Alleen

Als Patrick Leigh Fermor in 1933 zijn reis van ‘Hook van Holland’ naar Constantinopel plant zoals beschreven in A Time of Gifts speelt hij even met het idee een vriend mee te nemen: ‘Ik overwoog gedurende de eerste paar dagen of ik zou trachten een metgezel mee te vragen; maar ik wist dat de onderneming eenzaam moest zijn en de scheiding compleet. Ik wilde denken, schrijven, in mijn eigen tempo ergens blijven of heengaan; onbezwaard, om naar dingen te staren met andere ogen en luisteren naar tongen en talen die door geen enkel vertrouwd woord bezoedeld waren. Met een beetje geluk zouden de behoeftige omstandigheden van de reis geen ruimte bieden voor Engels of Frans. Hele vluchten van onbekende lettergrepen zouden zich weldra mijn gezuiverde en afwachtende oren in haasten.’
Over een maand vlieg ik met dezelfde overweging naar Sardinië, alleen. Het is voor veel mensen bijna niet meer voor te stellen hoe je bijvoorbeeld een week lang in een eigen tempo leeft. Het interessante is dat je dan nauwkeuriger nadenkt over wat ‘de wil’ van de mens nou inhoudt, in voor de handliggende keuzes als: wil ik blijven, wil ik gaan. Linksaf, of rechtaf. Waarom wil je zoiets precies? Leigh Fermor schrijft pas decennia later over zijn lange reis door Europa, zodat hij zich niet dikwijls de kleine overwegingen als links of rechts meer kan herinneren, en rust heeft en de context ziet en boeken tot zijn beschikking om zijn ervaringen zo mooi mogelijk op schrift te helpen stellen. De rauwheid van een dagboek mist de lezer dan. Ik zou ook geïnteresseerd zijn in de weerslag op papier van de echte eenzaamheid, de kou, de honger. Opgeschreven toen het ondervonden werd.
a timeAlleenreizend ga je steeds luider denken. En, gebiedt mijn waarheid te zeggen, ook in steeds kleinere kringetjes. Er zijn drie dagen nodig om leeg te raken, dan twee om creatief te kunnen denken, dingen die niet voortkomen uit het verwerken van iets wat je recent beleefde. Daarna valt het echt wat stil. Dan ontstaat misschien de behoefte iets mee te maken. Of heel veel te lezen.

Op Sardinië vind ik dan dus wel tijd om Salvatore Satta te herlezen in de vertaling van Frida Vogels: De dag des oordeels, een meesterlijk boek. En ik zoek een manier om kennis te nemen van de werken van deNobelprijswinnares van dat eiland: Grazia Deledda. En je mijmert wat voor je uit, lacht en vloekt: ‘He swore, and then gave a light, purposeless laugh, such as people give when they are alone.’ (uit de Engelse vertaling van Dopo il Divorzio van Deledda) of reciteert een lange ballade ooit uit het hoofd geleerd, blijkbaar omdat ik al lang zocht alleen te wezen:

Ballade

Alleen ben ik en zoek alleen te wezen,
Alleen ben ik en van mijn lief verlaten,
Alleen ben ik; wie die mijn heer mag wezen?
Alleen ben ik, dan bitter, dan gelaten,
Alleen ben ik en schuw mijn kwijnend leven,
Alleen ben ik, verdoolde uitermaten,
Alleen ben ik en zonder vriend gebleven.

Alleen ben ik ter venstere, ter deure,
Alleen ben ik, in eenen hoek gedoken,
Alleen ben ik, om op te gaan in treuren,
Alleen ben ik, stil weg of uitgebroken,
Alleen ben ik, het is mij wèl gegeven,
Alleen ben ik in mijn vertrek beloken,
Alleen ben ik en zonder vriend gebleven.

Alleen ben ik, waar of ik ook mag wezen,
Alleen ben ik in alles en altoos,
Alleen ben ik meer dan een ander wezen,
Alleen ben ik, verdrukt meedoogenloos,
Alleen ben ik en van een elk begeven,
Alleen ben ik en soms gansch troosteloos,
Alleen ben ik en zonder vriend gebleven.

