Angst binnens- en buitenshuis

Het boekenweekessay van dit jaar, ‘Waanzin in de wereldliteratuur’ van Pieter Steinz, bestaat uit een fraaie opsomming van literaire krankzinnigheden. Op een zwaan-kleef-aanachtige manier bespreekt hij waanzin in overbekende meesterwerken, aangevuld met grootheden van eigen bodem. Aan het eind komt de interessante vraag boven tafel of niet elke roman eigenlijk ‘over gekte gaat’.* Steinz neemt de proef op som en werkt zijn favoriete-boeken-aller-tijdenlijstje van Biblion af: ‘alleen de boeken van Jane Austen scoren laag op de waanzinmeter’. Lijstjesfetisjist als hij is sluit hij het boek af met nog meer lijstjes; hij ordent daarin thematisch enkele aandoeningen, personages en schrijvers. Hieronder geef ik een aantal die mij te binnen schoten.

(1) Raskolnikov, uit Dostojevski’s Misdaad en straf, lijdt volgens Steinz’ diagnose aan grootsheidswaan. Op de eerste pagina van het boek komt daarentegen juist een soort mensenangst naar voren. Raskolnikov passeert op de trap de woning van zijn hospita: ‘En elke keer dat hij er langs kwam maakte een haast ziekelijke bangigheid zich van de jonge man meester’. En verderop: ‘Niet dat hij laf en zonder weerstand was, geheel in tegendeel; maar sinds enige tijd was hij in een geprikkelde en gespannen stemming, die veel weg had van hypochondrie. Hij was zozeer in zichzelf gekeerd en vereenzaamd, dat hij iedere ontmoeting vreesde, niet alleen die met zijn hospita.’ Raskolnikov is aan het begin van het boek ziekelijk bang voor de wereld om hem heen, zo lijkt het, alleen zou Dostojevski niet Dostojevski zijn als dat niet in twijfel werd getrokken en uiteindelijk omslaat in megalomanie.

(2) Levensangst overvalt ook de hoofdpersoon van de roman Een bijna volmaakte vriendschap van Milena Michiko Flasar. Hij en een klasgenoot bezwijken, net als de andere figuren in het boek, onder de in Japans allesoverheersende prestatiedruk. De klasgenoot besluit op een goed moment een druk kruispunt op te lopen om zich te laten overrijden, omdat ‘hij wist dat hij niet kon inlossen wat hij zijn voorvaderen verschuldigd was’.  Taguchi zelf trekt zich terug in zijn kamer, spreekt zijn ouders niet meer en wordt een zogenaamde hikikomori. In hedendaags Japan is dat niet alleen een veelvoorkomend fenomeen – jongeren die zich opsluiten – maar ook een schande. De ouders proberen de situatie voor de buitenwacht angstvallig verborgen te houden.

(3) Het deed mij denken aan het meesterwerkje De duif van Patrick Süskind. Alleen al het begin is zo onheilspellende dat de rest van de novelle wel krankzinnig moet zijn: ‘Toen het voorval met de duif, dat zijn bestaan van de ene dag op de andere uit het lood sloeg, hem overkwam was Jonathan Noel als meer dan vijftig jaar’. Hij leeft in eenzaamheid omdat hij al op jonge leeftijd de conclusie heeft getrokken ‘dat de mensen niet te vertrouwen waren en dat je alleen in rust en vrede kon leven als je ze ver van je afhield’. Zodra hij op een dag een duif aantreft in de gang voor zijn woning, valt Jonathan Noel ten prooi aan paranoïde gedachten – maar vooral levensangst. Hij sluit zich eerst op in zijn kamer, probeert vervolgens te vluchten.

(*) Er zal niet snel een roman zijn waarin waanzin geen rol heeft. Ik zou graag lezen hoe het komt dat dit zo is, maar een essay daarover schrijven is op zichzelf al een krankzinnige onderneming.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

Het nulnummer, die nieuwe Eco

Het eerste woord van de nieuwe roman van Umberto Eco Het nulnummer is ‘Vanochtend’ en het laatste woord is ‘zon’. Daartussenin staan minder woorden dan hij ooit in een roman schreef. Sinds De naam van de roos lees ik alles van Eco. Er zijn een paar van die schrijvers: Daniel Kehlmann, Ian McEwan, Julian Barnes, Umberto Eco, Sandro Veronesi. Ze behoren in eenzelfde categorie ook: ze schrijven nu, ze publiceren veel maar niet met de frequentie van een Brusselmans, hun boeken zijn goed maar niet altijd steengoed. Je kunt er dus een mindere tussen hebben. Misschien is een andere redelijk opvallende eigenschap dat ze steeds een heel ander boek schrijven.

