Beschuit met muisjes

Persoonlijk was ik liever niet dan wel geboren. ‘Ja, lekker Tyn,’ zei mijn moeder toen ik daar als tiener voor ’t eerst mee kwam, ‘dat had je wel wat eerder mogen zeggen. Ik kan je moeilijk alsnog laten weghalen, hè?’ Persoonlijk was ik liever niet dan wel geboren. Dat zet al mijn oordelen tussen aanhalingstekens. Ik adstrueer met een voorbeeld. ‘Mmm… Boedapest is toch een tikkeltje minder charmant dan ik had verwacht.’  ‘Wat jou betreft had het hele universum niet gehoeven, dus waarom zouden we van jou wel onvoorwaardelijke waardering voor het stedelijk schoon van Boedapest mogen verwachten?’ ‘Touché!’

Persoonlijk was ik liever níet dan wel geboren*. De kunstkritische implicaties daarvan verdisconteerd hebbende: het levert honderdeenenvijftig jaar na de geboorte van de auteur nog steeds een heel aardige avond op, een opvoering van Herman HeijermansBeschuit met muisjes (1910). Als oom Gerrit sterft, Gerrit Bien Aimé, leren zijn nabestaanden dat er, omgerekend naar onze tijd, meer dan twee miljoen euro te erven valt. Tegenvaller: de verscheiden oom – of broer, of zwager, of wat dan ook, dat is een kwestie van perspectief – blijkt een levende geliefde te hebben, Pollie. En de twee zijn nog maar een week eerder in de echt verbonden. De erfenis moet dus naar Pollie. Opluchting: doordat zij in het verleden schulden heeft gemaakt, zijn Gerrit en Pollie op huwelijkse voorwaarden getrouwd – ze heeft dus géén recht op de erfenis. Het geld blijft in de familie. Wending: Pollie blijkt zwanger… het nog ongeboren kind is de enige wettige erfgenaam. Woede, woede, woede!

Ik heb begrepen dat je het geruzie om geld in Beschuit met muisjes mag opvatten als kritiek op het kapitalisme en andere vormen van al dan niet gesystematiseerde hebzucht. Ik vind het prima. Maar ik denk in zulke gevallen ook: wees blij dat er in ieder geval nog iets is dat bij de gemiddelde lamzak hartstocht opwekt. De één wordt geprikkeld door onrecht, een ander leeft op bij het zien van kunst of bij het vooruitzicht op roem. En weer anderen rennen voor geld. Veel plezier ermee.

De lol van deze voorstelling – door Oostpool, in de regie van Joeri Vos, deze week voor het laatst te zien – zit voor mij vooral in het kluchtige acteren, in het keten met rekwisieten en in de dialogen van Heijermans. Sinds ik Beschuit met muisjes zag, probeer ik iedere conversatie een beetje op te peppen door op beladen momentjes deze woorden van Prosper Bien Aimé rond te strooien: ‘Ik zeg jou de waarheid zo dikwijls als mij dat convenieert!’ Het verhaal loopt trouwens goed af voor de familie Bien Aimé. Door al het geruzie over de erfenis krijgt Pollie een miskraam.

————-

Volgende week: nieuw proza van Hans Boland.

‘Hoeveel sterren, bal?’
‘Voor Beschuit met muisjes? Drie. Plus een halve bonusster voor een hilarische knokpartij met Bud Spencer & Terence Hill achtige geluidseffecten.’

Noot

*Dat meen ik niet hoor! Grote grutjes, zeg. Ik ben blij dat ik besta! Maar in iedere literaire tekst is ‘ik’ de naam van een personage, weet je nog? Teksten zijn teksten.

In de Oorshop

Wenken voor jonge letterkundigen

Onder deze titel – Wenken voor jonge letterkundigen – publiceert Charles Baudelaire in 1846 “de vrucht van zijn ervaring”, een “opperste wijsheid die [hij] ter overpeinzing aanbied aan alle filosofen”. Met grote zelfverzekerdheid doet de dichter uitspraken over juiste methode van afkraken; over de optimale voeding van de letterkundige (“zeer substantieel maar regelmatig”) of de schrijfmethode van Balzac, die hij als ondeugdelijk afdoet.

