De valsgeprikte mongool

Ik liep door de hoofdstraat van Utila, een piepklein eilandje voor de Caribische kust van Honduras. Een paar vlekken van koraaleilanden zijn daar honderden jaren gebruikt als overslagplaats voor slaven, door de Britten. Anders dan op het vasteland van Honduras is de bevolking dus overwegend zwart, een enkele keer met knalblauwe ogen zoals ik er veel zag in Bleufields, Nicaragua. Op Utila heerste een heel vreemde Brits-koloniale sfeer, houten huizen met veranda’s en een onvermijdelijke dampende taart voor het raam, landelijk Engeland. Halverwege de hoofdstraat was een bank. In de bank, het enige geairconditionde gebouw van het eiland stond een zwarte man, fors van omvang en met downsyndroom. Hij had geen fijn leven gehad, was waarschijnlijk veel gepest, zodat in hem een onuitroeibare kwaadaardigheid had postgevat. Omdat hij veel last van warmte had mocht hij opzichter spelen, ongetwijfeld van zijn neef de bankdirecteur. Wij konden niet anders aan hem denken dan als aan ‘de valsgeprikte mongool’ een van ons had vroeger kennis gehad aan een marmot die door kinderen met een potlood steeds geprikt werd en daar heel bozig van geworden was. Het was ook angst: we moesten soms bij de bank zijn, en om eerlijk te zijn hadden we een pissige Dobberman-pincher nog wel geprefereerd boven deze man.

Op de dag dat we vertrokken hadden we geld nodig. Ik herinner me de aftocht van het eiland als een filmische reeks: langs de valsgeprikte mongool naar het kasregister, incasseren, op weg naar de enige man verderop in de enige straat die kaartjes voor zijn Chessna verkocht, een vliegtuigje met een stuk of twaalf zitplaatsen. Wel 25 man wensten die dag te vliegen. Terwijl kijvende eilanders elkaar een zitplaats ontzegden, mochten wij erin. In het vliegtuigje vroeg een reiziger voortdurend de aandacht van de piloot, met steeds een verhaal en hij vond ook dat de piloot om moest kijken. De fraaie dikke dame die zich daar aan stoorde riep keer op keer: ‘Let the man fly, let the man fly!’ Door angst ingegeven waarschijnlijk. De schaduw van het vliegtuig vloog  onder ons over de witte bodem van de ondiepe blauwe zee. De piloot had zijn linkerarm losjes uit het open raam. Wij hadden het eiland wél kunnen verlaten.

————–

FullSizeRenderMenno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van ver weg, en soms dichtbij.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

The Lost Language of Cranes

Afgelopen week las ik David Leavitts The Lost Language of Cranes. De roman speelt zich af in het New York van de jaren ’80, waar protagonist Philip Benjamin zijn ouders na lang uitstellen bekent homoseksueel te zijn. Hij is verliefd op de knappe en ongrijpbare Elliot, zoon van een schrijver wiens werk Philips moeder jarenlang redigeerde.

Ik heb een zwak voor dit soort verhalen omdat het in onze cultuur en tijd niet zo vaak meer voorkomt dat men grote risico’s moet nemen om zichzelf te kunnen zijn en de liefde te laten overwinnen. Blijkens de populariteit van TV-programma’s als Uit de Kast emotioneert een coming-out grote delen van de bevolking.

In het Nederland van nu zouden Romeo en Julia samen naar festivals gaan tot ze op elkaar uitgekeken raakten en daarna hun Tinderprofiel heractiveren. Zoals erotiek niet zonder kleding kan bestaan, impliceert vurig verlangen een nog te overbruggen afstand.

Misschien zijn mensen niet gebouwd op het realiseren van hun dromen, en is het beter als ze tenminste ten dele ongelukkig blijven, onvervuld. De absurde luxe vanwaaruit ik ertoe kan komen zoiets te stellen ontgaat me niet. In het Italiaanse kustplaatsje Senigallia sprak ik een bootvluchteling uit Senegal. De toevalligheid leek hem ontgaan. Hij vertelde me het verhaal dat we inmiddels allemaal kennen.