Het is dus voortdurend zeer ongewis wat er komen gaat. En dus is je appreciatie van het boek bepaald niet op voorhand vaststaand. Na Il nome della rosa, De naam van de roos, in 1980, een ongelofelijk internationaal succes, middeleeuwen, monniken, misdaad, het oerboek van dit genre, verscheen Il pendolo di Foucault, De slinger van Foucault, het Eco-boek dat mij het liefst is, een toch wat overintellectuele avonturenroman in de wereld van de rozenkruisers en ander mystieke sekten.

Dan in 1988, L’isola del giorno prima, Het eiland van de vorige dag, 1994, een wat mij betreft volstrekt mislukt boek over een poging de datumgrens vast te stellen, althans dat is wat ik mij herinner. Baudolino, 2000, is een heel vreemd avatar-achtige maar op middeleeuwse bronnen geïnspireerde fantasy over een wereld die bevolkt is met hoe reizigers in de middeleeuwen vreemde wezens typeerden, mensen met een voet zo groot als een parasol, vreemde beesten etc. Aardig. La misteriosa fiamma della regina Loana, De mysterieuze vlam van koningin Loana, 2004, is onderschat, het is echt een heel leuk boek waarin het stripverleden van de hoofdpersoon in woord en beeld aanwezig is, een mooi wat recenter tijdsbeeld. Il cimitero di Praga, De begraafplaats van Praag, 2010. Aardig, maar na de lange jaren van wachten een lichte teleursteling.

Dan Het nulnummer. De vader van de historische roman stapt uit het verre verleden en plaats zijn nieuwe verhaal in Milaan, 1992. Dat is toch wel heel avontuurlijk van Umberto Eco. Ik moet nog beginnen hoor.

Umberto Eco schreef ook veel non-fictie: over hoe je en scriptie moet schrijven, over de queestestructuur in de James Bond films. Over schoonheid, lelijkheid, over interpretatie, iets wat ik heel interessant vond in 1992 maar nu niet zo goed meer weet te plaatsen. Over de poëtica van Joyce, over hoe je moet reizen met een zalm. Eco combineert een enorme belezenheid met een heel alledaagse boerenslimheid. Die creativiteit blijft aantrekkelijk in een goede, maar ook in een slechte Eco. Een Eco eigenlijk is altijd verrassend.

Toen een journalist hem na het succes vroeg hoe zijn fortuin zijn leven veranderd had antwoordde Eco: ‘Ik neem wat vaker de taxi.’

——-

IMG_6841Menno Hartman (1971) was vroeger redacteur van Tirade. Sinds 2008 werkt hij bij Uitgeverij Van Oorschot. Houdt van de geur van boeken en van stations.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gratis proza #7: Frank

 

 

 

 

 

 

 

In het bakstenen gebouwtje van Martins Minimarket stal Frank kauwgom voor zichzelf en een Snickers voor mij, terwijl ik met knikkende knieën op de uitkijk stond naast het krantenrek. Bij het afrekenen van zijn andere boodschappen glimlachte hij naar Martin, die al een leven achter de kassa stond en toch ook niet gek kon zijn, maar de oude man gooide mijn haar in de war en bood ons lolly’s aan.

‘Nee dank u,’ zei Frank. ‘Mijn moeder wil niet dat ik snoep.’

‘Heel verstandig.’ Ook mijn lolly werd ingetrokken. ‘Doe je haar de groeten?’

Franks blik verhardde, maar zijn glimlach bleef. ‘Zeker, meneer.’

‘Zeg toch Martin tegen me.’ Terwijl hij omhoogreikte om de pot lolly’s terug in de kast te zetten, was het elastiek van zijn witte onderbroek te zien. Ik keek weg, voorbij het einde van de toonbank, waar achter een halfopen harmonicadeur de doorgezakte stretcher stond waarop Martin zijn uiltjes knapte.

Met een knikje schoof hij de ingepakte boodschappen naar Frank toe, die zijn armen om de tas sloeg en ermee naar buiten liep. Midden voor de ingang – de tas tussen zijn benen geklemd – verdeelde hij de buit.

‘Goed werk,’ zei Frank. ‘Nu weet ik dat ik je kan vertrouwen.’

