Optreden

Jaren geleden interviewde ik de Britse band Portishead. Het was een persdag zoals ik wel vaker had meegemaakt: met een stipte planning, een nerveuze manager, maximaal een kwartier interviewtijd en als decor een luxueus hotel. Maar anders dan gebruikelijk kreeg ik van tevoren een lijstje toegestuurd met daarop alvast enkele antwoorden.

Antwoorden op vragen die nog helemaal niet gesteld waren.

Vragen waarvan de bandleden van Portishead meenden te weten dat men ze zou stellen. (Waarom na al die jaren weer een nieuw album? Wanneer zijn jullie met de opnames begonnen? Naar welke triphopacts luisteren jullie zelf?)

Toen ik de lijst kreeg was ik zelfs beledigd. Het had iets heel hooghartigs, dat Portishead bij voorbaat al meende te weten welke vragen gesteld zouden worden, dat ze interviewers kennelijk voor zulke eentonige, voorspelbare figuren hielden.

Zelf had ik toen nog nooit een interview gegeven. Dat gebeurde pas maanden later, nadat een verhaal dat ik had geschreven tot mijn grote verbazing enthousiast werd ontvangen en zelfs werd uitgegeven als roman.

Binnen een half jaar was ik geen middelbare scholier meer maar een schrijver, althans, zo noemden sommigen me. Mijn uitgeverij regelde dat ik, vlak voor de verschijning van mijn debuut, tijdens Manuscripta mocht ‘optreden’. ‘Er komen veel mensen,’ werd me door de telefoon verzekerd. Ik was net negentien, had nog nooit een literair evenement bijgewoond en ging akkoord. Eenmaal ter plaatse zag ik dat het inderdaad druk was. Even voelde ik trots, tot ik me realiseerde dat al die mensen in de rij stonden voor de kantine. Ze spraken, ze lachten, sommige hard, andere zacht, maar ze hadden allemaal iets gemeen: niemand keek naar mij.

Ik werd geïnterviewd door een mij onbekende vrouw. Ze stelde vragen die verstomden in het geroezemoes van de hal, en mijn hakkelige antwoorden bereikten de interviewster volgens mij nauwelijks.

Dat was mijn kennismaking met publieke interviews. Soms betwijfel ik of ik er in de tussentijd op vooruit ben gegaan, of er in de tussentijd überhaupt iets is veranderd. Ik weet alleen van tevoren vaak beter welke vragen me op een podium gesteld zullen worden.

Hoe het is, om uit een schrijversfamilie te komen (heel gezellig).

Wat mijn generatie kenmerkt (geen idee).

Meestal antwoord ik op die vragen met een welwillende glimlach en een paar algemene statements. Ik vind het doorgaans ook wel aangenaam, zo’n gesprek: het is een zeldzame mogelijkheid om te zien wat voor publiek geïnteresseerd is in boeken, en om je eigen handelswaar, in deze tijd waarin een boek toch meer en meer de omlooptijd heeft van een videoclip, zelf aan de man te kunnen brengen.

Maar terwijl ik mijn antwoorden geef, denk ik weleens aan het antwoordenlijstje van Portishead. Ik stel me voor hoe hun promotiecampagne er destijds uit zag, iedere dag een ander land, steeds weer een stuk of twintig journalisten die hoopvol en nerveus naar je toe komen. Uiteraard wordt er dan vaak hetzelfde gevraagd. Uiteraard zijn er dan vragen waarbij je denkt: alsjeblieft, zwijg als je niets te zeggen hebt.

Ach, zoals de Britse journalist Russell T. Davies al eens opmerkte: ‘Dialogue is just two monologues clashing.’

In de Oorshop

Onder de huid

Ik zit haast elke dag in de trein naar mijn werk. Vroeger deed ik dat lekker anoniem, maar sinds een paar maanden check ik in en uit met mijn chip. Soms komen conducteurs langslopen om te kijken of iedereen netjes ingecheckt is. Dan vraag ik me af of dat afleidingsmanoeuvres zijn. Weten ze niet allang welke chips er aanwezig zijn in de trein? En als de NS het niet weet, zijn er dan geen andere instanties dat weten? Hebben de AIVD of NSA bijvoorbeeld al scanapparaten in de plafonds van de Europese intercitytreinen geplaatst die registreren waar iedereen uithangt? Of is zoiets waarneembaar vanuit een satellietje ergens in de dampkring?

