Writers Unlimited/Winternachten en Tirade prolongeren samenwerking

Voorplat tirade 452Het is beklonken! Net als vorig jaar gaan Writers Unlimited/Winternachten en Tirade een internationaal georiënteerde festivalspecial maken. Dat nummer, Tirade 457, verschijnt in januari 2015. In november verschijnt natuurlijk eerst Tirade 456 nog.

De 20e editie van Writers Unlimited/Winternachten vindt plaats van donderdag 15 tot en met zondag 18 januari 2015 in Theater aan het Spui en Filmhuis Den Haag (te Den Haag).

De volgende auteurs/artiesten hebben hun komst naar de 20e editie van het festival al bevestigd: Nii Ayikwei Parkes, Reggie Baay, Abdelkader Benali, Cristina Branco, Wim Brands, Remco Campert, Jennifer Clement, Leela Corman, Saskia De Coster, Adriaan van Dis, Elsbeth Etty, Hanneke van Eijken, Maxim Februari, Mira Feticu, Louise Fresco, Maarten van der Graaff, David Grossman, Stefan Hertmans, Arthur Japin, Ineke van Kessel, Martijn Knol, Michel Krielaars, Maaza Mengiste, Roos van Rijswijk, Maarten Ornstein, Paul Scheffer, Vamba Sherif, Sheila Sitalsing, Mustafa Stitou, Witold Szablowski, Bo Tarenskeen, Typhoon en Niña Weijers.

We gaan je op deze blog natuurlijk op de hoogte houden van ontwikkelingen rondom WU/W & Tirade 2015. Maar er is nu al meer informatie te vinden op de website van het festival.

Meer over de festivalspecial van afgelopen jaar: Tirade 452.

Tirade 457 zal tijdens WU/W worden gepresenteerd.

TiradeUnlimited.

In de Oorshop

De uitnodiging

In de Volkskrant stond dat ik een ‘toegewijde fan’ ben van Lydia Davis. Vreemd, aangezien ik nog nooit een boek van Davis heb gelezen.

Vermoedelijk had de schrijfster van het Volkskrant-stuk een aanmeldingslijst gekregen van een bijeenkomst rondom Davis’ werk – waar ik, op uitnodiging, inderdaad bij was. Mijn aanwezigheid werd blijkbaar interessant genoeg geacht voor in het stuk, een redacteur lichtte mijn naam er vervolgens uit in de inleiding, en prompt, het stond zwart op wit in de eerste zin, was ik een ‘toegewijde fan’.

Het blijft verbazingwekkend hoe makkelijk dergelijke misverstanden ontstaan, hoezeer napraten in sommige kringen een onderdeel van journalistiek is geworden. Zelf heb ik gemerkt dat ik, na jaren door niemand als talent te zijn genoemd, sinds vorige zomer plotseling opdook op lijstjes met beloftevolle auteurs. Alsof het ene lijstje diende als rechtvaardiging voor het andere. En plots werd ik regelmatig uitgenodigd ergens te komen voorlezen of vragen te beantwoorden.

Zo belandde ik onlangs in een Nederlandse stad waar ik zelden was geweest, voor een openbaar vraaggesprek. De interviewster haalde me van het station. Terwijl ze mijn hand fanatiek heen en weer schudde, vroeg ik me kort af waarom ze uitgerekend mij had uitgenodigd.

Die vraag gaat wel vaker door mijn hoofd, maar nu met een reden. Omdat ik de interviewster niet kende, had ik haar ’s ochtends achter mijn computer alvast opgezocht.

Via Google kwam ik op een profiel van haar terecht bij een openbare boekensite.

Ik zag dat ze recent een boek van Dickens had bestemd, vier sterren, Proust ook, Nabokov, allerlei namen schoten langs.

Toen zag ik wat ze van mijn werk vond. Mijn vorige boek, twee sterren. Mijn debuut, één ster – het laagste oordeel op haar hele profiel.

‘Ik heb je verhalenbundel nog niet gelezen,’ zei ze nu, enkele uren later, lopend uit het station. ‘Maar je twee romans wel.’