Hij liet de tas staan, pakte mijn fiets en begon ermee te lopen. Zonder na te denken tilde ik de boodschappen van de grond en volgde hem. Een tot op dat moment ongebruikt deel van mijn hersenen leek in Martins winkel te zijn ontwaakt, een oeroud en vergeten noodsysteem dat ervoor zorgde dat ik Frank Johnsten altijd in mijn zicht zou willen houden.

Al na een paar dagen kon zijn afwezigheid me het gevoel geven stuurloos te zijn, een kleine astronaut die van zijn capsule wegdrijft in een dode hoek van het heelal.

 

 

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van zijn hand verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Wenspad

Ieder verhaal is een pad door de tijd.

De verteller neemt ons bij de hand met er was eens en hoopt dat we onderweg niet verdwalen of afslaan voordat we het eindpunt hebben bereikt, ze leefden nog lang en gelukkig. Na dat eindpunt komt er nog veel meer tijd, maar die is niet meer van belang of niet voor dit verhaal, hier stopt het pad. Plot is een ander woord voor verhaal, maar het is ook een afgebakend stukje grond. We volgen het plot als een pad door de tijd en terwijl we dat doen blijven we binnen de omheining die de verteller voor ons heeft uitgezet, we grazen in de wei van het verhaal.

Het Engelse woord desire path is een poëtische naam voor dat wat we allemaal kennen, het kale stukje grond op de hoek van het grasveld, daar waar iedereen de bocht net iets te krap neemt. Het wenspad is het pad naast het asfalt, de weg die er niet was maar die iedereen neemt. Er zijn landen waar de ontwerpers van parken wachten tot de eerste sneeuw gevallen is, om in die sneeuw de sporen van voetstappen te volgen en hun ontwerp daarop te kunnen aanpassen. Het pad wordt pas zichtbaar wanneer het door sneeuw is verborgen.

Ons woord verhalen, vertellen is ontstaan uit verhalen, verslag doen zoals dat in de rechtbank gebeurt, zoals we iets op de verzekering verhalen. Wie verhaalt, haalt genoegdoening. Wie verhaalt, haalt terug in woorden. Sommige verhalen leggen we vast in boeken, maar veel meer verhalen vertellen we zomaar tussendoor, verhalen over wat we hebben meegemaakt, wat we hebben ervaren. Ervaren komt van irfaran, doorheen reizen. Wie door een streek reist leert die kennen, wordt gewaar, maakt iets mee.

Ieder pad is een verhaal door de tijd.

 

IMG_0499 Wytske Versteeg schreef De Wezenlozen en Boy (BNG Literatuurprijs 2014). Haar 3e roman verschijnt deze herfst.

Zoet

Dickie mocht dan in Almere wonen, ze ging mooi wel naar Het Boekenbal. En Madelon en Sabrina niet. Ze hadden met elkaar gestudeerd in Groningen, droomden er in die tijd alle drie al van iets in de literatuur te gaan doen. Madelon (Utrecht) verkocht tegenwoordig televisiedocumentaires aan het buitenland, Sabrina (Middelburg) vertaalde bedrijfsjournalistieke producties (FR-NL, ENG-NL). En Dickie was Hoofd Publiciteit bij Uitgeverij De Boekenreus die weliswaar voornamelijk literaire thrillers, romantische romans en andere commercial fiction* uitbracht, maar toch, net als de meeste uitgeverijen, was gevestigd aan één van de Amsterdamse grachten.

Na hun afstuderen was het contact tussen Madelon, Sabrina en Dickie wat verwaterd. Sabrina kreeg als eerste een kind (‘een soort van ongelukje’), Dickie trouwde en kocht een huis. Sinds de begrafenis van Joris – de vriend van Madelon, die was omgekomen toen hij met een paar andere milieuactivisten het dak van het hoofdkantoor van een olieconcern betrad om een beschilderd laken over het reusachtige bedrijfslogo te spannen, maar zichzelf tijdens het abseilen langs de voorgevel aan een vlaggenstok spietste* – waren ze weer heel close.

Hoewel Dickie en Sabrina Joris altijd een geitenwollen zeikerd hadden gevonden, trokken ze zich Madelons verdriet erg aan. De drie gingen weer regelmatig met elkaar naar de kroeg en naar de bioscoop. Nu en dan probeerden Dickie en Sabrina een mannelijke kennis aan Madelon op te dringen, zonder resultaat. Ze kwamen wekelijks bij elkaar over de vloer. Hoewel Dickie tegen de twee anderen nooit iets losliet over haar vreet- en vomeerbuien, waren Madelon en Sabrina wel de eersten aan wie ze vertelde dat Ralf en zij uit elkaar gingen. De drie vrouwen deelden vrijwel alles met elkaar, net als vroeger, toen ze nog bij elkaar in huis woonden.