Ik heb niemand meer.

Er komt geen gratis geld uit de muur; er is niet eens werk.

Ik kan niet terug naar mijn ouders, die al hun spaargeld hebben ingezet op mijn succes in Europa.

De man verkocht kinderboeken, waaronder een geïllustreerd verhaal over een Senegalees meisje, dat ik aanschafte voor mijn gezonde blonde zoon van bijna vier, die zichzelf met behulp van een app heeft leren lezen. Voor zover Nadim weet is Afrika het decor van The Lion King, van de natuurfilms die hij zo graag kijkt op onze breedbeeld-tv die ik geen breedbeeld-tv moet noemen omdat er in ons deel van de wereld geen smalbeeld-tv’s meer bestaan.

Het spijt me als mijn verhaal meandert. Ook ik zoek naar wat ik hier eigenlijk wil zeggen. Misschien dat de armoede die economische vluchtelingen importeren voor ons van grote waarde zou kunnen blijken. Alle dingen waaraan we dachten behoefte te hebben importeren we immers al.

 

________________________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Uit verwondering

Sla een willekeurige inleiding in de filosofie open en je zult altijd op hetzelfde oorsprongsverhaal stuiten: men begon zich te verwonderen en vanuit die verwondering werd de wijsbegeerte geboren. We zien dit voor het eerst in Platos Theaetetus – een dialoog tussen Socrates, Theaetetus en Theodorus waarin de vraag ‘Wat is kennis?’ centraal staat. De verwondering wordt hierin gevierd als een staat die gelijk staat aan de sleutel tot ware kennis. Min of meer vanaf dit moment (dat is circa 369 BC) is de verwondering eigenlijk de dienstmaagd van de filosofie: ze zet het denkproces over een bepaald object of fenomeen in beweging en wordt van de hand gedaan zodra de filosoof hierover Ware Kennis heeft vergaard. Dit Platoonse verhaal dat de verwondering – thaumazein – onlosmakelijk met filosofie en kennis verbindt, is dan ook vrijwel zonder onderbreking herhaald in de wijsgerige traditie. Aristoteles, Descartes, Hegel, Kierkegaard, Heidegger, de lijst gaat maar door – allemaal geloofden zij in de kracht van de (weliswaar gematigde) verwondering om de filosoof op het goede spoor te zetten.

Dit is hoe ik kennis heb gemaakt met het concept verwondering. En ik begon hier niet heel lang geleden mijn vraagtekens bij te zetten. Was de verwondering misschien bestemd voor iets groters dan het bijstaan van filosofen in hun vaak megalomane kennisconstructen en alomvattende theorieën? Hadden die filosofen zich allemaal écht verwonderd, of verzonnen ze dat er later bij? En wat was er open aan een verwondering die graag zo snel mogelijk moest worden gesloten, vervangen voor hardnekkige categorisatie, logische definities en axioma’s? De conceptuele verwondering waarover ik in de schoolbanken leerde, stond ook zo ver af van een intuïtieve verwondering die ik zelf eerder associeerde met ontvankelijkheid, kinderlijkheid en kunst, dan met op kennis beluste wijsgierigheid. Een verwondering die er altijd is geweest, maar soms, als ik naar mezelf en om me heen kijk, steeds meer naar de achtergrond lijkt te verdwijnen.