Natuurlijk had ik kunnen zeggen: dat weet ik. Ik had terloops kunnen vragen: waarom nodig je me dan in hemelsnaam uit? Of, bescheidener: wat vond je ervan? Maar dat durfde ik niet, en misschien was het ook nogal kinderachtig: gebeurde dit niet vaker bij optredens, was ik wellicht gewoon door een organisator uitgenodigd die niet met de interviewster had overlegd?

Zij aan zij liepen we naar het café waar het interview gehouden zou worden. Een stuk of vijftien, twintig jongeren zaten rondom een houten tafel. Zwijgend keken ze toe hoe ik plaatsnam. De interviewster zei haastig: ‘Goed, laten we maar meteen beginnen.’

Ruim een uur stelde ze me vragen. Eerst algemeen, over schrijven, over debuteren, over het vinden van een uitgeverij. Toen ging het specifieker over mijn boeken. Hoe langer ze daarover sprak, hoe meer ik in een defensieve houding schoot. Achter elke vraag meende ik een kritische kanttekening te horen. Over mijn debuut vroeg ze hoe ik bij een bepaalde scène kwam. Over mijn tweede roman zei ze dat ze de momenten op school zo levensecht vond aanvoelen – en ik dacht alleen maar: vond ze de andere scènes dan zo zwak? Steeds wilde ik in mijn reacties subtiel laten blijken dat ik wist van haar online oordelen, maar de juiste manier diende zich niet aan, en nee, het was ook te kleinzerig, waarom trok ik me hier iets van aan?

Mijn antwoorden werden korter. Op het gezicht van het meisje zag ik paniek opkomen. Na een tijdje noemde ze uit het niets de personages uit mijn boeken ‘stumpers’. Ik zweeg, want ik hoorde geen vraagteken. Een ogenblik was het helemaal stil. Meer en meer bekroop me het gevoel: waarom zit zij hier naast mij, of ik naast haar, wie heeft dit in gang gezet?

Maar, in het schimmige gebied tussen hoffelijkheid en lafheid, zei ik er nog steeds niets over.

Het gesprek kabbelde langzaam richting het einde.

‘Kun je iets vertellen over je nieuwe boek?’ vroeg de interviewster ter afsluiting. ‘Wat voor mensen komen erin voor?’

‘Veel stumpers,’ zei de getergde ik zachtjes. ‘Heel veel stumpers.’

Bij mijn vertrek werd me gevraagd het gastenboek te ondertekenen. Ik overwoog daar iets te zeggen over mijn online ontdekking, maar dat leek me te laf, een beetje alsof je een sneeuwbal in iemands gezicht gooit en daarna heel hard wegrent.

Weken later, op de dag dat de Volkskrant schreef dat ik een toegewijde fan was van de vrouw wier werk ik nooit heb gelezen, stuurde de interviewster me eenvriendschapsverzoek via Facebook. Onder een foto van mijn nieuwe boek schreef ze dat ze er zo naar uitkeek.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Linda

Als jonge schrijver komt er veel onverwachts op je af. Zo was ik naar de lancering van de nieuwe Tirade, het roemruchte nummer 455. Noem me naïef maar ik had geen idee van dit soort feestjes. Ik was weleens op een andere literaire borrel geweest en dacht dus dat schrijvers rustige bedachtzame mensen waren, die met elkaar prakkiseren over de teloorgang van de literatuur en het engagement. Maar maandagochtend kwam ik op mijn werk met bloeddoorlopen ogen en een krakende stem. Op mijn schouder zat een flinke blauwe plek van toen Martijn na zijn geïnspireerde voordracht in het joelende publiek (Knol Knol Knol) sprong. Dit alles maakte me hongerig naar het boekenbal.

Ik vind het maar spannend om schrijver te zijn. Eerst schaamde ik me ervoor. Ik schreef mijn boek stiekem en ‘s nachts. Op mijn werk zat ik daarna te dromen over hoe het verder moest met mijn personages. Het was een soort aangenaam geheim, maar ergens wist ik dat er een dag zou komen dat ik alles zou moeten opbiechten. Toen ik in de finale zat van een schrijfwedstrijd? Nee, dat valt nog onder hobby. Toen mijn eerste verhaal gepubliceerd werd in Tirade. Nee, alleen het verhaal dan, de rest hoeven ze niet te weten. Toen ik een contract had getekend bij AP? Ja, toen kon ik er niet meer onderuit. Rijst de vraag hoe je over zoiets begint. De meeste vrienden reageerden niet heel verbaasd. Voor mijn collega’s heb ik een keer een chocoladetaart gebakken en bij het aansnijden ervan met vlekken in mijn nek gezegd dat ik een boek had geschreven. Dat het zich op kantoor afspeelde, maar dat het uiteraard fictie was. Dat vonden sommige collega’s leuk, en anderen interesseerde het niet zo. Later begreep ik niet meer precies waarom ik dat allemaal zo ingewikkeld had gevonden. Het probleem is geloof ik dat ik er niet zo van hou als de ogen op mij gericht zijn. Richt u uw kijkers liever op mijn woorden.