Ik ben gewend om Baudelaire te zien als een gigant; een magere, verbeten, vervaarlijke man van in de veertig, briljant en beroemd maar ziek van geest, die tijdens zijn zelfverkozen ballingschap in Brussel dagelijks op- en neer flaneerde in de Sint-Hubertuspassage, op veilige afstand gevolgd door jonge bewonderaars. Daarom was ik verrast om uit te rekenen hoe oud hij was toen hij deze Wenken schreef: net 25 geworden. Zoals de vertaler Rokus Hofstede in zijn nawoord schrijft, was er bovendien nog nauwelijks iets van hem gepubliceerd. De werkelijke educatieve waarde van de tekst ligt dan ook niet in de wat melige adviezen over voeding, dagelijkse arbeid of de omgang met schuldeisers, schrijft de vertaler, maar in “de hooghartige, zelfverzekerde attitude” die de jonge letterkundige uitdraagt: “literair bestaansrecht wordt niet afgesmeekt, maar afgedwongen.”

Enige tijd geleden zat ik zelf op een terras onder het glazen gewelf van de Sint-Hubertusgalerie. Het was ochtend en nog erg rustig, zodat ik de oude man opmerkte die twee keer voor mijn tafeltje langs schuifelde, waarbij hij steelse blikken wierp. Toen ik een hand opstak en vroeg of ik soms aan zijn tafeltje zat, lachte hij breed, groeide vijftien centimeter en nam diep tevreden plaats op zijn vaste stoeltje in de hoek, dat ik voor hem vrijmaakte. Enige minuten nadat ik mijn werk had hervat, sprak hij me aan. “Wat heeft u een prachtig, ferm handschrift, juffrouw. Ja, u schrijft goed. U moet maar schrijver worden.” Ik bedankte hem en vroeg me besmuikt af wat de verschrikkelijke Baudelaire hem zou hebben toegevoegd.

Als ik de raad – de geest, niet de letter – van zijn Wenken op zou volgen, zou ik wellicht direct zijn overgegaan op het afkraken van de arme man (zie het hoofdstuk ‘Afkraken’, methode: ‘via de rechte lijn’). Ik zou deze, noch een andere gelegenheid om hoog op te geven van mijn eigen schrijverschap voorbij laten gaan; zou voor de literaire jeu flink wat vijanden maken, mijn kansen op syphilis wat opschroeven, en met of zonder uitnodiging in een superlatieve baljurk op het Boekenbal verschijnen.

Helaas val ik, als vrouw “die een tik van de literaire molen heeft gehad”, volgens dezelfde Wenken in de categorie “vrouwen die voor letterkundigen een bedreiging vormen”. Van een anomalie als de vrouwelijke letterkundige ontmoette Baudelaire de schim enkel in zijn duisterse Opiumdromen.

——————–

hofstede cosseeBregje Hofstede (1988) studeerde kunstgeschiedenis en Frans in Utrecht, Parijs en Berlijn en publiceerde verhalen en essays in Tirade, Hollands Maandblad, Kunstschrift en Das Magazin. In 2014 verscheen haar romandebuut De hemel boven Parijs. In het jongste nummer van Tirade, Tirade 457, vind je nieuw proza van Bregje Hofstede.

Volgende week: de Eerste Zondagse Gastblog van Roman Helinski.

Dit was de Laatste Zondagse Gastblog van Bregje Hofstede. De Tirade redactie zegt: Bregje… chapeau, merci! En tot ziens weer daar of hier / in het echt of op papier.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘De rust dat het allemaal goed komt, die heb ik sinds een jaar gevonden…’

Vorige week publiceerden we hier deel VIII van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. En vandaag deel IX:

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

natuurlijk herlas ik voor onze correspondentie ‘Brieven aan een jonge dichter’ van Rilke. Ik ben best benieuwd wat je van die bundel brieven vindt.

Ik las onder andere:

‘Kunstenaar zijn betekent: niet rekenen en tellen, rijpen als de boom die zijn sappen niet opstuwt en die rustig de voorjaarsstromen doorstaat zonder bang te zijn dat er geen zomer zal volgen.’