Sinds enige tijd heb ik me verdiept in alternatieve verhalen die rond gaan over de verwondering. Wat kan ze nog meer voor ons betekenen en waar is ze toe in staat? In de feministische filosofie vond ik enkele denkers die met haar een ander, meer concreet en maatschappelijk geëngageerd doel voor ogen hadden. De Franse Luce Irigaray, bijvoorbeeld, haalt de verwondering uit het rijk van de epistemologie, om haar in de ethiek flink aan het werk te zetten. Volgens haar kan de verwondering als een soort relatie-modus dienen en een manier van relateren mogelijk maken waarbij we ontvankelijk kunnen zijn voor de ander, in plaats van deze te objectificeren, ons toe te eigenen en/of in een hokje te plaatsen. Gesimplificeerd voorbeeld: ik zie iemand die anders is dan ik (Irigaray betrekt dit voornamelijk op het sekse-verschil, maar het is niet moeilijk om dit verhaal toe te passen op welk anders-zijn dan ook). In plaats van die ander vrijwel direct te ‘kennen,’ of misschien zelfs te veroordelen en vanaf dat moment elke manifestatie van die persoon in een vastomlijnd kader te plaatsen, blijf ik open en laat ik me alsmaar opnieuw door haar verrassen.

Een andere functie van de verwondering komt naar voren in The Politics of Emotion [2004] van feministisch filosoof Sara Ahmed. Hierin besteedt zij enkele pagina’s aan de verwondering en hoe het haar in aanraking bracht met feministisch gedachtengoed: pas toen ze zich begon te verwonderen over de status quo op het gebied van bepaalde ongelijkheden in de samenleving, racisme, seksisme, enzovoorts, besefte ze dat wat is, eens anders is geweest. En nog belangrijker: niet altijd zo hoeft te blijven. Voor haar brengt de verwondering de geschiedenis van de stand van zaken aan het licht, en zet zij aan tot verandering.

De ethische, maar vooral ook urgente dimensie van de verwondering werd voor mij op een weer andere manier duidelijk toen ik in aanraking kwam met het werk van filosoof Catherine Malabou d.m.v. YouTube en haar boek Self and Emotional Life [2013]. Met behulp van recente neurologische bevindingen waarschuwt zij voor een algeheel verlies van het vermogen om ons te verwonderen. Voor Malabou betekent dit dat we onverschillig worden tegenover de wereld – een gevaarlijke staat waarin we onbezorgd en gevoelloos door het leven gaan, met een angstaanjagend gebrek aan empathie. De verwondering is hier het primaire ‘affect,’ dat ons in de eerste plaats in aanraking brengt met de ander in onszelf, en daarna met de wereld en alle verschillen om ons heen. Ze is voor Malabou de voorwaarde voor alle andere gevoelens en wanneer ze weg is, wanneer een mens niet meer ‘verwonderd’ en geraakt kan worden, rest er slechts een gevoelloos denken dat niet in staat is tot ethische keuzes. Het resultaat is een soort ‘disaffectie,’ een volgens Malabou om de hoek loerende politiek van onverschilligheid.

Deze non-gemoedstoestand is vervolgens ook nog eens de perfecte toestand voor het voortbestaan van de huidige neo-liberale maatschappij. Die teert namelijk op onverschilligheid, en op lamheid van mensen die zich niet geroepen voelen om iets te veranderen aan de sociale ongelijkheden die een dergelijk systeem genereert. Steeds meer geloof ik nu in het belang van verwondering. Maar hoe houden we haar bij ons, of vinden we haar terug? Dan kan ik misschien wat verwonderingspropaganda o.l.v. Wonder Woman op touw zetten voordat het allemaal al te laat is. Want de laatste mens van Nietzsche, die verwondert zich natuurlijk niet.

 

______________________________________________________________________

 

11066010_10152982469904353_7538317002007962637_nAmarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.

 

 