In januari begon Dickie al te klagen dat ze haar hardroze galajurk weer moest laten vermaken, dit keer omdat ze zo abnormaal veel was afgevallen. ‘Nou ja, het hoeft alleen als ik weer kaartjes krijg, natuurlijk. Dat wordt ieder jaar moeilijker.’ Het lukte. Al was het maar omdat de uitgeefster van De Boekenreus zelf nooit naar het bal ging (‘net een schoolfeest’) en Dickie zo ongeveer in haar eentje mocht bepalen wie er kaarten kregen en wie niet.

Glimlachend liep ze over de rode loper, glimlachend gaf ze haar jas af* en glimlachend liep ze met collega’s door de gangen van de schouwburg. Ze herkende Ilja Leonard Pfeijffer, Susan Smit, Franca Treur, Maxim Februari, Gustaaf Peek, Sacha de Boer, Maartje Wortel, Sander Kollaard. Toen Dickie op het balkon haar jaarlijkse sigaretten stond te roken, had ze twee keer oogcontact met een Franse of Italiaanse jongen met een staart* die stond te praten met Lieke Marsman en Gerbrand Bakker.

Trappen op, trappen af. Een dansje, een drankje. Het was heet, het was druk – maar Dickie was erbij. Ze verdrong de aanvechting om ergens in een rustige hoek even een berichtje te sturen aan de oppas om te checken of de meisjes zoet lagen te slapen. Vanavond was ze helemaal hier! Ze danste drie kwartier met een kale bureauredacteur en twee minuten met een sportjournalist die soms op televisie was. Een columniste bood haar coke aan, de vertegenwoordiger van digitale geschiedenisboeken (kunstgebit, bril) legde zijn hand op haar kont.

Dansen, lachen, kletsen: ijl suikerspinsel om het stokje van Dickies eenzaamheid. Ze hoopte dat Madelon en Sabrina voor de televisie zaten – achter Facebook en Twitter – en dat ze van haar glimlach minstens een glimp opvingen.

——-

Soundtrack (geïnspireerd door de Drie vroege verhalen van J.D. Salinger*): Bessie Smith, I need a little sugar in my bowl.

Noten

*Trouwens, als je eens de tijd nam die boeken écht te lezen, dan merkte je hoe goed die geschreven waren. Die hele discussie over wat literair was en wat niet, was zóóó gedateerd.

* Zijn ingewanden spatten als koeienflatsen op het natuurstenen trottoir in de diepte.

*Het is jammer dat Dickie nooit naar kleine zaal-producties ging, anders had ze in de jongen die in de foyer zo soepel en vriendelijk haar jas aannam de acteur herkend die vorig jaar schitterde in ‘Breuk’, een voorstelling waarin hoogtepunten uit de modernistische canon tot één slimme vertelling waren gemonteerd.

* De Staart? Nee, hoor, ik was ’t gewoon zelf! Ik heb me drie weken geleden weliswaar vrijwillig – nou ja: onder druk van familie en vrienden – laten opnemen in de Jan Arends Kliniek te Hilversum, maar ik had verlof gekregen, zodat ik met mijn favoriete collega meekon naar Het Boekenbal. Toen mijn behandelend arts gisteren hoorde hoe goed – probleemloos – alles was gegaan in Amsterdam en opperde dat ik per april wel weer permanent naar huis zou kunnen, beet ik haar in ’t gezicht, spuugde d’r halve neus en een lap wang op d’r bureau en schreeuwde dat ik godverdomme zelf wel uitmaak wanneer ik weer goed bij m’n hoofd ben. Waanzin is a writer’s goldmine, die laat ik me echt niet zomaar afnemen.

* Salinger. Drie vroege verhalen. Geestige, vederlichte lectuur waar ik verder niks (on)zinnigs over te melden heb. Prima materiaal om op schrijfopleidingen of met schrijfvrienden te bespreken, vooral omdat de teksten – gewoon charmante scènes eigenlijk – verre van volmaakt zijn. Let bijvoorbeeld op ’t literaire gezwoeg waarmee de verhalen openen. In elk van de successieve teksten sta je tijdens de eerste alinea te kijken naar een auteur die met donkere plekken onder de oksels van z’n witte overhemd de motor van z’n T-Ford staat aan te zwengelen, terwijl veel van Salingers latere verhalen juist automobielen zijn die, zodra je het portier opent (de titel hebt gelezen) om plaats te nemen op de bijrijdersstoel, de maximaal toegestane snelheid al ruimschoots blijken te hebben overschreden. In elk van de drie vroege verhalen wordt gerookt, trouwens.