De NS zegt mijn reisgegevens voor niets anders dan de verbetering van de reiservaring en de dienstverlening te zullen gebruiken. Maar als we met dienstverlening gaan schermen dan is er nog veel verbetering mogelijk als je het mij vraagt. Want elke dag moet ik mijn chipkaart 1. meezeulen 2. uit mijn portemonnee pakken 3. langs het scanapparaat halen (vòòrdat ik in de trein stap). Dus, lieve NS, is het misschien nog klantvriendelijker om een onderhuidse OV-chip te ontwikkelen? Waarschijnlijk is het ingreep van niets om een microchip te bevestigen, mijn voorstel zou zijn aan de onderste nekwervel: C7. Die C7 laat zich niet makkelijk stelen of transplanteren. Hij slijt wel met de jaren, maar daarmee komt hij (als we langzaam zakken in die onvermijdelijke bochel) alleen maar verder naar achteren te staan, waardoor hij voor de scanapparaten beter in zicht komt. (C7-alert: uw chip is de afgelopen maanden 10 graden gezakt, misschien is het tijd voor wat yoga? Een bezoekje aan de huisarts?).

In het begin zul je wat gesputter horen, NS. Bits of Freedom zal wel weer op de achterbenen staan en er zullen in de krant vergelijkingen met 1984 (hoe lang geleden is dat!) worden gemaakt. Maar wacht rustig af tot ze de voordelen merken. Bij onze huisdieren vinden we het de gewoonste zaak van de wereld: een chip in de nek. Terwijl het ook voor oma handig is dat een agent haar kan scannen als ze verward over straat doolt.kat-aflezen

De mensen zullen er later nog schande van spreken dat we in de 20ste en begin 21ste eeuw, ondanks alle technologische vooruitgang, zo achterlijk waren om identiteitsbewijzen en bankpassen buiten ons lichaam te dragen.
-Het was nog mogelijk om misdrijven te plegen. Identiteitsfraude en diefstal lagen altijd op de loer, zullen de geschiedenisleraren van de toekomst zeggen.
Dan schudden de leerlingen geschrokken hun hoofd. Dat soort gegevens is tegen die tijd namelijk veilig in onze nekwervel opgeborgen. Vooral nadat op een gegeven moment RNA-strengen zijn ontwikkeld die de chip al embryonaal konden ontwikkelen. Hoef je alleen nog de identiteit van je ongeboren vrucht te uploaden bij het (digitale) loket. Paspoort, bankrekening, BSN. Alles integraal in de C7. En mettertijd wordt langzaam alles geregistreerd. Basisschool behaald, zwemdiploma, middelbare school, rijbewijs. Dit alles gaat gepaard met nieuwe autorisaties in het leven, toegang tot openbare zwemplaatsen, toegang tot de banenmarkt, autowegen (alles met bijbehorende op de klant toegespitste reclame). Ook worden steeds meer simpele medische voorzieningen op de chip geïnstalleerd, die metingen doen aan onze suiker- en bloedwaarden, die onze hormoonhuishouding in de gaten houdt (C7-alert: U ovuleert). De microfoon die in de C7-chip is geïntegreerd (en die niet zal worden gebruikt om de gebruiker af te luisteren) registreert of we geen hartritmestoornissen krijgen. Facebook ontwikkelde (in samenwerking met Google-hoornvlies -de opvolger van de Google-bril) een C7 augmented reality streaming service waardoor je iedereens vrienden (en -gezamenlijke- vijanden) in een virtuele aureool om hem heen ziet (C7-alert: pas op! Er nadert iemand met veel -of belangrijke- vijanden). Bereik je een bepaalde leeftijd (hier was even discussie over, maar hij is toch vastgesteld op 18) dan kun je een alert krijgen als je iemand passeert die 1. binnen je league valt (op basis van oordelen van honderd voorbijgangers) en die 2. wat betreft klikgedrag en 3. wat betreft genetische achtergrond een potentiële levenspartner zou kunnen zijn. Ook is de chip goed bruikbaar om in een volgende levensfase de echtelijke trouw te toetsen. Sowieso is je huwelijk natuurlijk geregistreerd op je chip. En vervolgens kun je middels een app bijhouden waar je partner uithangt. (C7-alert: uw partner is langer dan een paar seconden op minder dan 20 cm afstand is van een andere chip.)
-Nee echt lieverd, dat was iemand die de hele tijd tegen mij opbotste in de Albert Heijn.
-Een uur lang? En hoezo was je op de Baarsjesweg?