Dolfijnenliefde

Focus zond vorig weekend The girl who talked to dolphins uit, een documentaire over een enigszins griezelig experiment dat zich ongeveer een halve eeuw geleden afspeelde op de Maagdeneilanden. Het was de tijd van de eerste ruimtereizen. Er was budget beschikbaar om ons voor te bereiden op contact met buitenaards leven. Van dolfijnen stond vast dat het intelligente wezens waren, bijna net zo slim als mensen, en het leek dus zinnig om hen te leren praten. Een luxe dolfijnenvilla werd gebouwd, met alle kamers onder water, en zelfs een dolfijnenlift waarmee de dieren naar de eerste verdieping konden worden gebracht. Een liefhebbende verzorgster erbij: Margaret, een knappe college drop out, die de bordjes keep out negeerde, en stoutmoedig aanbelde of ze mocht helpen de dolfijnen te leren praten. En ondanks dat het experiment  al snel werd stopgezet, onder meer omdat de projectleider Lilley een beetje in de ban raakte van LSD, en hij dit middel ook aan dolfijnen begon toe te dienen, werd er succes geboekt. Vooral dolfijn Peter hoor je tellen tot vijf, redelijk verstaanbaar, en woorden herhalen als vis en water, al vraag je je af of je het had herkend als je het Margaret niet eerst had horen voorzeggen. ‘Peter kon meer dan een baby kan na zes maanden’, zegt verzorgster Margaret. Zij is er een halve eeuw later nog altijd van overtuigd dat ze verder had kunnen komen, als het experiment langer had mogen voortduren. Ook mijn kat Alie zegt trouwens hallo als ik thuiskom. En zij is niet de enige, zo zie ik nu op youtube. Maar dat terzijde. Of verstaan dieren ons wel, en wij hen niet? Ik sluit dat niet uit.

Veel interessanter dan of dolfijnen kunnen praten met mensen, vind ik dat dolfijnen verliefd kunnen worden op mensen. Dolfijn Peter werd tijdens het experiment stapelverliefd op Margaret. ‘Het beest werd misschien te vroeg in zijn leven, en bovendien in de periode dat hij geslachtsrijp werd, in de buurt van mensen geplaatst’, legt de betrokken dierenarts enigszins gegeneerd uit. Hij heeft terugkijkend duidelijk zijn bedenkingen bij de inrichting van het experiment. Maar stapelverliefd, zo noemt hij het. Dolverliefd. Wat is het dolfijn om een dolfijn te zijn. En ze was een knappe vrouw, deze Margaret, zoveel moeten we de dolfijn nageven. ‘Hij was altijd bij me in de buurt’, vertelt Margaret, inmiddels een dame op leeftijd. Hij was jong en bronstig, wilde indruk op haar maken.Hij reageerde het best van de drie dolfijnen op haar pogingen om hen te leren praten. Margaret ging steeds vaker zwemmen met Peter, gezellig samen door de dolfijnenhuiskamer. En steeds vaker gebeurde het dat Peter opgewonden raakte in haar bijzijn. Hij drong zich aan haar op, vertelt Margaret. Eerst liet ze hem nog zijn opwinding op een vrouwelijke dolfijn uitleven, maar al gauw vond ze dat te veel gedoe, en bevredigde ze hem met de hand. Dat was voor haar geen seksuele handeling, vertelt ze. ‘Hooguit sensueel.’ Toegeven dat ze zelf ook verliefd was op Peter is natuurlijk taboe, onprofessioneel, onethisch, het kan niet. Maar de documentaire wekt de indruk dat ze het geweest kan zijn. Ze spreekt over Peter als over een oude geliefde. Een kalverliefde, met een hartverscheurend einde (spoiler alert). Als het experiment uit de hand loopt, en de financiering wordt stopgezet, moeten Peter en Margaret afscheid nemen. ‘Dat was vreselijk’, zegt Margaret. ‘De laatste nacht hebben we samen doorgebracht.’ En daarna werd Peter overgevlogen naar een laboratorium in Florida, te ver weg voor Margaret om hem te kunnen bezoeken. ‘Als dierenarts mag je natuurlijk niet te veel menselijke eigenschappen aan dieren toekennen’, zegt de betrokken dierenarts van het project, maar hij is ervan overtuigd dat Peter gestorven is aan een gebroken hart. ‘Dolfijnen kunnen zelfmoord plegen, dat is bekend’, legt hij uit. Hun ademhalingssysteem is niet automatisch, zoals bij mensen, het valt onder hun motorische zenuwstelsel, het zenuwstelsel dat je bewust moet besturen. En van dolfijnen weten we kennelijk dat ze onder slechte omstandigheden kunnen besluiten om niet meer verder te ademen. Peter overleeft zijn scheiding van Margaret niet. In zijn nieuwe laboratorium zonder daglicht, en vooral zonder Margaret, dompelt hij zich op een dag onder, om nooit meer boven te komen.