De rust dat het allemaal goed komt met mijn eigen werk, die heb ik sinds een jaar gevonden. Het was er opeens. Ik weet niet meer waar het ontstond of vandaan is gekomen. Daarvoor maakte ik me vooral zorgen, met al mijn ambities en bewijs- en geldingsdrang. Nu maak ik me af en toe zorgen, maar niet meer verlammend. Ik werk rustig door.

Veel beeldspraak gebruikt Rilke, en veel bemoedigende woorden. Ik las de bundel voor het eerst toen ik een jaar of twintig was. Ik vond het mooi dat het zo persoonlijk was, en niet vanuit een eenzame hoogte geschreven van een dichter die neerkijkt op een worstelende jongeling.

Van wie heb jij het meeste geleerd tot nu toe?

Hartelijke groet,

Annemieke

—————

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

ik kan veel mensen opsommen van wie ik iets heb opgestoken. Wat poëzie betreft zou ik bij voorbeeld K.L. Poll willen noemen die mij op jonge leeftijd liet debuteren in Hollands Maandblad. Die gedichten zijn – ik blijf het roepen – beslist niet goed maar hij meende dat ik talent had.

Toen ik uiteindelijk op zijn verzoek een dichtbundel samenstelde voor de HollandsMaandblad-reeks kreeg ik een brief van hem van tenminste vijf kantjes waarin hij gedicht na gedicht afwees. Een gedicht was goed genoeg voor een bundel, herinner ik me.

Maar waarom heeft u ze dan gepubliceerd, riep ik door de telefoon?

Niet boos, verbaasd.

Je snapt niet dat zo’n bundel veel meer een toneel is dan een tijdschrift, antwoordde hij rustig.

Dat was leerzaam.

En zo kan ik meer mensen opsommen.​

Ik wil intussen even stilstaan bij mijn grootvader in wiens huis ik opgroeide. Hij was boer geweest, bezocht zes jaar de lagere school, waarbij aangetekend dat hij nooit verder kwam dan de derde klas.

Niet omdat hij stom was, nee, hij liep voortdurend de klas uit omdat hij liever buiten was.

Ik heb de eerste klas overigens om dezelfde reden ook twee keer moeten doen.

Met mijn grootvader maakte ik elke zondagmiddag een lange wandeling door de omgeving. Langs de beek, het bos in. Hij kende alle paden, ook de paadjes van gesnipperd hout die bijna nooit door wandelaars werden gebruikt.

Ik heb nadien maar weinig mensen ontmoet die hun omgeving zo goed konden lezen als mijn grootvader die ook verhalen wist te vertellen over oeroude bomen waarin bij voorbeeld een boerenknecht zich uit liefdesverdriet had verhangen of die tijdens een stormachtige nacht lelijk door de bliksem werden getroffen om zich vervolgens na jaren weer zonwaarts te verheffen.

Ik verdenk mijn grootvader ervan dat hij sommige verhalen ter plekke voor mij verzon.

vrgr

Wim

———————

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in jeTirade 454, die van Brands in Tirade 455.

In voorbereiding: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel X.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Roman Helinski Tirade’s Zondagse Gastblogger Februari 2015

Aanstaande zondag plaatsen we alweer de laatste Zondagse Gastblog van Bregje Hofstede. Maar!… precies een week later  begint het gastblogschap van Roman Helinski (1983).

Roman Helinski is Tirade‘s Zondagse Gastblogger voor de maand Februari 2015.

Roman Helinski studeerde Moderne Letterkunde en Journalistiek. Zijn teksten verschenen, en verschijnen, in, onder meer, Hollands Maandblad, Hard gras, De Brakke Hond en Deus ex Machina. In 2014 verscheen zijn romandebuut, Bloemkool uit Tsjernobyl. Helinski werkt aan een nieuwe roman. Hij woont in Utrecht.

De jongste Tirade-publicatie van Roman Helinski vind je in Tirade 456.

Roman, welkom! En tot volgende week.

Foto: Corine 24.