Prins, nu is wel mijn droefheid aangeheven,
Alleen ben ik, met elke rouw te duchten,
Alleen ben ik, zwarter dan moerbeivruchten,
Alleen ben ik en zonder vriend gebleven.

Christine de Pisan, vertaling J.H. Leopold)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Eerste dag

Marcia Santos Cruz schudde een piepschuimen doos vol glimmende witte beesten leeg in de spoelbak en trapte de doos met haar klomp onder de werkbank. Ze zette de kraan open en voelde aan de waterstroom voor ze hem op de berg inktvissen richtte.

Ik keek naar het vet op haar arm, de littekens van pokkenprikken net zichtbaar onder haar mouw. Gouden kettinkjes waren in het haar op haar polsen verstrikt geraakt als flossdraad in een doornstruik.

‘You watching?’ zei ze. ‘Boy?’

‘Yes chef.’

Ik spande mijn vuist om het handvat van het mes dat ik voor dit klusje gekozen had en checkte of mijn blokdoek nog over mijn schouder lag, zoals ik bij de andere koks had gezien. Een leverancier met een steekkar vol groentekratten wilde erdoor en duwde me aan de kant. Omdat ik voorbij de chef moest stappen raakte ik klem tussen de planetoide van haar kont en de koeling achter haar. Ze leunde voorover en liet me er – net – langs.

‘You like that’, zei ze. ‘Don’t you?’

Ik keek naar de haartjes rond haar mond, waarin korrels foundation als pollen aan de meeldraden van een bloem plakten.

‘It’s a joke, boy. Relax. Now, look.’

Ze tilde een sepia uit de spoelbak en goochelde hem – zonder een mes te gebruiken – in drie seconden uit elkaar. Op de snijplank lagen nu de losse onderdelen van een zeekatbouwpakket.

‘Head’, zei ze, en wees op de tentakels met de glimmende ogen erboven. Ik knikte. Ze sneed de tentakels eraf en schoof de kop met de achterkant van haar mes in de vuilnisbak. ‘We don’t eat that. Now. This brown stuff is the liver. If it’s intact…’ Ze keek me vragend aan.

‘We eat it?’

‘Good. This here white stuff. In Brazil we call porro.’

Achter me begon Ernesto – ook een Braziliaan – te lachen. Hij zei iets tegen de afwasser, die giechelde.

‘Now pay attention. The rest of the insides: we throw out.’ De chef stapte aan de kant zodat ik haar snijplank schoon kon maken. Ik wilde de slijmerige organen in de vuilbak schrapen toen ze haar hand op de mijne legde. Haar aanraking was te zacht, te licht voor iemand die net een inktvis uit elkaar getrokken had.

‘Except’, fluisterde ze, ‘for the most important part.’

Met de nagels van haar duim en wijsvinger trok ze een zilveren, langwerpig zakje uit het hoopje ingewanden. Het zag eruit als veel van de andere fliebertjes en sliertjes die aan de binnenkant van de inktvis gezeten hadden.

‘Now this’, zei ze met haar lippen vlakbij mijn oor. ‘This is the black gold, boy. The ink.’

Het zakje legde ze als een slappe lijmtube naast de onderdelen van het bouwpakket. Ze pakte de buitenkant van de sepia – nu een lege huls – en trok er een langwerpig schild uit, dat ik herkende van mijn oma’s parkietenkooi.

‘This, we throw.’ Het schild viel in de vuilnisbak. Daarna haalde ze de vleugels van het lijf en legde die apart. Ze stroopte de huid eraf en spoelde alles schoon onder het koude water. Het ging te snel; de stappen hiervoor was ik alweer vergeten.

‘Hey, pretty boy. You dreaming?’

‘No, chef. Sorry.’

‘Eyes on the board. Now we cut, like this:’

Met wat één mesbeweging leek, sneed ze de tentakels en het lijf van het beest in tientallen kleine reepjes.

‘Like this, yes?’

