze uitvoering op fortepiano heeft gekozen, want hij zegt altijd gehecht te zijn aan de uitvoering die hij zelf heeft, van Tatjana Nikolajeva. Hij probeert hem ook zelf wel op de piano – de variatie is er traag genoeg voor. En als het niet lukt, is er altijd nog de herinnering aan hoe deze muziek kan klinken.

Vroeger thuis was het zo begonnen, tussendeuren dicht. Hij kende de gebreken van zijn techniek, besefte al gauw dat die gebreken zouden blijven, maar liet zich daar niet door weerhouden perfectie te horen in wat hij tevoorschijn rommelde. Zijn moeder zei er nooit iets van als hij moeite had met zacht spelen of missloeg; haar enige commentaar was: ‘Fijn dat je speelt.’ Dat hij soms de deksel en de voorkant van het instrument afhaalde en een krant tussen hamers en snaren stopte, ze vond het allemaal prima. Dan speelde hij dat er in de andere kamer een stomme lachfilm werd gedraaid en dat hij die begeleidde. Nu, meer dan vijftig jaar later, is hij nog steeds aan het rommelen. En nog steeds is er iemand die zegt dat ze het fijn vindt als hij speelt. Zelfs van de buren, die hij geregeld in stilte beklaagt, krijgt hij dat wel te horen.

Je zou dan ook verwacht hebben dat hij een geregeld bezoeker was geworden van pianorecitals. Maar nee. Dat ene jaar dat hij een abonnement had gehad op de serie Meesterpianisten, was wat hem betreft genoeg geweest. Het leek er minder om de muziek te gaan dan om de pianist – als die maar kon gloriëren met een eigen versie van overbekend repertoire. Pianisten van wie hij houdt, opereren in de luwte van een ensemble, wagen zich aan onbekend werk en zijn daardoor wat hem betreft de ware meesters. Zij vormen de voorhoede, bouwen aan een repertoire dat niet makkelijk valt te commercialiseren, spelen stukken die speciaal voor hen zijn gecomponeerd of eigen werk.

De enige reden die ik kan bedenken waarom hij niet zijn favoriete versie van de Diabelli-variatie heeft laten horen, is dat niemand twee keer op zijn lijst staat en dat hij voor Tatjana Nikolajeva iets anders in petto heeft. Hij was haar naam voor het eerst tegengekomen toen hij in wat toen nog Leningrad heette, een doos met platen vond met alle vierentwintig Preludes en fuga’s van Sjostakovitsj. Gespeeld door haar voor wie ze waren geschreven. Er zijn een paar componisten die hun eigen periode hebben in zijn luisterbiografie; hij was toen in een Sjostakovitsj-periode.

Toen Nikolajeva de Preludes en fuga’s een paar jaar later in Amsterdam kwam spelen, in de bescheiden zaal van De IJsbreker, vroeg hij mij mee te gaan. Niets aan haar uiterlijk verried dat zij een weergaloze Meester was. Ik zei dat ik een gedicht kende, van Jellema, waarin zij werd vergeleken met een oude pianojuf; misschien was dat wel een groter compliment dan wanneer zij een Meester zou worden genoemd.

Later was hij op YouTube een opname tegengekomen, waarin de camera langzaam op haar inzoomt. Hij zat meer te kijken dan te luisteren, merkte hij, naar haar houding, naar haar handen vooral. Meer dan op een pianojuf, vond hij, leek ze op een eeuwige leerling: haar handen gingen niet in een vloeiende beweging over de toetsen, maar waren bij elke noot op zoek naar de juiste aanraking. Wat voor hemzelf het hoogst bereikbare stadium was van pianospelen – dat zijn vingers vanzelf hun weg vonden in de wereld van de toetsen – verbleekte tot technische ijdelheid. Aan Nikolajeva zag hij dat je de muziek al spelend steeds opnieuw moest ontdekken.