Long ago and far away

Een vroege Argentijnse uitgave van het boek ‘Ver weg en lang geleden van W.H. Hudson.

In de jaren ’40 van de negentiende eeuw rijdt over de pampa’s  van Argentinië een jongetje rond op een paard. Vanaf zijn zesde kan hij dat en mag hij dat. Het gezin bestaat naast vader en moeder uit een een stel jongens en een paar meisjes en is van Britse origine maar verhuisde naar Argentinië toen meer Britten, Ieren en Schotten dat deden, vanwege honger in Groot-Brittannië. Op de pampa’s is veel ruimte. Eerst gewoontegetrouw voor intensieve veeteelt, en vervolgens voor extensieve veeteelt. Dat betekent: laat die duizenden runderen en schapen maar rondlopen en leef ervan. In Ver weg en lang geleden schrijft W.H Hudson (in Argentinië bekend als Guillermo Enrique Hudson) over zijn jeugd op de pampa’s. Vogels kijken en in de natuur zijn, wat op eenden schieten  (vanaf zijn tiende mocht hij jagen) waren zijn belangrijkste bezigheden tot zijn 15e.

De buren worden bezocht, die wonen 3 tot 40 kilometer uit de buurt. Het volk op de pampa’s verleent gastvrijheid aan de toevallige bezoeker. Een knappe Spanjaard bijvoorbeeld die na een avondje De Sarasate spelen op zijn gitaar, moet stoppen omdat hij te zeer overmand wordt door emotie – heimwee. Tientallen personages beschrijft Hudson in dit prachtige boek: grijsogige gaucho’s met flitsende messen, politieke tirannen van het tijdsgewricht. Ook gevederde tirannen: een lokale vogelsoort. Honderden vogelnamen, slangen, bloemen.

Bien te veo, ' ik zie je wel' een vogel die naar je roept.
Bien te veo, ‘ ik zie je wel’ een vogel die naar je roept.

‘Ik wil in bomen klimmen en mijn hand in het diepe, warme nest van de Bien-te-veo steken om de warme eieren te voelen, de vijf spitse, crèmekleurige eieren met chocoladebruine spikkels en vlekken op het brede eind. Ik wil op een met gras begroeide oever liggen in het het blauwe water tussen mij en de rijen hoge biezen, luisterend naar de geheimzinnige geluiden van de wind en de verborgen rallen, koeten en koerlans, die op een vreemde, bijna menselijke toon met elkaar praten, en ik wil mijn blik genietend laten rusten op de bloem van de camalote te midden van de drijvende massa vochtige, heldergroene bladeren en ook op de grote allamanda-achtige bloem van zuiver, bovenaards geel, die haar snoezige blaadjes laat vallen als ze wordt geplukt en niets anders in je hand overlaat dan een groene steel.
Ik wil op de heetste dagen, wanneer de hele aarde glinstert van bedrieglijk water, midden op de dag uitrijden en de duizenden runderen en paarden zien waarmee de vlakte bij de drinkplaatsen is bedekt en in dat stille, warme uur wil ik een plek opzoeken waar grote vogels zich ophouden en wil ik ooievaars, ibissen, grijze reigers, verblindend witte zilverreigers en rode lepelaars en flamingo’s in het ondiepe water zien staan waarin hun roerloze gestalten worden weerspiegeld. Ik wil in januari liggend op mijn rug in het roestbruine gras naar de weidse, warme, witachtig blauwe hemel staren, die vergeven is van eeuwig voorbijzwevende, miljoenen, myriaden schitterende bolletjes distelpluis; ik wil staren en staren tot ze voor mij tot leven komen en ik er in extase bij ben, meezweef in die immense stralende leegte.’

Gaucho_AgendadeReflexion
Gaucho in 1851, William is dan 10. Let op de bolas – ijzeren kogels aan een touw waarmee ze jaagden – aan zijn gordel. William speelt met de houten variant.

