Roelof ten Napel is Tirade’s Zondagse Gastblogger in april 2015
Afgelopen zondag verscheen de laatste uit een reeks fraaie, rauwe gastblogs van Mira Feticu. En aanstaande zondag verschijnt de eerste bijdrage van onze nieuwe gastblogger, Roelof ten Napel .
Roelof ten Napel (1993) debuteerde vorig jaar op 21-jarige leeftijd met de verhalenbundel/het tekstboek ‘Constellaties’. Aan CJP vertelde hij: ‘Ik vond literatuur an sich wel interessant, maar de kaders waarin het is vastgeroest niet.’ En: ‘Ik word moe van normale boeken.‘
Ten Napel woont in Utrecht en studeert wiskunde. Hij werkt aan een roman.
Eerdere Zondagse Gastbloggers: Lize Spit, Walter van den Berg, Anne-Marieke Samson, Roos van Rijswijk, Rosan Hollak, Daniël Rovers, Shira Keller, Carolina Trujillo, Thomas Heerma van Voss, Wytske Versteeg, Maarten van der Graaff, Jannah Loontjens, Bregje Hofstede, Roman Helinski, Mira Feticu.
De media zijn er lekker mee bezig: een reeks topapen heeft een bonus gekregen of zou die krijgen en het ging niet door. Dijselbloem heeft vuile handen, of niet. ABN Amro gaat niet naar de beurs – hoewel dit het juiste moment is – vanwege de kwestie. De code Tabaksblatt lijkt alweer een baken van matigheid die ver achter ons ligt.
Het is inmiddels een redelijk oud en afgesleten onderwerp in de beschouwing van het laatkapitalistisch graaien. De bonus. Maar wat me verbaast is dat er zo weinig antropologisch en psychologisch gekeken wordt naar het fenomeen. Waarom heeft een topaap een bonus nodig? Hier en daar zie je verwijzingen naar het fraaie filmpje van Frans de Waal waarin hij aantoont dat een kapucijneraapje boos wordt wanneer hij hetzelfde kunstje moet flikken als zijn buurman, maar iets minder aantrekkelijk beloond wordt.
Wat zijn de redenen dat iemand een bonus wenst? Psychologisch gezien – en dat is diep en langdurig ingesleten getuige ook dit filmpje – wenst de mens beloond te worden in onderscheid met zijn medemens. Er moet kort en onverdund duidelijk zijn dat je meer krijgt dan een ander, omdat en zodat blijkt dat je beter bent. In die zin moeten we niet uitvlakken dat de ‘maatschappelijke onrust’ een deel van de bonus is: er wordt immers goed duidelijk dat je meer krijgt.
Wat zijn de redenen dat een bedrijf deze cultuur voortzet? De argumentatie van de meeste banken en bedrijven is dat je marktconform moet honoreren. En dat je om de concurrentie voor te zijn moet concurreren. Het fenomeen van de ‘brain drain’ is manifest aanwezig, zie ook de wetenschap, de beste wetenschappers verdwijnen naar Amerika, of Japan, of elders waar de betaling en de randvoorwaarden beter zijn. En de bedragen lijken hoog, maar zijn ze dat ook in verhouding tot hoeveel geld het bedrijf verdient met een goede bestuurder? Redelijke argumenten.
Kan het ook anders? In Blaricum, Laren, het Sticht en dergelijke oorden wonen nogal wat Rijkman Groeninkjes – gebonuste topapen met een groot huis en grote tuin – een gecaterde bijeenkomst voor ‘vrinden’ elke zaterdag en een mooie pot golf op dinsdag. Gebotoxt vrouwtje op de chaise longue. Door en door verwende pubers met een zuur smoel. Het was er misschien zo een die vorig jaar vrouw en dochter ombracht, want laten we wel wezen: door in Blaricum in een kapitale villa te wonen heb je onderschat dat je uiteindelijk vooral ‘relatief’ rijk wilt wezen, dat lukt daar niet want daar zijn er veel. Maar even zovele van deze gebonuste topapen vermaken zich prima met hun kapitaaltje.