Ik heb al eerder eens verzucht hoe blij ik was te leren dat andere schrijvers ook verlegen zijn.  Ergens onbegrijpelijk, want er is weinig zo onbeschaamd als het schrijven van een roman. Daarbij komt: je moet je zegje klaar hebben als schrijver, niet dralen, onbescheiden zijn, geen gemiep. Pretenties hebben. Zoals Leo Richter, schrijver/protagonist uit Daniel Kehlmanns Roem. Leo reist de wereld af van voordracht naar voordracht, en beantwoordt daarbij met onverbloemde minachting steeds dezelfde vragen, zoals: Schrijft u ’s ochtends of ’s avonds? En: Waar doet u uw ideeën op? In de badkuip, antwoordt hij meestal . ‘Je moet als fictieschrijver in staat zijn een goed antwoord te leveren’, legt hij uit aan zijn vriendin die werkt voor Artsen Zonder Grenzen (en die niet in een verhaal wil). Terwijl Leo met een bel Chablis handjes staat te schudden met Duitse diplomaten die hem vertellen waar zij zijn bestseller hebben gelezen, probeert zijn vriendin op de wc van de ambassade met gedempte stem haar gegijzelde collega’s in Noord-Somalië vrij te krijgen.

Inmiddels ben ik steeds meer gewend geraakt aan het idee dat ook ik een schrijver ben. Over twee weken komt mijn debuut uit, er staat een voorpublicatie op Athenaeum, ik blog, ik draag voor. Ik ben begonnen aan een tweede roman, doe research voor een derde. Ook werd ik voor het eerst geïnterviewd. Ik had mezelf al eens geïnterviewd voor een tijdschrift op mijn werk, waarin ik een rubriek schrijf over ambtenaren met een bijzondere hobby, maar dat maakte toch minder indruk. Deze keer werd ik geïnterviewd door de Linda. Op een roodfluwelen gestoelte in de stadsschouwburg moest ik voor een camera vertellen wat ik schoonheid vond en wat lelijkheid. Ook moest ik vragen beantwoorden als: waardoor laat jij je inspireren? Kun je je roman omschrijven in één zin?, vroeg Linda. Mijn god, één zin? Eerder had ik ongeveer 70000 woorden nodig om dat verhaal te vertellen.

Anne Marieke Samson

Voor nu sla ik Kehlmanns insinuatie dat er wellicht belangrijkere zaken in de wereld zijn dan het schrijverschap, even in de wind. Het interview op Lindanieuws is hier te vinden.

Richard Siken – Verhalenverzinner

Naar: Richard Siken – Scheherazade. Vertaling Hannah van Wieringen

verhalenverzinner

vertel me over de droom waarin we de lichamen uit het meer trekken
en ze terug kleden in warme kleren
hoe het laat was en dat niemand kon slapen dat de paarden renden
tot ze vergaten dat ze paarden waren
het is niet zoals bij een boom, dat de wortels ergens uit moeten komen
maar meer als een liedje op de radio van een verkeersagent
hoe we het tapijt oprolden zodat we konden dansen
en de dagen helder rood waren en steeds als we kusten was er nog een appel
om in stukken te snijden
kijk naar het licht door het venster het betekent dat het midden op de dag is
het betekent dat we ontroostbaar zijn
vertel me dat dit alles, en de liefde ook, ons kapot zal maken
deze lichamen, de onze, bezeten door licht
vertel me, dat we daar nooit aan zullen wennen

De koning van de bijzaak, Bill Bryson

Mabel Walker Willebrandt, heldin.

