Het geheim van Noordin Street

Vier weken terug at ik in George Town, Penang, vogelnestjes. Dat is − hoewel bloggers natuurlijk heel goed verdienen − toch wel uitzonderlijk. (Gisteravond las ik wat in Karel van het Reve deel IV en werd overvallen, naast de voor de hand liggende bewondering (wanneer sliep die man?) door de nogal prozaïsche gedachte dat hij toch veel verdiend moet hebben met al die stukjes naast zijn hoogleraarsalaris, het zijn er zoveel. Maal 100 gulden? 150?) Op een rustige avond is het heel goed de op dundrukpapier gestolde blogs van Van het Reve eens te lezen. Want hij was zeer zeker een blogger geweest. Het houdt ons zeer bescheiden: Karel blogde een hoop beter dan veel van ons!

Maar hij at nooit vogelnestjes. Vogelnestjes zijn een Chinese delicatesse. De mare gaat dat een Chinese dynastie rond 1400 eens een belangrijke, zieke prinses weer op zag knappen na het eten van zo’n ding. Sindsdien kopen rijke Chinezen − en daar zijn er ontstellend veel van inmiddels − voor hun ouders bijvoorbeeld, om te laten zien hoeveel ze van hen houden, zo’n prijzig vogelnestje.

foto 3Een vogelnestje is een echt vogelnestje. Doorgaans worden ze geserveerd in een kippebouillonnetje. Het zijn door zwaluwenspuug gefabriceerde witachtige of rode halvemaantjes van een centimeter of 10 bij 4, die in grotten worden gefabriekt door de vogeltjes en waar de zwaluwen hun eieren in leggen. Van de twintig soorten zwaluwen in Zuidoost Azië, is er slechts 1 die deze eetbare nestjes maakt. Voor een kilo ben je al snel een 8 duizend euro kwijt. Dus mijn nestjes kostte wel een paar honderdjes. Omdat de Sumatranen zo onverstandig zijn tot woede van al hun buren oerwoud stelselmatig plat te branden zijn door de rookontwikkeling de vogels van Sumatra gevlucht en komen ze nu de laatste tien jaar veel geconcentreerder voor op het Maleis schiereiland.

Waar ik het at was eigenlijk nog mooier. George Town is een van de plezieriger Aziatische steden die ik ken. Al een jaar vierhonderd leven er Maleiers, Thai, Britten, Bengali, Punjabi en Chinezen samen. Wat kan je daar goed eten! In de jaren rond 1880 was het een zeer misdadige stad: opium. De Chinezen die er gingen wonen namen veel eigen cultuur mee, maar pasten zich ook aan, Nyonya noemen zij zich nu. In Noordin Street zit een restaurantje waarvoor je uitgenodigd moet worden, ons hotelier verzorgde dat, ongevraagd zei zij: ik heb voor jullie een plek gereserveerd in een bijzonder restaurant.

foto 1In een overdadig gedecoreerd voorhuis stonden twee tafels, éen was voor ons. Een heer van 46 jaar begon uitgebreid te vertellen over zijn cultuur, hun keuken.

Na 10 werkelijk formidabele gerechten, die we niet uitkozen, maar die hij ons vertelde dat we nemen moesten werd langzaam duidelijk hoe dit allemaal werkte. Hij vertelde: ‘Mijn moeder is 72 jaar en kookt sinds haar twaalfde deze gerechten. Toen 10 jaar geleden mijn vader overleed zag ik haar in een grote depressie verdwijnen, niets wilde zij meer. Ik heb dit restaurant bedacht opdat zij weer enige reden zou vinden ’s morgens haar bed uit te komen. Koken doet zij graag, met deze twee tafels heb ik elke dag voldoende reden voor haar geschapen aan het werk te gaan. Ze gedijt erbij, en ik vertel graag over de Nyonya-cultuur.’

foto 5
Nasi Ulam, rijst met 19 ingrediënten

We aten een rijstgerecht met 19 ingrediënten, waarvan ik er nauwelijks de helft herkende. En het smaakte… fantastisch.

Later op de avond geraakten we tot de achterkamer. Daar vervolgde hij zijn verhaal: ‘Voor het geld hoeven wij dit niet te doen. Ik verdien heel veel geld met vogelnestjes, elke week komen hier Chinezen de “ongekende luxe en de exotische kwaliteit” van Maleise vogelnestjes aanschaffen. Ik beleef daar geen plezier aan, want het is: onzin, de voedingswaarde van zo’n nestje overschrijdt die van een kippenei niet. Maar het geld loopt wel binnen. Wat moet ik doen? De deur dicht houden? Ik heb twee ‘hoeves’, nieuwe gebouwde torens net buiten de stad. En toevallig in mijn torens, nestelen toevallig de goede zwaluwen.’

Potten met gedroogde nestjes bewezen dit. En boeken over het fenomeen, een kasten met gedroogde exemplaren, en opgezette vogels.

En toen serveerde hij dus mijn duurste maaltijd, die ik niet hoefde te betalen. Die naar niets smaakte. Niets. Glass noodle komt het dichtst in de buurt. Aan niemand vertellen hoor, zei hij. Vandaar deze potjeschinese disclaimer erbij.

在諾丁街上的娘惹餐廳銷售最好的燕窩及燕窩是非常健康的他們買了你的父母!

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

‘The Grand Budapest Hotel’ revisited

Ook ik ging naar buiten. En wel op een regenachtige avond, om de film The Grand Budapest Hotel te zien. Was ik meteen weer binnen.