‘Ja? Was dit ’t? Moet je niet nog een paar… beletseltekens toevoegen?’

‘Nee, hoor, die gebruik ik alleen als ’t echt nodig is.’

‘Oké, nou… tot slot dan: heb je nog een boekenweekthemagerelateerde leestip voor ons?’

‘Zeker. Mag het een boek van een vrouw zijn?’

‘Liever niet. Maar als ’t echt niet anders kan…’

‘Patricia Duncker: Hallucinating Foucault (1996).’

———–

???????????????????????????????Martijn Knol (1973) is schrijver. En niet alleen van dit stukje. De schaarse biografische informatie over hem (wielrenner? cardiovasculair risicomanager?, hoogleraar te Rome?) is volslagen apocrief. Vermoedelijk is hij ‘t verzinsel van één van z’n personages.

 

Rothko in de tuin

Ik ben waarschijnlijk de enige die Rothko in het Gemeentemuseum niet gezien heeft.

Een vriend mailde me afgelopen zaterdag dat hij de volgende dag eerst naar Rothko zou gaan, omdat het de laatste dag met Rothko was, en dat hij daarna bij mij zou langskomen. Klonk goed! Ik had hem kunnen terugmailen en zeggen dat ik mee zou gaan, immers: hoe durfde ik Rothko aan me voorbij te laten gaan? Maar voor zondagochtend had ik al plannen. Het was de tweede zondag op rij in de tuin, waar ik eigen paars, rood, groen aan het maken was.

Maar waarom ik niet ging? Omdat ik angstig ben voor dingen die iedereen groot vindt, omdat de norm mij altijd op afstand houdt (en andersom). Omdat wat door iedereen geliefd is, in mijn door mijn eigen geschiedenis gesensibiliseerde neusgaten, riekt naar… dictatuur.

Wanneer iedereen gaat, ga ik niet. Als iedereen zegt: “Dat moet je lezen!” denk ik: Dáág! Vanuit de tram had ik ongeveer een jaar lang, twee keer per dag, ter hoogte van de Haagse Bierkade, de grote poster van Rothko gezien. Bruin met paars. Mensen barsten voor zijn schilderijen in tranen uit, hoorde ik. “Ik heb dat tot nu toe niet gehad, maar die kleuren blijven je volgen,” nam een collega mij in vertrouwen. Grote schilderijen. En op het laatst ineens kleine schilderijen, omdat hij van de dokter geen grote meer mocht maken. Iets met zijn hart. Depressie. Hij wilde de kleur uit zijn schilderijen elimineren. Geen kleur meer, maanlandschappen. En later zelfmoord. Ik had ergens een interview met hem gelezen.

Mijn vriend was heel enthousiast. Minder enthousiast over de bezoekers overigens, die niet zozeer aan het kijken, maar vooral aan het fotograferen waren. Fotograferen wat ze niet hadden bekeken. Alle schilderijen op de foto. Mijn vriend had er zelf ook een paar gemaakt. Hij liet mij zijn favoriete zien. Toch was het anders, de foto was het schilderij niet, zei hij. Hij keek op zijn horloge. 17:00 uur. “Als ik nu wegga, kan ik Rothko nog een keer zien. En de zaal die ik nog niet gezien heb.” Hij had een stempel op zijn hand zoals kinderen bij het speelparadijs van Ikea krijgen. Op de Kamasutrabeurs had ik ook veel mannen gezien met zo’n stempel op hun hand, waaruit ik concludeerde dat ze daar de hele dag bleven: buiten roken en gauw weer terug naar het halfduister van de zaal.

De vriend van mij ging terug naar Rothko. Het laatste uur Rothko. Ik ging terug naar de tuin. Hoeveel van de viooltjes die ik geplant heb moet je bij elkaar brengen om dat paars van Rothko te krijgen? Want het bruin had ik al, ik stond daar in de tuin, midden in het bruin, te verlangen naar paars.

 

Mira Feticu (1973) debuteerde in 2012 in het Nederlands met Lief kind van mij, in 2013 gevolgd door De ziekte van Kortjakje Beide boeken gaan over een onder Ceausescu opgegroeide Roemeense immigrante die niet kan aarden in Nederland maar opbloeit als ze afstand neemt van haar echtgenoot. Mira is in maart de zondagse gastblogger, haar laatste bijdrage aan Tirade vind je in nummer 457.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.