Omdat ik tegenwoordig veel boekhandelaren spreek kan ik met enig gezag beweren dat hoe ouder je wordt, hoe meer non-fictie je leest. Hoewel er altijd een hersengebied blijft schreeuwen om verhalen. Misschien is dát wel wat er zo knap is aan het werk van Bill Bryson. De Amerikaan Bryson, die al decennia in Engeland woont heeft een magnifiek palmares. Een jaar of drie geleden las ik At Home, een magistraal geschiedenisboek bedacht vanuit zijn huis op het Schotse platteland. Hij dacht niet alleen: wat is dit voor een huis (oude pastorie) en wat zal ik daar eens over vertellen, maar hij liep ook rond door alle vertrekken en structureerde daar zijn boek naar. In de keuken krijgen we natuurlijk verhaald over gastronomische geschiedenis, maar ook over het gebruik van de vork bij de Schotse middenklasse, tafelzilver, noem het maar. De slaapkamer geeft ruimte voor zeden in de 18e eeuw etc. Ik las over guano als economisch fenomeen, de financiering van kanalen, Chrystal Palace en hoe het ontstond.
Brysons laatste boek heet One Summer. America 1927 en ook hier laat de titel weinig te raden over de inhoud van het boek. De kracht van Brysons schrijven schuilt daarin dat hij de bijzaken een ereplaats geeft. Er ís een centrale lijn, maar de geschiedenis is –  zo weet Bryson – opgebouwd uit toeval en onbelangrijke voorvallen, ogenschijnlijk onbelangrijk. Zo komt hij in One Summer. 1927 wanneer hij de kranten bestudeert rond de fantastische eerste rechtstreekse trans-atlantische vlucht van Charles Linbergh, erachter dat de kranten vol hebben gestaan van een moordzaak, de ‘sash weight murder’ (Lees ook dit lemma op Murderpedia) waarbij Ruth Snyder en Judd Gray de eigenlijke echtgenoot  van Ruth om zeep helpen. Er zijn aan weinig gebeurtenissen in de wereld meer woorden gewijd dan aan deze moord, en ik kende hem niet.
17883958Nog een. Mabel Walker Willebrandt heeft in 1927 de leeftijd van 37 jaar. Tien jaar daarvoor was ze een ontevreden huisvrouw in California. Ze besluit de avondopleiding Rechten te gaan volgen en rondt die ook af. In 1921 weet ze al een redelijk hoge positie te verwerven in het hooggerechtshof gedurende de Harding Administration. Eeuwige faam verdient ze – maar ik was haar nog niet eerder tegen gekomen – door de zaak die de geschiedenis inging als ‘United States vs Sullivan, 274 U.S. 259’ wat mij betreft een heel goed voorbeeld van briljantie op het juiste moment. De zaak is een belastingaanklacht tegen een kleine misdadiger. Misdadigers zijn vaak moeilijk te pakken omdat iedereen bang is te getuigen. Mabel Walker Willebrandt kwam op idee (door ervaring rijk geworden waarschijnlijk: voor die tijd had ze veel prostituees verdedigd en veel echtscheidingszaken gedaan, onbezoldigd) dat je rotkerels het beste raakt in de portemonnee. Door misdadigers aan te klagen wegens belastingontduiking ‘pluk’ je ze.

Sedertdien een probaat wapen in de geschiedenis van de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Ze legde ermee de bijl aan de wortel van het Capone imperium. Het werd heel snel zeer frequent geraadpleegde jurisprudentie en heeft dus als ondersteunend argument ten grondslag gelegen aan heel veel veroordelingen. De discussie of je als staat wel mag verdienen aan je misdadigers was tot die tijd prevalerend.

Bryson diept vergeten verhalen op en dat enthousiasmeert, een heel bijzonder historicus die zijn bronnen weet  te filteren op wat misschien toch wel interessant is. Bryson is het tegendeel van rechtlijnigheid.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Bij de dood van Kouwenaar

Er zijn dichters die je leven ongemerkt kunnen begeleiden. Een van hen is, in mijn geval, Gerrit Kouwenaar.