Een laatste grote voordeel is dat we ons leven kunnen uitprinten als we sterven (of iemand daartoe kunnen autoriseren).
-Jongens, heeft iemand een uitdraai gemaakt van opa?
Misschien dat de Hema een app kan ontwikkelen, die opa’s harde schijf kan omzetten in een biografie. Het geheel opgeleukt met wat screenshots van zijn googlehoornvliezen (Wat keek opa vaak naar billen!)(Spacend hoor, de tijd dat hij Alzheimer had). Print on demand. Als er tegen die tijd nog iemand een boek leest.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Meer markt, maar krijgen goede bedrijven alle aanpak

Het hoogstfrequente zelfstandig naamwoord in de Troonrede is Regering.

Zolang ik me herinner lees ik troonredes. En zolang ik met de teksten iets dergelijks doen kan, pakweg sinds 1994, tel ik de woordfrequenties. In 1998 studeerde ik af op een gedichtenreeks van Martinus Nijhoff. Het leek me toen dienstig om eens te zien in welke gedichten welke woorden uit die reeks nog meer voorkomen. Dus scande ik het verzameld dichtwerk van Nijhoff. Dat is een klus, en tekstherkenning is nu veel makkelijker dan toen. Het is een mooie vorm van tekstonderzoek: in welke omgeving bevindt zich een woord nog meer? Want dit voegt iets toe aan de betekenis van een woord. Later ben ik met poëzie van Pessoa een net iets ander experiment gaan doen: neem een gedicht van Pessoa uit de tweetalige editie van August Willemsen. Zoek het eerste zelfstandig naamwoord,tik dat Portugese woord in ‘Google afbeeldingen’ in en pak het eerste plaatje. Pak dan de Nederlandse vertaling van dat woord en doe er het zelfde mee. Zet de plaatjes naast elkaar. Doe dit met alle zelfstandig naamwoorden. De twee rijen plaatjes vertellen heel veel. Over Nederland, over Portugal, over vertalen.

De Troonrede is nooit poëzie geweest, het is wel een boeiende tekst omdat niemand zich eraan stoten mag, een zalvender tekst vind je nergens. 2136 woorden die je nauwelijks raken. De frequentie, daarvoor heb je programmaatjes, is dit jaar anders dan anders lijkt het: een andere tekstschrijver wellicht?
De functiewoorden voeren de ranglijst altijd aan

152 keer het woordje  ‘de’, 108 en, 88 van, 67 in, 59 het, 54 een, 42 voor, 33 met, 29 is, 24 op, 23 te, 22 die.

De lijst met woorden die maar 1 keer voorkomen is langer dan de vorige keer. En de semantische kwaliteit, of de duidende potentie,  van die woorden is ook iets hoger naar mijn smaak: Dat ‘we’ maar 1 keer voorkomt dat was onder Beatrix niet voorgevallen. Dat Afrika maar 1 keer voorkomt zou Claus betreurd hebben. Dat Caraïbische er altijd een keer in moet is obligaat, maar ruimhartig bedeeld zijn ze daarmee niet.

Het tweede hoogstfrequente woord is'mensen' deze plaatjes levert google als eerste resultaat.
Het tweede hoogstfrequente woord is’mensen’ deze plaatjes levert google als eerste resultaat.