In een laboratoriumsituatie zou ik het zo aanpakken: Je brengt profilering aan in inkomen en zorgt dat ze binnen een marge blijven waarin je wel fors kunt verschillen: apen extra hapjes geven. Maar daar zijn topapen te slim voor, ze komen erachter. Mijn voorstel is dan ook tweeledig:
Voer het bonus-malussysteem in dat het Nederlandse autoverzekeringswezen sinds 1982 zoveel goed gedaan heeft, dat wil zeggen beloon schadevrij presteren, maar reken schade ook af. Als tegenover een bonus ook een malus kan staan (ik hoorde daar in het bedrijfleven nog niet van) wordt het spel spannender (en een redelijk percentage van deze mannen is adrenalinejunk).
Kwantificeer beloning op een andere manier. Leer bedrijven dat ze hun topapen bonuspunten verschaffen die in te ruilen zijn voor heftige ervaringen:
-diepzeeduiken nabij Bunaken Island in de zee van Manado in het broedseizoen van de trigger fish: 3 punten
-een voordeur met halfedelstenen en een paar echte proletentanden ingelegd door een bekende kunstenaar: 2 punten
-een avond groenten koken in London met Ottolenghi: 1 punt
-met een Bugatti door Mongolië toeren en een paar yurts bezoeken met geile mongolenseks: 4 punten
De helft van de bedrijven waar het om gaat wordt tegenwoordig ondersteund door kunstenaars die de top en vooral de subtop wat creatiever trachten te maken. Laat die een aantrekkelijke lijst opstellen van bonuspunten en welke ervaringen je ermee verkrijgt. De Albertheijnpsychologie. En gebruik de sociale bedrijfsmedia op een handige manier om te tonen hoe onderscheidend de topapen beloond worden. Wat ze liever niet willen maar ondertussen.
We kunnen anderszins ook constateren dat de Balkenendenorm net als zijn naamgever gewoon te flets is, te onbeduidend en te grauw. Deze punten kosten ook wat, maar ze zouden duidelijk kunnen maken dat beloning vanaf pakweg ‘Balkenendenorm’ hoe dan ook een beloning in ervaringen is en hoe dan ook een relatieve beloning die mensen de ogen moet uitsteken. En het is per saldo goedkoper. En er valt weer eens te lachen om mannen-met-hoge-inkomens, want God, wat zijn ze saai en degelijk gekleed, onaantrekkelijk en voorspelbaar. Red de topaap van zijn gebrek aan creativiteit.
Wanneer ik het douchegebouw uitkom, schijnt er blauw door de mist en worden de logge vormen van de caravans weer zichtbaar. Even waan ik me op een soort Stonehenge, waar een boze reus de stenen omgekegeld heeft.
Op het pad ligt rijp, en een zilveren lint leidt me het niets in terwijl luie golven hoorbaar worden, met tegenzin omslaand op het vervuilde kiezelstrand.
Melvin van 3A verschijnt, zijn dreadlocks dik als adders. Hij draagt een zwart Adidaspak met gouden strepen op de schouders, waardoor hij eruitziet als de generaal van een buitenaards leger. Op de hielen van zijn afgetrapte Supercracks volgt Rocky.
‘Die hond wordt te dik,’ zeg ik. ‘Zijn buik raakt de grond.’
Melvin steekt een Rothman’s op. Het nu lege pakje verfrommelt hij in zijn grote handen, waarvan de knokkels wit zien van het eelt. ‘Zolang hij op het gras blijft is er geen probleem.’
‘Hoe is het met Leyla afgelopen?’
Bloeddoorlopen ogen kijken met vriendelijk aan. De dreadlocks aan de rechterkant van Melvins hoofd liggen plat langs zijn gezicht. Opgedroogd speeksel bezet zijn mondhoeken, maar kan niet lang afleiden van zijn scheve gele tanden. Leyla was minstens tien jaar jonger, soort van slank en ondanks haar zelfgezette tatoeages niet lelijk. ‘Ik weet niet of ik klaar ben om me aan één vrouw te binden.’
‘Gelijk heb je,’ zeg ik, en denk aan Rosie, aan hoe haar huid rook als ze net gedoucht had.