Telkens wanneer ik met de trein Amsterdam kom binnenrijden kijk ik naar zijn ‘Stenen gedicht’ op een gevel aan de Panamakade. Het lukt mij in het voorbijgaan nooit om het geheel te lezen, maar inmiddels ben ik er vaak genoeg langsgekomen om het te kennen. Zodra ik in het metselwerk de eerste regel van het gedicht kan lezen, ‘ik lig als een schip op de rede’, weet ik dat ik bijna thuis ben. De trein houdt nog even stil bij de ankerplaats, voor een rood sein of wat dan ook, en legt daarna aan in de haven.

Kouwenaars beknopte beschrijving van Amsterdam kan ik levendig navoelen, elke keer weer. Net als het samenvallen van mens en stad, dat het gedicht lijkt te suggereren:

ik huis hier tussen mijn muren
zoals mensen binnen hun huid

ruimte kijkt uit door mijn ramen
ik ben voor de mensen gebouwd –

Ik ben (als import-hoofdstedelijke) steeds meer een geworden met de stad. Al voor mijn verhuizing vond ik Amsterdam een menselijke stad, ondanks de waarschuwingen die ik van tevoren om me heen hoorde. Kouwenaar (her)bevestigt met zijn gedicht in bakstenen dat het goede beslissing was.

De uitvoering in metselwerk is treffend gekozen voor het gedicht. Tegelijkertijd illustreert het ook een vooroordeel over Kouwenaars poëzie. Zoals in de necrologieën ook naar voren kwam, bestaat er het misverstand dat zijn werk nogal hermetisch is. Het tegendeel is volgens mij waar, maar dat beeld heeft wel degelijk invloed gehad, op de verkoop bijvoorbeeld. Toen ik bij uitgeverij Querido ging werken kreeg ik op mijn eerste dag bij wijze van welkomstgeschenk een zilvergrijs boek in de handen gedrukt. ‘Hier. Volstrekt onverkoopbaar,’ zei mijn collega. Het waren Kouwenaars Gedichten 1948–1978, een uitgave uit 1982, die nooit was verramsjt. Bij mijn aantreden waren er twintig in voorraad, toen ik vertrok negentien.

Later had ik een hernieuwde kennismaking met Kouwenaar. Na de dood van Harry Mulisch was er sprake van dat zijn huis een museum zou worden. Een van de voorbereidingen daartoe was het in kaart brengen zijn bibliotheek, waar ik aan meewerkte. Met een groepje enthousiastelingen beschreven we een paar duizend boeken. Een deel daarvan ging naar het Letterkundig Museum, de rest werd verdeeld onder de familie of zou misschien eindigen op het Waterlooplein. Als dank voor onze inzet mochten we ieder een gesigneerd boek uit de boekenkast uitzoeken. Bovenaan mijn lijstje had ik de poëziebloemlezing Atonaal gezet, in de hoop naar huis te gaan met de eerste druk uit 1951. Mulisch had er twee exemplaren van, ook de derde druk uit 1956. Ik kreeg het laatste. En daar ben ik blij mee. Kouwenaar debuteerde als dichter met Achter het woord (1953) en was te laat voor de eerste versie van Atonaal. Samensteller Simon Vinkenoog mocht zijn bloemlezing later uitbreiden met enkele nieuwe dichters, waardoor Kouwenaar uiteindelijk in de uitgebreide druk is vertegenwoordigd met de gedichten ‘Een uur leven’ en ‘Zacht vlees’.

Los van die concrete momenten waarop Kouwenaar zich aandiende, begeleidde hij mij het meest met de gedichten uit De tijd staat open (1996) en Totaal witte kamer (2002). De eerste bundel bevat een van zijn mooiste gedichten, ‘men moet’. Iedereen met machteloze haast zal zich herkennen in de openingsregels: ‘men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis / nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen’. Uit de tweede bundel leerde ik nog meer over dat merkwaardige ‘men’, en meer over de mensen om me heen:

dat men voor alles zichzelf is
in zijn badkuip zijn oorlog zijn spiegel

dat men voor alles zijn huis is
met zijn inzicht zijn leesbril zijn spiegel

dat men voor alles zijn uitzicht
met zijn siertuin zijn sikkel zijn spiegel

dan men voor alles zijn datum
in zijn stilstand zijn afgang zijn spiegel

dat men voor alles zijn ander
in zijn halfheid zijn heelhuid zijn spiegel

dat men voor alles van vlees is
op zijn sofa zijn kladblok zijn bord –

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.