‘Yes, chef.’

Ze stapte aan de kant en zette mij op haar plek. Over de rand van de spoelbak keek ik in een afgrond vol sepia. Ik werd draaierig en mijn mes woog een ton.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vloek

eagerly-i-wished-the-morrowIemand vertelt me een verhaal over een vriend van haar, die ooit een schedel stal. Dat gebeurde in Polen, hij was toen nog student. Nu woont hij in New York, inmiddels van middelbare leeftijd, en heeft spijt. Meer dan spijt; hij is ervan overtuigd dat al het ongeluk dat hem sindsdien is overkomen te wijten valt aan de schedel die hij jaren geleden stal. Hij wil de rustplaats die hij ooit verstoorde weer in ere herstellen – maar hoe kom je door de douane met een schedel in je koffer, in het Amerika van vandaag?

In Arizona staat een stenen bos, fossiele bomen van meer dan tweehonderd miljoen jaar oud. Ergens in dat bos ligt een vrachtwagenlading stenen, ooit meegenomen door toeristen en later weer teruggestuurd. Wegens gewetensbezwaren of omdat de dief ervan overtuigd was geraakt dat er een vloek op de gestolen stenen rustte. Die laatste gedachte was een self-fulfilling prophecy, een verhaal dat misschien niet was bedacht maar wel in stand werd gehouden door de beheerders van het park. Het is immers een beproefd gebruik om te claimen dat er een vloek rust op iets wat je niet zelf continu in de gaten kunt houden – ook Pompeii is van plan om een tentoonstelling te organiseren met de objecten die door toeristen om diezelfde reden weer zijn teruggebracht.

In het versteende bos liggen de gestolen stenen op een hoop bij elkaar. Ze worden niet teruggelegd op de plek waar ze vandaan komen, omdat dat het bos voor onderzoek bederven zou. Doorgaans heeft de dief die plek nauwkeurig beschreven, of zelfs aangegeven op een kaart in de hoop dat het bos weer in zijn oorspronkelijke staat zou kunnen worden hersteld.

Altijd te laat het verlangen om dat wat we hebben verstoord weer te helen, het gat dat we sloegen te dichten. Onszelf ongedaan te maken.

Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen & Boy (BNG Literatuurprijs). Haar 3e roman verschijnt deze herfst. 

Narcissus poeticus

Dept. of Speculation (2014) is in meerdere opzichten een klein boek. Maar het is leuk om af en toe iets te lezen dat in de mode is.

Één van de geestigste passages uit de roman vind ik die waarin de dochter van de vertelster na een ongelukkige val – waar, geheel in de geest van het boek, iemand anders de schuld van krijgt – beide polsen blijkt te hebben gebroken en gipsverbanden aangemeten krijgt:

We take our daughter to the doctor’s office to get the casts. After he puts them on, he warns her not to drop anything in them. “If you do, you will have to come back and have them removed, then put on again under anesthesia,” he says. We leave the office.

Something fell into my cast.

      What?

      I don’t know.

      But you’re sure something did?

      No, maybe. Maybe I just thought it.

      You just thought it?

      No, I felt it.

      You felt it?

      Maybe.

      What was it?

      I don’t know. Something.

      What?

      Nothing, I think. Maybe something.

      What?

      Nothing. No, something.

 

 Jenny Offill, Dept. of Speculation (2014;p. 77).

 ——–

Volgende week: plestik.

Kiekje: MK.

Wat mijn wet is, wat ik liefheb

Edouard Levé is een Franse schrijver, auteur van onder andere Autoportrait en Suicide. Autoportrait is een alinea van ongeveer honderd bladzijden, allemaal ik-zinnen – een andere samenhang ontbreekt. Suicide is net zo’n rigoureuze uitwerking van één principe: het begint met de zelfmoord van een van zijn vrienden, jaren geleden, en schrijft dan in tweede persoon honderd pagina’s aan hem vol. “You now know more about death than I do.”

Ik kwam tijdens het herlezen zinnen in Autoportrait tegen die mijn vorige drie blogs hier op Tirade ietwat voor me samenvatten.