Het rijtje 9 tot en met 4 keer voorkomend is ook aardig: hoogfrequent maar niet frequent genoeg om het percentage functiewoorden hoog te maken. Zij vormen dus datgene waarover ons land nu gaat:

9 veel
9 jaar
9 blijft
8 worden
8 deze
7 werk
7 wereld
7 nieuwe
7 nederland
6 samenleving
6 onze
6 of

voor de opmaak van het blog hak ik maar een stuk van het lijstje af. De hele lijst zien?  Plak dit in dit.
4 nodig
4 naar
4 moet
4 miljard
4 meer
4 markt
4 maar
4 krijgen
4 goede
4 bedrijven
4 alle
4 aanpak
En dan wordt de lego-er in mij wakker, vallen van deze lijst geen zinnen te bouwen? Meer markt, maar krijgen goede bedrijven alle aanpak? Onze of niet gericht Europese economische economie?

Of misschien lees ik de lijst nog het liefst gewoon achter elkaar door: de woorden zijn opgeschoond van hun zalvende bedoeling, en we zien gewoon waar het om gaat. Zoals je ook wel eens de ingrediënten van een mooie maaltijd in de keuken staand opeet om je het koken te besparen en iets puurs te proeven. Functiewoorden weg, laagfrequente opschmuck weg, door mij met een enkel uitroepteken dramatisch aangezet:

 

Leden van de staten generaal!

Veel jaar blijft worden deze werk wereld nieuwe nederland samenleving! Onze of niet gericht europese economische economie beschikbaar; als zorg werken onder nederlandse kan jaren internationale hun heeft groei extra euro! Daarom daar bij baan andere alles zo zal werkgelegenheid voorzieningen uit over nodig, naar moet miljard meer markt maar krijgen goede bedrijven alle aanpak?

Zo waarlijk, helpe mij god almachtig.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

High Johnny Five

Sinds een jaar loop ik hard. Ik vind het verschrikkelijk, maar houd het vol met dezelfde doorbijterigheid als waarmee ik studies afmaakte, aikidoexamens haalde en andere dingen onder de knie kreeg die erg moeilijk zijn en waaraan weinig plezier te beleven is, zoals gitaararpeggio’s en het kopen van kleren in drukke winkels.

Tot heel recent had ik een smartphone, waardoor ik tijdens het rennen naar Hip Hop kon luisteren, maar met het oog op ons vertrek naar Suriname ben ik overgestapt naar een eenvoudiger abonnement. Hardlopen is nu nog saaier geworden: ingedroogd van verveling ratelen mijn hersenen rond in hun schedelpan, op zoek naar om het even welke afleiding. Input. Input. Need input, Number Johnny Fiveimages

Gelukkig is sporten in het Westerpark ingewikkeld. Er zijn lange rechte paden waarop je steeds plaats moet maken voor tegemoetkomende renners. Soms groet je elkaar, soms niet. Dat gaat – althans voor mij – niet op organische wijze.

Zo gauw ik de ander aan zie komen begint de stress: is het een wegkijker of een groeter? En als het een groeter is: wisselen we een blik, een knikje of een knipoog?

Dat zijn alleen nog maar de mannen, bij vrouwen wordt het pas echt complex, want voor je het weet beperk je iemand keihard in haar vrijheid. Nu geloof ik niet dat een oprechte, naturelle groet ooit angst kan inboezemen, maar hoe naturel kom je nog over als je al 200 meter hebt getwijfeld tussen een hoge of een lage zwaai?

Ik kan slecht tegen ongemakkelijke situaties, of awkward gedoe, zoals het tegenwoordig in het Nederlands heet. Nu kan niemand daar tegen, want anders was het geen begrip. Mijn probleem is echter dat ik er fucking dwars van word. Opstandig, zelfs.

Deze week ben ik een sociaal experiment begonnen. Ik besloot een doorbraak te forceren in mijn ongemak bij het al dan niet groeten van vreemde renners door ze te high-fiven. Ik maakte het mezelf – om er een beetje in te komen – makkelijker door dit nog niet bij vrouwen te doen.

Het werkt als volgt: zo gauw je de ander aan ziet komen trek je een vrolijk gezicht. Mocht hij je kant op kijken, dan communiceer je dat hier iemand aankomt die lekker aan het rennen is en van niemand iets verlangt behalve dat zij ook lekker aan het rennen zijn. Je stelt de ander gerust, met andere woorden, opdat hij aan de positieve kant van het neutrale spectrum gestemd zal zijn en je zeker niet als een bedreiging ziet.