Melvin knikt alsof er net een knoop is doorgehakt. Alsof we een overeenkomst hebben gesloten die ons leven, en misschien dat van vele anderen zal veranderen. Dan houdt hij zijn vuist naar me uit. Ik klem mijn toilettas onder mijn arm, zet mijn knokkels tegen de zijne en voel hoe ik het zegel in mijn leugen druk.
Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind.
Laatst kwam ik iemand tegen die ooit mijn beste vriend was.
We hadden elkaar jaren niet gezien, misschien wel een decennium niet meer. ‘Je bent niets veranderd’, zei hij en ik maakte een raar geluid omdat ik niets te zeggen wist. Ik heb het soort gezicht waarmee ik nog geregeld om mijn legitimatie word gevraagd wanneer ik probeer om een fles wijn te kopen, terwijl lezers de gedachten die ik opschrijf juist vaak weer te oud voor mijn leeftijd vinden. Nog altijd kan ik me verbazen over het gezicht dat ik ’s ochtends in de spiegel zie; lange tijd had ik er moeite mee mijzelf op foto’s te herkennen.
Omdat ik niets zei dacht mijn vriend – of wie hij tien jaar later dan nog was – dat hij me had beledigd en om dat op te lossen zei ik dat ook hij niets was veranderd. Dat was waar, maar nog terwijl ik het zei vroeg ik me af of hij hetzelfde dacht als ik, of het voorbijgaan van tien jaar iemand niet kon hebben veranderd, wat er mis was met mijn ogen, wat ik niet zag.
Wie lijdt aan het syndroom van Capgras is ervan overtuigd dat een of meerdere mensen om hem heen vervangen zijn door identieke anderen; dubbelgangers die zich voordoen als de verloren gegane echte geliefden en daarom wel kwaadwillend moeten zijn. Mogelijk treedt dat verschijnsel op doordat de patiënt het gezicht van de ander weliswaar verstandelijk herkent, maar niet meer de emotie ervaart die daarbij doorgaans onbewust optreedt, die aan de huid valt af te meten. Bij gebrek daaraan vallen uiterlijk en innerlijk uiteen; er is wel dat gezicht, maar niet meer de herinnering, niet langer de gevoelens die een relatie, vriendschap kenmerken.
Wat overblijft is het unheimliche: het zeer bekende dat plotseling volkomen onbekend, vreemd blijkt te zijn.
Wytske Versteeg werkt aan haar derde roman, die deze herfst zal verschijnen. Met Boy won ze de BNG Literatuurprijs.
De klok boven de zaaldeur van Perdu stond nog op wintertijd. Op de display van mijn telefoon was het 16.15 uur toen de presentatie van Tirade 458 begon. Zestig minuten later – na een welkomstwoord van Tirade-collega Marko, een prozalezing door Darja Menkveld, woorden van Maria Vlaar en voordrachten van dichters Jan-Willem Anker, Robert Anker, Jan Baeke, Jan Kuijper, K. Michel, Neeltje Maria Min – was het volgens de klok boven de zaaldeur nog steeds kwart over vier. Alsof er een uur was buitgemaakt op de eeuwigheid.
Na afloop van de presentatie raakte ik in gesprek met Daphne Huisden, die ooit tegelijk met Erik Menkveld was genomineerd voor de Academia Literatuurprijs. We spraken, misschien wel in de geest van Menkveld, over auteurs die we bewonderen. En we bleken een favoriet te delen: David Foster Wallace.
In de trein naar huis dacht ik, natuurlijk, aan sterfelijkheid en aan de opdracht je daar zo waardig mogelijk toe te verhouden. David Foster Wallace, in A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again (1996; p.267/68):
‘I am now 33 years old, and it feels like much time has passed and is passing faster and faster every day. Day to day I have to make all sorts of choices about what is good and important and fun, and then I have to live with the forfeiture of all the other options those choices foreclose. And I’m starting to see how as time gains momentum my choices will narrow and their foreclosures multiply exponentially until I arrive at some point on some branch of all life’s sumptuous branching complexity at which I am finally locked in and stuck on one path and time speeds me through stages of stasis and atrophy and decay until I go down for the third time all struggle for naught, drowned by time. It is dreadful. But since it’s my own choices that’ll lock me in, it seems unavoidable — if l want to be any kind of grownup, I have to make choices and regret foreclosures and try to live with them.’