Het fascineert hem; gaan we samen naar concerten, dan wil hij altijd zo zitten dat hij de musici goed kan zien. Behalve een bron van associaties en landschapsbeelden blijkt muziek voor hem in hoge mate een kwestie van kijken, alsof hij zich pas kan laten verleiden tot het ware luistergenot als hij weet hoe handen en instrument zich tot elkaar verhouden. Of zit hij de kunst af te kijken, in de hoop dat hij straks met niet al te veel fouten diezelfde prelude en fuga zal kunnen spelen? Preludes heb ik hem zo nu en dan nog wel tot een goed einde horen brengen, maar bij de meeste fuga’s, die altijd zo verleidelijk makkelijk beginnen en zich daarna ontwikkelen als een mensenleven, laten zijn vingers hem na een maat of tien in de steek. Midden in het leven.

01:20:19

Dimitri Sjostakovitsj, Prelude en Fuga, nr, 24 in d (1951); Tatiana Nikolajeva, piano.

01:32:12

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Gil gaat er even tussenuit

Amsterdam lijkt op zijn reet te liggen; wie er nu nog rondhangt komt nergens toe. Ja, de toeristen, maar dat zijn een ander soort wezens. Hoopvol, zo fris en bol de koffertjes die ze over de klinkers slepen en die zo onhandig blijken bij paaltjes en stoep op – stoep af.

Mollige meiden uit Houston met ronde schouders, de omhooggeschoven mouwen van hun T-shirt snijdend in jongehondenvet. En straks in het hotel eerst douchen en een nieuw T-shirt en zo’n donkerblauw kort broekje aan. Misschien – voor sluitingstijd – nog even naar de Negen Straatjes, want daar gebeurt het. Daar gebeurt het echt.

Ik dacht altijd dat je in deze stad als toerist redelijk makkelijk met de bewoners in aanraking kwam, maar tegenwoordig zie ik dat mijn stadsgenoten het hele centrum mijden in plaats van alleen het Damrak, het Rokin en de Wallen. Waar het vroeger alleen daar mogelijk was om een weekend lang geen Nederlands te horen, kan dat nu – helemaal in de zomermaanden – overal binnen de Lijnbaansgracht.

Het lijkt me vreselijk jammer voor die vrolijke meiden uit Texas om hier tien dagen door te brengen zonder een enkele burger te ontmoeten. Tenslotte is de Amsterdammer (naast de schoonheid van de stad) ons Unique Selling Point. Voor de toekomst is het misschien een idee om wat echte Mokumers betaald te laten posten in de Runstraat of op het Rembrandtplein. Gewoon een gebbetje links en rechts, zich een beetje tegen de dingen aan bemoeien.

Waslijnen moeten ook terugkeren in het straatbeeld. Dat bedacht ik een paar jaar geleden al, na het zien van een oude foto van de Goudsbloemstraat. Al die drogers de deur uit, en hop: samenwerken met je overburen voor heerlijk droge was. En heel hard uit het raam lullen terwijl je je ondergoed binnenhaalt. Ah, de geur van Ajax (what else?) zou van een wandeling door de Jordaan een heel andere ervaring maken, en het wapperen van duizenden sokken bij het opsteken van de wind… Hou me tegen.

Misschien wil ik een plek in de gemeenteraad. Maar pas weer begin augustus, want we gaan er even tussenuit. Een bevriend gezin uit Kopenhagen logeert tijdelijk in ons huis in het centrum, dus mocht je ze zien: praat Nederlands tegen ze, dat vinden die mensen hartstikke leuk.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Dwepen met de banjo

In het eerste seizoen van Orange is the new black ligt Alex Vause, drugssmokkelaarster en ex-vriendin van hoofdpersoon Piper Chapman, ziek op bed als Piper bij haar langskomt. Wat volgt is zo’n typisch tv-gesprekje dat nergens over lijkt te gaan maar intussen van alles betekent.

Alex zegt: ‘I’m plotting my revenge on that redneck fucking Deliverance-extra. If you want in.’

Piper lacht heel kort. In haar zuinig opgetrokken mondhoek ligt hun hele geschiedenis. ‘Maybe,’ zegt ze. Onderhuids gespannen kabbelt het gesprek voort.

Normaal sta ik te juichen bij iedere Deliverance-referentie die ik tegenkom – ik ben er inderdaad zo een die dweept met de scène met de banjo, die zich hardop afvraagt waarom de film nooit wordt genoemd in discussies over mannenvriendschap, ik dweep er zo mee dat ik in dit stuk niet eens uitleg waar Deliverance over gaat.