[““Here I am””]: “I am surprised there is no word for a mistaken sense of déjà vu.”

[Een vreemdheid]: “As the surgeon’s scalpel reveals my organs, love introduces me to other version of myself (…).”

[Koolzwart]: “I would like to write in a language not my own.”

Ook struikelde ik over deze vierde: “My memories, good or bad, are sad the way dead things are sad.” Ook daar over heb ik willen schrijven. Ik weet niet hoe ik het moet formuleren zonder dat het triest klinkt, want zo bedoel ik het niet – dat vergaan dat ik steeds aanhaal, hoe er iets vreemd blijft in elk spreken, en iets achter in elke herhaling, dat herdenken.

Dat vuur, waar ik het over had – het verbranden en de sintels, de as.

Ik zie denk ik niet zoveel verschil tussen rouw en liefde. Beide zijn een soort grens, aan jezelf, en beide proberen iets met die grens te doen, proberen hem misschien op hun eigen manier te respecteren.

Je wordt geconfronteerd met iets dat je niet bent, en leert zo, tegelijkertijd, jezelf en iets anders kennen. Dat is één gedachte, dat is één gebeurtenis, jezelf met dat andere. Wie je bent hangt af van waar je tegenover staat, en door je leven heen wordt dat meer, meer en verschillend – zoals al die zinnen van Levé, telkens weer een ‘ik’, elke keer over iets anders. Ze staan los, het zou net zo goed elke keer over iemand anders kunnen gaan. Het krijgt samenhang door de alinea – die niets anders is dan alle zinnen bij elkaar, maar toch.

Die sprong fascineert me. Al die losse stippen waaruit een lijn bestaat, hoe we van het ene naar het andere gaan.

Ik las laatst het laatste interview dat Jacques Derrida ooit gaf, waarin hij iets probeert te zeggen over hoe hij ja zegt tegen het leven.

“(…) one wants to live as much as possible, to save oneself, to persevere, and to cultivate all these things which, though infinitely greater and more powerful than oneself, nonetheless form a part of this little “me” that they exceed on all sides.”

Eerder noemt hij dat zelf narcistisch – en hij zegt zelf al dat hij dat woord ergens anders ook heeft willen ‘compliceren’ – maar ik kreeg er meteen al vragen bij.

Hoe kan het narcistisch zijn? Al die andere dingen die deel uitmaken van “this little “me” that they exceed on all sides.” Dat je zelf wilt leven, er ja tegen wilt zeggen, is geen egoïsme, want die ‘zelf’ die je behouden wilt, wordt gevormd tegenover en door al die anderen, en het ‘leven’ waartegen je ja zegt, is een leven vol met alles wat je niet bent.

“To ask me to renounce what formed me, what I’ve loved so much, what has been my law, is to ask me to die.”

Ik merkte het al eerder in zijn boeken, dat overlappen tussen wat zijn wet was en wat hij liefhad. In een mooi essay naar aanleiding van de dood van Roland Barthes, weigert hij diens ‘moeder’ als een figuur te lezen, als een idee van ‘moederschap’ – hoewel dat woord, ‘moeder’, veel eerder een concept is dan een persoon – omdat liefde ertegen protesteert. Omdat iemand het over zijn moeder had, in zijn schrijven, over zijn gestorven moeder. Omdat iemand rouwde.

Zoiets maak je niet algemeen – zoiets is niet algemeen.

Zoiets blijft vreemd, niet in de zin van dat je het niet begrijpt, of niet bevatten kunt, (altijd zo’n dode gedachte: dat we elkaar ‘nooit echt kennen’), maar omdat het, door het te bevatten, iets anders zou worden.

Sommige conclusies kun je niet elk moment trekken.

Daar doel ik ook op, wanneer ik zeg dat waarheid iets is dat plaatsvindt. Mensen die stug volhouden aan talige constructies, die altijd bepaalde ‘waarheden’ willen kunnen volhouden, begrijpen niet dat ze op sommige momenten heel iets anders betekenen.