Stap twee is het moment waarop het aankijken van de ander door de ontstane nabijheid niet anders gezien kan worden dan als een poging tot het maken van contact. Voor de tegenligger is nu onmiskenbaar dat hier iemand lekker aan het rennen is, die zijn gevoel ook graag wil delen.

Stap drie (op circa twintig meter afstand) is dat ik mijn hand ophoud. Niet een laf halfhoog groetje, maar met de arm boven schouderhoogte (elleboog uiteraard gebogen om misverstanden te voorkomen) en de hand ontspannen maar duidelijk geopend.

Stap vier – we zijn nu vijf meter van elkaar verwijderd – is het nadrukkelijk strekken van de vingers en arm in een aantal korte enthousiasmerende rukjes, opdat de ander aanvoelt dat hier iets te gebeuren staat wat uit puur plezier geboren is en wat hij niet met goed fatsoen negeren kan.

Het feitelijke sociale experiment begint (stap 5) bij hoe het voelt als de ander je opgehouden hand voorbij laat gaan alsof het een verblazen herfstblad is en doet alsof er opeens iets heel erg mis is met zijn Iphone.

Afwijzing (en daar gaat dit stuk over) is een bizar sterke negatieve impuls. Check bijvoorbeeld Shakespeare’s Romeo and Juliet Act 3, Scene 3:

“ROMEO:

Ha, banishment! Be merciful, say ‘death,’

For exile hath more terror in his look,

Much more than death. Do not say ‘banishment.'”

Het is een zeer pijnlijke gewaarwording om een rondje te rennen en in tien pogingen slechts 1 keer handcontact te maken. Zo moet het voelen als alleen een nieuwe collega op je verjaardag verschijnt terwijl je huis vol taarten staat. En dan nog iets: die ene keer dat een tegemoetkomende renner (blond, baardje, heel dure schoenen) mijn gebaar beantwoordde, gaf hij zo’n vreselijk harde high-five dat het met de beste wil ter wereld niet als een vriendelijke groet kon worden opgevat.

Waarom ik het toch blijf doen? Misschien geloof ik in het immuniseren van het zelf tegen afwijzing; hoop ik dat een heleboel kleine afwijzingen me zullen harden tegen de alomtegenwoordige awkwardness van het bestaan. De rest van het jaar zullen mijn blogs uit Paramaribo komen. Es kijken hoe ze daar omgaan met vreemden die hun hand opsteken.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Tekst op de tv

Laatst trof ik op Teletekst de mededeling ‘Geen tekst’ aan, want Teletekst was blijkbaar kapot. Het was een mooie en veelzeggende tegenstelling in zichzelf. Dat er geen tekst was, en dat iemand dat dan maar had ingetikt als enige nieuwsbericht van die dag. Het was ook een confronterend boodschap: de tv is verboden terrein voor tekst. De natuurlijke habitat van letters is nu eenmaal niet de televisie, hoewel tv niet zonder woorden en verhalen kan. Er verschijnen weinig schrijvers op tv want wanneer het over literatuur gaat schijnen de kijkcijfers een vrije val te maken. Literatuur staat op televisie altijd op de helling.

Vlak voor het begin van het tv-seizoen werd bekend dat er een eind komt aan de Dode Dichters Almanak. Het kleinste programma van de Nederlandse televisie stopt op 28 december. Straks komt er op zondagnacht tegen enen geen dode dichter meer in beeld, maar begint gewoon de herhaling van het een of ander praatprogramma. Armoede, vinden critici. Bezuinigingen, zeiden voorstanders. De Dode Dichters Almanak is briljant in zijn eenvoud. Het biedt een in memoriam door the real thing te laten zien: archiefbeeld van een dichter die zelf voordraagt. Ideaal voor het slapengaan. In de laatste aflevering leest Erik Menkveld zijn gedicht ‘Zwarte tranen’, krap twee minuten televisie die potentieel duizenden mensen kunnen raken. Want dat geeft de Dode Dichters Almanak: de mogelijkheid je te laten raken door iets onbekends, of om dat weer te vergeten. Zoals Menkveld in zijn gedicht schreef: ‘Is het ooit anders geweest? De een heeft / nooit geweten wat hem raakte, de ander / is het weer vergeten. (…)’