Ver weg en lang geleden levert je beelden die je niet snel meer kwijtraakt: ‘Een van de buitengewone kenmerken van de particuliere quintas of boomgaarden of plantages in de buurt van de Saladero waren de muren of heggen. Die waren helemaal opgetrokken uit koeienschedels, wel zeven of acht of negen rijen dik, even gelijkmatig neergezet als stenen, terwijl de hoorns uitstaken. Honderdduizenden schedels waren zo gebruikt, en sommige van de oude zeer lange muren, waarvan de bovenkant werd gesierd door groen gras en waar klimplanten en wilde bloemen uit de holten in de botten groeiden, zagen er merkwaardig schilderachtig, maar enigszins griezelig uit.’

Naast een antropologische component: hoe leefde de Britse immigranten op de pampa, (smient of roodsnavelgans  bij het ontbijt, ‘s avonds koude maaltijd)  hoe leefde de gaucho’s die wij slechts kennen van een matige biefstuk-keten, (wellustig koeien vermoorden, gokken en zuipen en vechten en verhalen vertellen) naast een natuurhistorische kant heeft dit boek nog véél meer te bieden. Je vraagt je bijvoorbeeld af na lezing af hoe goed het is dat kinderen tegenwoordig nog maar zo weinig mogen, zo snel in een keurslijf moeten.

' El Ombu' , een verhalenbundel van Hudson is de naam van de boom met welks beschrijving ook zijn autobiografisch werk een aanvang neemt.
‘ El Ombu’ , een verhalenbundel van Hudson is de naam van de boom met welks beschrijving ook zijn autobiografisch werk een aanvang neemt.

Een fase in de Argentijnse geschiedenis wordt aangeroerd, er staan schitterende episoden in over de broers onderling. Gezinnen van buren en hun indolentie of juist levenslust worden zeer levendig beschreven. Maar vooral de natuurbeschrijvingen – zonder enige kwezeligheid – zijn geweldig. Ik heb in tijden niet zo’n magistraal boek gelezen.

Of zoals – John Galsworthy schreef in de inleiding bij de Engelse uitgave:  ‘Zijn werk is een visioen van natuurlijke schoonheid en menselijk leven zoals het zou kunnen zijn – bezield en gezuiverd door de zon en de wind en de regen, en door het verbond met alle andere vormen van leven – een visioen voor ons, die er meer behoefte aan hebben dan welke generatie dan ook.’

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

‘Waar je ook bent, ik verlaat je nooit’

‘Weet je… het grootste verschil tussen de Vlaamse en Nederlandse literaire cultuur,’ zei DW B-redacteur en de Buren-gastheer Willem Bongers-Dek toen we na de DW B presentatie in de Faculteitsbibliotheek Ingenieurswetenschappen & Architectuur wat gingen eten bij Pane & Vino, ‘is dat het er hier allemaal wat ruiger aan toegaat… In Vlaanderen is ‘t verschil tussen rockers en schrijvers veel kleiner dan in het noorden.’
‘Serieus?’
‘Ja, echt. Hier is ‘t bijvoorbeeld heel normaal dat schrijvers na afloop van hun verblijf hun hotelkamer trashen… Sterker nog: als wij een hotelkamer na vertrek van een auteur netjes aantreffen, dan zijn we bang dat we iets niet goed hebben gedaan.’
‘Zoals Chinezen na het eten altijd keihard boeren om te laten zien dat het allemaal heeft gesmaakt?’, zei ik.
‘Nou, dat is volgens mij een fabeltje.’
‘Ik hoop van niet. Want dan heb ik de afgelopen tien jaar in heel wat Chinese restaurants voor niks voor me uit zitten boeren.’

We hadden geen tijd om het onderwerp verder uit te diepen: we zouden nog naar een handvol karaoke cafés. Niet in Gent, maar in Antwerpen, waar je volgens Willem meer en betere keuze hebt in ‘meezingkroegen’. In zijn Maserati – Miek Zwamborn en ik achterin omdat in de passagiersstoel naast Willem een geüniformeerde etalagepop zat (iets met preventie van autodiefstal en Vlaamse verzekeringsmaatschappijen) – reden we naar Antwerpen. En eenmaal daar van karaokekroeg naar karaokekroeg. Waarschijnlijk hoef ik niemand te vertellen hoe een karaoke avond verloopt. Maar onvergetelijk was ‘t moment waarop we met z’n drieën op de leestafel van Café Het Beleid stonden om het Smurfenlied van Vader Abraham Pierre Kartner te zingen. Willem: ‘Waar komen jullie toch vandaan?’ Miek en ik: ‘Uit een land hier ver vandaan!’