‘We hebben het hier over een scènetype waarbij we ertoe aangezet worden om, min of meer systematisch, het hoofd, het bewustzijn, de emotionele huishouding van een personage in te bewegen,’ zegt Willem Jan Otten in De beweging het personage in.

Otten beschrijft in zijn essay het moment waarop de afstand tussen lezer (of kijker) en de fictie die hij tot zich neemt, vervalt: de toeschouwer waant zich in de fictie, hij leeft zo intens mee dat hij meent te zien wat het personage ziet. ‘Dat we deze beweging het personage in kunnen maken, is in mijn ogen een even groot wonder als dat we elkaar verhalen kunnen vertellen,’ stelt Otten.

Het is inderdaad een wonder hoe we soms kunnen gaan houden van iemand die alleen op papier bestaat, op tv of in ons hoofd. Hoe werkt zoiets – en werkt het in Orange is the new black? Bewegen we tijdens het gesprekje Alex in, grofgebekt en snotverkouden, of Piper, die zich stoerder voordoet dan ze is? Versnelt het Deliverance-grapje dat proces?

Het heeft iets vreemds om fictieve personages te horen praten over een echte film, echte fictie dus. Deze gevangenen hebben, naast een ingewikkelde geschiedenis met elkaar, beiden een heel specifieke film uit de jaren zeventig in hun referentiekader. Dat zegt iets over wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Zijn Alex en Piper halve intellectuelen of halve hipsters? Is dat de vraag die de kijker zichzelf moet stellen van de schrijver, precies op dit moment?

Het is alsof de fictie van de één wordt vergroot door het noemen van de ander – zoals een kind dat klikt onsympathieker wordt dan het kind waarover het klikt.

Orange is the new black verhaalt over een afgesloten fictieve wereld. Om daarin mee te gaan, blijk ik beperkt in staat fictie uit mijn echte wereld te kunnen toevoegen. In plaats van dat de herkenning verbindt (‘ha, Deliverance, cool’) vergroot Alex’ grapje de afstand.

Maar de serie doet niets nieuws. In romans wordt naar romans verwezen – en naar legendes, naar mythes, sagen en Facebook en echte gebeurtenissen, naar liedjes van Celine Dion. In series wordt rustig naar andere series verwezen, naar films en boeken en recepten van Jamie Oliver. Niemand stoort zich aan de vele Godfather-verwijzingen in The Sopranos. Het klopt. Natúúrlijk is Tony helemaal gek van die trilogie, het ligt in lijn met zijn karakter.

Op de website van The Huffington Post heeft iemand alle popculturele referenties uit het tweede seizoen van Orange is the new black bijgehouden, ik bleef nergens bij haken. Maar of Deliverance in lijn ligt met het karakter van Alex of Piper betwijfel ik.

Misschien maak ik een tegenovergestelde beweging en ga ik niet het personage maar de schrijver in, die graag wil laten weten dat hij een zeer specifieke film uit de jaren zeventig kent. Ik herken iets (een mede-dweper) en meteen neem ik afstand. Ik beweeg het personage uit.

Als ik mezelf wil herkennen, dan graag op een onschadelijke manier.

Als je Deliverance wilt noemen, doe het dan goed.

 

_______________________________________________

img_0970Marijn Sikken studeerde aan de Schrijversvakschool te Amsterdam. In 2011 won zij zowel de jury- als de publieksprijs bij Write Now! Marijn is columnist voor CLEEFT.nl en publiceerde o.a. korte verhalen in De Titaan, De Optimist en Passionate Platform. In juli elke zondag op Tirade.nu.

Cheever

the-journals“He meant by his writing to escape his loneliness, to shatter the isolation of others.

I recall him telling me he had received a thankful letter from a man who had read the novel in which Coverly Wapshot dreams that he has had sex with a horse. The passage had relieved this admirer of some burden of anxiety; it had lessened his loneliness. This pleased my father immensely. So he meant with the journals to continue this process: he meant to show others that their thoughts were not unthinkable.”

Benjamin Cheever, introduction to The journals of John Cheever. London: Vintage, 2010. 

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.