François worden – over Houellebecqs ‘Onderworpen’

Het onderscheid tussen mannen en vrouwen is een simplistisch, talig construct dat het desalniettemin tot allesbepalende factor heeft geschopt binnen onze joods-christelijke cultuur, alsmede binnen die van de islam. Het is lastig te geloven dat Michel Houellebecq zich dit niet realiseert. Het is zo mogelijk nog lastiger om te reageren op de vraag van oud-Tirade redacteur Menno Hartman wat een vrouw van Houellebecq’s Onderworpen vindt.

Op de derde pagina van zijn roman pleit Houellebecq ervoor dat een goede schrijver daadwerkelijk aanwezig is in zijn boeken. Als de schrijver je dierbaar is, wil je hem terugzien en ‘je dagen met hem doorbrengen’. De 24 uur die ik doorgebracht heb met François, de hoofdpersoon van het boek, waren me in ieder geval dierbaar. Ik werd François, reed de desolate weg de stad uit, stapte in het tankstation over een lijk om een broodje tonijn gezond te pakken en keek uit naar een goed gesprek met de man van een collega. Zelfs zijn gevoel van hunkering naar de veel jongere Myriam werd het mijne.

Ook als ik niet in de tekst verdiept was en zelfs nu het boek allang weer in de kast staat, keert het gevoel een beetje François te worden terug. Dat maakt Houellebecq naar zijn eigen maatstaf en wat mij betreft een goede schrijver en Onderworpen een goed boek. Tot zover mijn bevindingen.

In plaats van aan de Sorbonne in Parijs te werken, werkte ik tijdens het lezen echter aan de Universiteit van Amsterdam aan mijn proefschrift. Het Maagdenhuis was net weken lang bezet door ‘competente rebellen’ die zich verzetten tegen het neoliberale rendementsdenken, de financialisering en de daarmee gepaard gaande bureaucratisering van de universiteit. En ook die wereld werd de mijne.

Een wereld waarin mannelijke en vrouwelijke professoren, docenten en studenten zich groepeerden om het systeem van de universiteit kritisch te analyseren. En hoewel ook in Amsterdam de voorzitster van het college van bestuur het veld moest ruimen, gebeurde dit niet omdat ze een vrouw was, maar juist omdat ze zich heer en meester waande. Zij dacht boven de mensen die de universiteit haar bestaansrecht geven te staan, maar viel van haar door studenten, docenten en professoren aan het wankelen gebrachte voetstuk. Houellebecqs Marie-Françoise vertrekt echter gedwee en vrijwillig als de Sorbonne onder gematigd islamitisch bestuur komt en vrouwelijke professoren geen plek meer gunt.

Die samenloop van omstandigheden, het François worden van mezelf en het deel uitmaken van de assemblies in het Maagdenhuis, maakte dat ik het ongeloofwaardig achtte dat de islamisering van de universiteit waarin vrouwen ondergeschikten zijn, zoals Houellebecq schetst, zonder meer bewaarheid kan worden.

We kunnen zijn scenario echter wel als een waarschuwing zien. En juist daarom leer ik mijn, grotendeels vrouwelijke, studenten kritisch te denken en in te zien dat onze cultuur bol staat van constructen die zozeer op los zand gebouwd zijn, dat we ze met een beetje moed kunnen en moeten doen wankelen.

‘Liever een idealistische, kwalitatief gerichte geesteswetenschapper dan een zielloze, pragmatische massafiguur die zich tevreden stelt met wat zij aangereikt krijgt, kritiekloos overgebleven in een wereld die zij zelf heeft helpen creëren’, schreef Tessa de Vet, student aan de UvA, in de Volkskrant van 8 juni 2015. Hoewel ik haar niet doceer, verwoordt ze treffend het kritische geluid dat geesteswetenschappers aan universiteiten en hogescholen stimuleren en dat mensen op de been brengt.