Denken begint bij liefhebben. Bij het verlangen daarnaar – iets dichtbij te willen brengen, op zijn eigen manier, er ruimte voor maken, zodat het uit zichzelf kan komen.

Als we elkaar nooit echt kennen, dan is dat omdat we onszelf nooit kennen. Omdat we nooit af zijn. Niet omdat er een ‘onbereikbaar binnenste’ in ons zit, (al die zogenaamd nuchtere, maar hopeloze beeldspraak). Anderen kennen ons soms beter dan wij, en zien ons van een kant die we zelf niet hebben.

Dat we elkaar nooit echt kennen, is omdat we elkaar lief kunnen hebben – omdat we elkaar de ruimte moeten kunnen geven onszelf te blijven worden, om toch altijd nog te kunnen verrassen, hoewel we elkaar ook blijven leren herkennen.

Dat telkens vergissende gevoel van déjà vu, liefde. Van iets opnieuw zien, maar nooit als hetzelfde. Telkens hier en nu en nabij. Liefde leert ons andere versies van onszelf kennen, omdat we worden gevormd door anderen.

Omgaan met jou is het schrijven in een taal die niet mijn eigen is.

Levé beschrijft in Suicide de enige foto die hij van jou maakte. Hoe hij alles klaarzette zodat je niet hoefde te doen alsof. De foto is genomen op je verjaardag, licht bewogen, terwijl je de kaarsen uitblaast. Holle wangen, niemand anders in beeld. Life rushes from your lungs to put out the flames. You look happy.

 

 

_________________________

Dit was het laatste gastblog van Roelof ten Napel. De redactie is hem dankbaar voor zijn mooie bijdragen aan Tirade.nu. Volgende week neemt Daphne Huisden het van Roelof over.

Daphne Huisden is Tirade’s Zondagse Gastblogger mei 2015

‘Mijn vader was een ex-zeeman met een hernia die hem aan wal hield. Hij was op zijn zeventiende uit Paramaribo vertrokken en was de wereld meerdere keren rondgevaren tot zijn rug niet meer verder kon. Toen had Ben zich in de stad gevestigd waar hij verliefd op was geworden. Daar leerde hij mijn moeder kennen en niet lang daarna woonden we met zijn drieën in een piepklein huisje in Rotterdam-West.

Hoewel zijn werkende leven erop zat en zijn reislust compleet was verdwenen (verder dan het café en de coffeeshop kwam hij zelden en als we op vakantie gingen was hij de eerste die na een paar dagen klaagde dat hij wel weer naar z’n eigen bed verlangde) had Ben voldoening gevonden in zijn nieuwe routine. Hij vulde zijn dagen met het uitspellen van de krant, de niet aflatende jacht op verdwaalde kattenharen met zijn stofzuiger, zijn enorme verzameling platen en cassettebandjes, en bovenal: mijn opvoeding.’ Daphne Huisden, Tirade 458.

Inmiddels weten we dat de inspanningen van Ben, onder meer, hebben geresulteerd in het schrijverschap van Huisden.

Daphne Huisden (1988) studeerde een blauwe maandag filosofie in Leiden. In 2010 verscheen haar ‘ijzersterke debuutroman’ (Arjan Peters, VK) Alles is altijd fictie die werd genomineerd voor de Academia Literatuurprijs. In 2013 verscheen Huisdens tweede boek Dit blijft tussen ons, genomineerd voor de Halewijnprijs. Naast deze romans publiceerde Huisden kort proza in, onder meer, Tirade, Das Mag en De Volkskrant en schreef ze bijdragen voor Crossing Border, The Chronicles. Daphne Huisden woont in Rotterdam en werkt daar aan haar derde roman.

Zondag drie mei plaatsen we Daphne’s Eerste Zondagse Gastblog. Nu verheugen we ons eerst nog op de vierde bijdrage van onze huidige Zondagse Gastblogger: Roelof ten Napel.

Tirade – regeren, vooruitzien.

Auteursportret Daphne Huisden: Salih Kilic.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)