Ook met ‘foreclosures’ die je niet zelf hebt gekozen moet je leren leven, natuurlijk. En misschien is dat nog wel moeilijker.
——–
Volgende week (echt): Lente.
Voorplat: Meulenhoff. De Nederlandse uitgave bevat alleen de vertaling (door Iannis Goerlandt) van het titelessay uit ‘A Supposedly Fun etc.’. Evengoed een mooie introductie op het oeuvre van DFW.
Als kind hebben we allemaal geleerd dat we ons moeten gedragen. Nou, ik niet eigenlijk. Mijn moeder vond de strijd met de puber die ik was namelijk van begin af aan een verloren strijd en op mijn dertiende stuurde ze me naar een internaat. Voor(goed) een betere toekomst. En daar, op mijn internaat, heb ik geleerd om… te schreeuwen. Ik bedoel: wat ik geleerd heb is dat als niemand jouw waarheid hoort of wil horen, je deze waarheid moet schreeuwen van het dak.
Toen de Roemeense Revolutie uitbrak, zat ik in mijn internaat. We waren met z’n tweehonderden, allemaal meisjes, en we hoorden dat er ergens in het westen van het land mensen aan het schreeuwen waren: ‘We hebben honger! Weg met Ceaușescu!’ Wij deden ook mee, op onze eigen manier: spandoeken aan de bomen op onze binnenplaats, met daarop de tekst: ‘Weg met de corrupte directeur! Weg met de beheerder die meisjes aanrandt!’
Ons geschreeuw werd gehoord, we kregen meer vrijheid en meer eten. Ik schreef mijn eerste boek, gedichten, als een geschreeuw van het dak, over alles wat ik niet begreep – lichamelijke veranderingen, seksuele behoeften. Een gedurfd boek, ik was het eens met de kritiek!
Jaren later, tijdens mijn scheiding, debuteerde ik opnieuw, in het Nederlands. Ik had met het boek (of met de scheiding) een wond geopend. Ik hoorde dat mijn schoonmoeder mijn boek maar ordinair vond. Dat kan. De waarheid is vaak meer dan ordinair. En ik was weer aan het schreeuwen. Diplomatie is niet mijn ding. Maar er zijn waarheden die je niet sotto voce kunt noemen. Verkrachtingen, schendingen van de mensenrechten, genocide, terreur. In zulke gevallen heb je niets aan stille diplomatie, je moet een dak vinden waarvan je al die gruwelijke dingen kunt schreeuwen. Journalisten doen dat ook, internationale organisaties doen het ook. Ook slachtoffers moeten de kracht hebben om op het dak te klimmen. Ik doe het ook wanneer ik niet meer kan. Wanneer het mij allemaal te veel wordt. Wanneer de gehoopte dialoog een monoloog blijkt te zijn. Dan schreeuw ik van het dak. Op het bekende schilderij van Munch mis ik het wolkje met het geschreeuw, zoals in strips. Ik wil het horen! Door het stille geschreeuw raak ik in paniek. Ik zie zijn pijn, maar ik hoor hem niet.
De afgelopen week was ik weer aan het schreeuwen. Zoals lang geleden. Ik ben er niet trots op, maar schamen doe ik me ook niet. En hoewel ik niet weet wat ik duidelijk heb gemaakt bij degene die mijn gehoor vormde, heb ik iets duidelijk gemaakt voor mezelf. Wat precies? Iets wat zelfs een kind weet, maar wat volwassenen afleren: als iets pijn doet, schreeuw je: Au!
Mira Feticu (1973) debuteerde in 2012 in het Nederlands met Lief kind van mij, in 2013 gevolgd door De ziekte van Kortjakje Beide boeken gaan over een onder Ceausescu opgegroeide Roemeense immigrante die niet kan aarden in Nederland maar opbloeit als ze afstand neemt van haar echtgenoot. Mira is in maart de zondagse gastblogger, haar laatste bijdrage aan Tirade vind je in nummer 457.
Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid.... Lees verder
Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent... Lees verder
Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en... Lees verder
Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.
Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?