Die kritische houding past een universiteit en zelfs Houellebecq slaagt er niet in me te overtuigen dat die de komende zeven jaar zal afnemen, laat staan verdwijnen. Mijn vertrouwen in de huidige en komende generaties studenten is daarvoor te groot.

Het is daarnaast veel eenvoudiger om François te worden als je het onderscheid tussen mannen en vrouwen tijdens het lezen geen rol laat spelen. Laten we daar beginnen en ons afvragen wat een boek met je doen kan, voordat we er iets van vinden.

—————————

Rebecca Louise Breuer doceert cultuurfilosofie en visuele cultuur aan het Amsterdam Fashion Institute – Amfi. In het najaar van 2015 verdedigt zij aan de Universiteit van Amsterdam haar proefschrift getiteld Fashion Beyond Identity. The Three Ecologies of Dress.

‘Een goede morgen met’ 5

00:36:32

Charles Ives, Holidays Symphony, dl. 3, The Fourth of July (1912); San Francisco Symphony olv Michael Tilson Thomas.

00:42:20

Vreemd, na blokfluit, radio, fanfare, dat de meest indringende muzikale stem uit zijn verleden ontbreekt. Heeft hij niet wekelijks de scala aan geluiden van het orgel ondergaan, van praten met een dichtgeknepen neus tot donderend geweld? Is hij zelfs niet een tijd bijna wekelijks op bezoek geweest bij iemand die in de bedstee van zijn huisje onderaan de dijk zelf een orgel had gebouwd, met pijpen tot tegen het plafond? Hoorde hij daar niet fervent de muzikale warmte van Feike Asma verdedigen tegen de berekenende kilte van Bach? Het is allemaal waar. Ging zijn allereerste stukje in een krant niet over de inwijding van het nieuwe orgel bij hen in de kerk? Ook dat is waar. En als hij geen zin heeft om een standpunt in de discussie over Romantiek en Barok in te nemen, waarom laat hij dan niet de beroemde Toccata en Fuga in D klein van Bach horen? Berekenend en warm tegelijk, wat wil je nog meer.

Wat hij laat horen, niet op orgel maar op de piano, zou je een platgewalste versie van deze Bach kunnen noemen: in de op de seconde af even lange Winnsboro Cotton Mill Blues van Frederic Rzewski is de piano, die in volumebereik concurreert met het orgel, een muziekmachine, die van onhoorbaar zacht tot knetterhard wat er bij Bach aan dynamiek te horen is, wegwalst. Net als Bach ook houdt Rzewski van wijsjes die iedereen kan zingen, blues, worker songs of spirituals in zijn geval. Na een lang stuk zonder vertragingen en versnellingen klinkt er een melancholieke blues op, waarna de menselijke maat het gaat winnen van de machine. En als de machine toch weer de overhand dreigt te krijgen, gebeurt dat met flarden van de originele Winnsboro Cotton Mill Blues zoals Pete Seeger die ooit moet hebben gezongen, totdat de blues stokt en de machine stil staat. Het gevecht tussen machine en song eindigt onbeslist.

Hij heeft nooit de ambitie gehad met handen en voeten een orgel te bedwingen. Het enige industriële geluid waarmee hij vertrouwd was, was de sirene van de vlasfabriek die begin en einde van de schafttijd aankondigde. De enige echte reden die ik kan bedenken waarom hij deze muziek laat horen, is de onderliggende boogie-woogie. Want als er iets is wat hij in zijn jeugd had willen bereiken op de piano, dan wel het perfect spelen van een snelle boogie-woogie, als een razende machine, zonder pauze. Was het niet Pascal die zei dat een mens zowel automaat als geest is?

00:44:08

Frederic Rzewski, Winnsboro Cotton Mill Blues (1979); Ralph van Raat, piano.

00:53:40

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.