Aan de andere kant van de boeken-op-televisieschaal staat het boekenpanel van De Wereld Draait Door. Eén keer in de maand nemen een paar boekhandelaren plaats om hun favoriete boeken aan te prijzen. Ze deden dat vorig seizoen van dik-hout-zaagt-men-planken, met grote kreten en zonder diepgang. Een boek op tv is immers altijd een reductie van zichzelf – maar de aanpak van DWDD werkte volgens mij wel. Wim Brands had het er afgelopen weekend in NRC ook over: ‘De boekenclub van De Wereld Draait Door, ach, ik heb er niet zoveel bezwaar tegen.’ Hij erkent de uitwerking van de rubriek, maar vindt het persoonlijk een verschrikking, zo oppervlakkig is het. Eind van de maand schuiven er nieuwe boekhandelaren aan om de stapels door te nemen. Ik ben benieuwd of zij hun favoriete boeken ook zo vaardig weten terug te brengen tot een paar soundbites.

Brands zei ook nog: ‘Adriaan van Dis heeft een heel goed gelukt programma gemaakt. Alle boekenprogramma’s daarna zijn mislukt omdat ze daar een soort kermis omheen hadden bedacht.’ Zou hij ook zijn eigen zondagse boekenprogramma bedoelen? Ik neem aan van niet, want net als Van Dis zoekt hij de diepte op, en dat kan goed werken. De nieuwe talkshow van Jeroen Pauw laat dat ook zien: daar zat nagenoeg elke avond een schrijver of dichter aan tafel. Naar aanleiding van de eerste aflevering, met Ilja Pfeijffer, schreef ik dat Pauw in het gat van de Dode Dichters Almanak zou moeten springen. Ik denk nu dat het nog breder kan. Waarom daar niet elke avond een schrijver uitnodigen voor een interview van tien minuten? Gewoon behandelen zoals alle andere nieuwsitems en vooral niet spastisch doen over hoeveel kijkers er wegzappen. Een nieuw praatprogramma móét toch een beetje durven experimenteren – misschien ook buiten de buis.

Voor Teletekst zet ik de televisie niet meer aan, dat (tussen)medium heeft zichzelf heruitgevonden als app voor op de telefoon. Inmiddels heeft die app 1.000.000+ gebruikers. Mocht het zo ver komen dat er echt geen hond meer wil kijken naar literatuur op tv, dan kan de NOS misschien een boekenrubriek op Teletekst beginnen. Kunnen de liefhebbers daar lekker verder lezen.

 

* Volgende week de Nacht van de Poëzie.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

This is the real world, Annabel.’*

Utrecht, 15 september 2014

Geachte Consumentenman,

Enige tijd geleden boekten mijn vrouw en ik via de wijd en zijd als bonafide bekendstaande reisorganisatie Happy Holiday Travels een drieweeks verblijf in een luxueuze vakantievilla aan de Zeeuwse kust. Wie, echter, schetst onze verbazing toen wij, na kilometers over steeds slechtere wegen te hebben afgelegd – met vier misselijke kinderen op de achterbank (waarvan er twee in huilen waren uitgebarsten en er één herhaaldelijk, uit onvrede met het gebrekkige rijcomfort, uit de rijdende auto probeerde te springen) – aankwamen bij een

‘Hahaha, mooie opening! Krijgen we nou dat LINDA interview?’

‘Nee, nee… ik was te snel, we hebben nog niet alle vragen binnen. Komt volgende week.’

‘Oké… maar je gaat ’r toch niet weer een oud stukje in pleuren? Net als vorige week?’

‘Welk stukje?’

‘Kom op, man… dat Krijt stond in 2011 al op die rare blog van je, hoe heet ie tegenw- ’

‘Ja, nou ja… destijds leek ’t een beetje een profetisch stukje en vorige week voelde ik opeens de behoefte om die blogpost weer eens te toetsen aan de actualiteit.’

‘…’

‘Wat kijk je nou? Ik mag mijn eigen materiaal toch wel recyclen? Het zou godverdomme pas raar zijn als iemand ánders mijn teksten, ideeën en fucked up leven zou gaan gebruiken of hergebruiken.’