‘Nou,’ zei ik toen Miek en ik om een uur of vier in de foyer van het hotel stonden, ‘laat ik nou eerst mijn kamer maar es even kort en klein gaan slaan, dan heb ik morgen tenminste genoeg tijd om mijn tas in te pakken.’
‘Zou je daar niet liever mee wachten? Anders moet je tussen de glasscherven en houtsplinters slapen.’

Scherp, Zwamborn, verdomde scherp!

De volgende ochtend werd ik wakker van een ongelooflijk kabaal. Miek was begonnen uitdrukking te geven aan haar tevredenheid over het verblijf en de geboden accommodatie. Kogelstoten met een televisietoestel. Lampwerpen, stoelslingeren, spiegelbreken. Voor we naar de ontbijtzaal gingen, hielp ze ook nog even het interieur van mijn kamer te veranderen in een ravage. In een rebus. In een: ‘dankjewel!’

Maar nu een quizvraag!

In welke moderne Europese literaire tekst stapt een vrouw of een man een café-restaurant binnen met een afgebroken deurklink in zijn/haar hand? De lezer die als eerste reageert met het correcte antwoord wint een exemplaar van de door Miek Zwamborn vertaalde novelle De laatste (Arno Camenisch).

Over festival Writers Unlimited dat afgelopen weekeinde (do-zo) plaatsvond in Den Haag is en wordt elders al uitvoerig verslag gedaan. Maxim Februari en ik hebben het er zeer naar ons zin gehad. We begonnen vrijdag om een uur of zes te praten, backstage, liepen tegen half elf pratend het podium op, wandelden pratend naar de theaterfoyer, en later naar het hotel, en ik geloof dat het optreden een tamelijk organisch deel uitmaakte van deze marathonconversatie.

Februar Pruik PaardenhaarNa afloop van het optreden in Den Haag vroegen verschillende mensen me naar de exacte vindplaats van één van de passages die ik voorlas. Ik tik de tekst even over. De bewuste alinea komt uit M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, Amartya Sen en de Onmogelijkheid van de Paretiaanse Liberaal (2000;p.155):

‘Lieve V. Een brief is maar een tijdelijk bericht van eenzaamheid. Wie vermoedt dat de eenzaamheid eeuwig is schrijft een boek. De schriftgeleerden zullen achter beide, brief en boek, het oude verlangen wel weten aan te wijzen. Het vlees, zeggen zij, is zwak. Maar vanaf nu zul je begrijpen wat dat als drijfveer voor het schrijven eigenlijk betekent. Het betekent: waar je ook bent, ik verlaat je nooit.’

Er staat wat er staat. Maar lees je de brief in de context van de roman en het oeuvre van Februari dan gaat die, volgens mij, ook, over de relatie tussen schrijver en lezer, tussen een auteur en zijn of haar talent, tussen verbeelding en werkelijkheid en zelfs over de relatie tussen individu en samenleving en wetenschapper en traditie. Een comparatief literatuurwetenschapper houdt de passage ook nog even naast het nawoord van Februari’s romandebuut.

Soundtrack: Ernst Reijeseger, Mola Sylla, Harmen Fraanje:  Raykwela.

Tirade – constructief.

Volgende week: Herman Heijermans. En meer.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anna op de Weegh
    Anna op de Weegh

    Anna op de Weegh schrijft experimenteel theater over honger, onhoudbare transformatie en de (her)ontdekking van een lichaam. Haar teksten zijn vlezig, tactiel en poëtisch. In de afgelopen vier jaar werkte ze o.a. als dramaturg, liep ze stage bij Theater Utrecht als regieassistent voor de voorstelling Panic Room en zette ze samen met Maggie Thedinga het tweekoppige collectief Disgusted & Horny op.

  • Foto van Dünya Calikci
    Dünya Calikci

    Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.