‘O, nou, dat ben ik totaal niet met je eens. Bronvermelding, copyright, privacy… dat is allemaal ontzettend passé, hoor. Ethiek is een niche voor kwezels.  God is dood. Dus alles mag. Zolang je d’r maar mee wegkomt.’

‘O. Echt? Dat wist ik niet. Jeetje. Sorry. Nou. Dan heb ik niks gezegd!’

‘Bijscholing op de maandagochtend.’

‘Hartstikke bedankt!’

‘…’

‘Jammer dat je vorige week niet op de borrel was, trouwens… ’t Was echt te gek… alleen toen ik na m’n speech vanaf de bar in ’t publiek sprong – in de veronderstelling dat mijn populariteit garant stond voor een zachte landing – stapten al die hufters vlug opzij… dus ik ging vol op m’n plaat daar op die fijne planken vloer van De Klepel… Heb m’n knie nog gestoten aan de schouder van La Samson ook… Maar iedereen moest keihard lachen, omdat ze dachten dat ’t een act was.’

‘…’

‘Zo, nou doe ik nog ff snel de nieuwe Corbijn en dan ga ik een uurtje naar de zonnebank zodat ik zaterdag niet te bleek afsteek bij al die dichters in Vredenburg.’

Film: A Most Wanted Man (2014).

Regie: Anton Corbijn.

Verhaal: daar kan ik eigenlijk nooit echt een touw aan vastknopen bij dit soort thrillers. Maar de omschrijving van de IMDB doet wel een belletje rinkelen (‘Is het de kerstman? Is het de ijscoboer? Nee het is de IMDB!’) : A Chechen Muslim illegally immigrates to Hamburg, where he gets caught in the international war on terror.

Een figuur van de Duitse Geheime Dienst, Günther Bachmann, gespeeld door Philip Seymour Hoffman, klaagt tegenover een vrouwelijke collega van de CIA over ‘all the mess we leave behind’ bij het uitoefenen van hun taak om van deze wereld ‘a safer place’ te maken. De parallel met cinema is moeilijk te negeren.  The mess we leave behind: alle maatschappelijke ruis die dit soort mainstream shit aanricht.

Eindoordeel: Anton Corbijn bewijst – z’n pretentieuze lulpraatjes over ‘het herfstpalet’ dat zijn visuele keuzes zou hebben gestuurd ten spijt – dat er van sommige films niet dertien, maar wel veertien in een dozijn gaan. Op zich een hele prestatie. Twee tegen een stuk plastic geworpen papieren vliegtuigjes (2/5). Wezenloze meuk. Tijdverspilling.

Radicalisering, marteltrauma’s en terreurbestrijding als entertainment: flikker toch op.

P.S. Nog even iets praktisch/persoonlijks. Vorige week, op de Tirade-borrel, kwamen er steeds mensen naar me toe om me te complimenteren met m’n blogstukjes… Hartstikke aardig en sympathiek en goed bedoeld, natuurlijk, maar doe dat voortaan als-je-blieft niet meer waar m’n vriendin bij is… Ik wist me er nu steeds redelijk uit te lullen, maar zij weet dus niet dat ik voor Tirade blog en aangezien mijn vriendin Extreem Jaloers is wil ik dat gráág zo houden… Thuis praten we alleen over ditjes en datjes en als ze erachter komt dat ik allerlei persoonlijke details uit mijn leven en gedachteleven hier gewoon op de blog knal, dan zijn de rapen godverdomme goed gaar hoor! Houden jullie er in de toekomst allemaal een beetje rekening mee? Alvast bedankt!

Volgende week: De Nacht van de Poëzie, Zeik (Herman Brusselmans), de LINDA Questionnaire. En méér.

*Titel van deze blogpost. Een uitspraak die Philip Seymour Hoffman/Günther doet tegen een naïeve pro deo/maatschappelijk betrokken advocate die door de veiligheidsdienst is ontvoerd en gevangengezet, omdat ze iets te dikke vrienden met een staatsgevaarlijk persoontje is en zich nog niet realiseert dat de geheime dienst buiten de wet opereert.  [Kiekje: M.K.]

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.