Een paar maanden geleden zat ik in de trein en hoorde ik twee typische huisvrouwen van middelbare leeftijd praten over films. Ze kwamen overduidelijk uit Amsterdam, maar waren samen op weg voor een uitje naar de provincie en gedroegen zich daar ook naar. Ze bespraken eerst de beste film van vorig jaar, La grande bellezza, waarbij een van dames opmerkte dat ze die twee keer had gezien en wat voor geweldige ervaring dat was. Ik kon me dat levendig voorstellen en nam me voor die film ook nog eens te gaan zien. Daarna kwam Budapest Hotel aan bod, de leukste film van vorig jaar. Dezelfde vrouw zei dat ze dat toch zo’n vermoeiende zit had gevonden. Het ging maar alle kanten op en ze was zeeziek geworden van het bij vlagen duizelingwekkende camerawerk. Het verhaal had ze ongeloofwaardig gevonden – in tegenstelling tot dat van La grande bellezza zeker, vroeg ik me af.

Ik nam op mijn beurt de trein naar de Republiek van Zubrowka en zag niet La grande bellezza opnieuw maar The Grand Budapest Hotel.

De tweede keer dezelfde film kijken is een lakmoesproef die Wes Andersons laatste gemakkelijk doorstaat. De crux van dat succes is volgens mij het feit dat het verloop van het verhaal in zijn wendingen zo rijk en onverwacht is – ongeloofwaardig misschien – dat het moeilijk is je te vervelen tijdens deze film. De tweede keer vestigde mijn aandacht zich op andere ingenieuze ingrediënten, zoals de twee omlijstende verhalen, over de schrijver van het boek The Grand Budapest Hotel. De film begint met die schrijver op leeftijd, in de jaren tachtig, terwijl hij voor de camera over zijn werkwijze vertelt. Hij legt uit dat een schrijver niet altijd bezig is met het uitdokteren van plots en scènes, maar dat de mensen om hem heen de verhalen juist aandragen. Het verhaal van het hotel deed hij jaren eerder op, in het hotel zelf. De schrijver ontmoet daar de eigenaar, met wie hij toevallig in contact komt en dineert. Commence l’histoire: hoe komt hij, begonnen als eenvoudige piccolo, in het bezit van een groot fortuin en het hotel? De schrijver schreef het in zijn boek zoals het hem was verteld.

Weer werd ik opgezogen in het onwaarschijnlijke verhaal van monsieur Gustave en zijn nieuw aangetreden piccolo. De film trekt je heel rustig, via de eighties en sixties, terug naar de jaren dertig, de gloriedagen van het hotel. Terug naar een wereld die eigenzinnig is vormgegeven door Anderson, maar die het publiek voor zoete koek aanneemt doordat je er met zachte hand heen wordt geleid. De wereld ook van Stefan Zweig, zo vermeldt de aftiteling, want de film zou geïnspireerd zijn op diens verhalen. Er is strikt genomen alleen geen spoor van zijn oeuvre in te vinden, behalve dan de hotelomgeving in centraal Europa, het opkomend nazisme, de decadentie van het interbellum. De aankleding dus. Het viel me nu pas op dat ook die wereld een dikke knipoog krijgt, wanneer er over monsieur Gustave wordt gezegd: ‘Hij behoorde tot een wereld die toen hij die betrad al opgehouden was te bestaan.’

Samen met de uitleg van de schrijver over hoe tot een boek komt gaf die uitspraak me genoeg stof tot herkauwen, tot de derde keer dat ik The Grand Budapest Hotel ga zien. Dan komt er weer iets nieuws.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Naar buiten

Nu is het zaak nog zoveel mogelijk buiten te zijn. Beetje zitten, beetje kijken. Fikkie stoken, kuilen graven. Dieren aaien, boeken lezen. Bloemen plukken.

Verlof is een groot woord. Maar ik leef deze week zo analoog mogelijk. Noem het nazomeren.

Volgende week:  La Rentrée Littéraire!  Tijd voor sprookjes. Plus: één van de aller, allermooiste citaten uit de 19e eeuwse NED-LIT + cinema. En meer.

 

 

  

Foto: Martijn Knol (uit de serie: speciaal voor iedereen).

 

Tegen Het Beest

Het beest, zo noemen zij die hem kennen hem.

Suicide headache zeggen de mensen die de cijfers bijhouden, omdat degenen die eraan lijden meer dan gemiddeld zelfmoord schijnen te plegen.

Cluster headache is de naam die de artsen eraan geven.

Oh, migraine, zeggen mensen die er nooit van gehoord hebben.

De eerste aanval kreeg ik op 17 augustus 2012, vogels zongen, mensen sloegen heipalen de grond in en ik zat met een zak ijs tegen mijn hoofd op het balkon en luisterde naar het telefoon-gesprek dat de benedenbuurvrouw met haar man voerde, ze noemt hem meestal Kanker-, tering-, tyfuslijder.

Dat ik de datum van de eerste aanval weet, komt door het schema waarin ik elke dag bijhoud wat ik aan schrijven gedaan heb. Duizend woorden geschreven. Tweeduizend woorden herschreven. Dit ben ik ooit gaan doen omdat ik dacht dat een schrijver, net als een sporter, zicht moest hebben op zijn tijden.

Mijn record is in een dag iets van 5.600 woorden. Het minst schreef ik op de dag dat -80.000 woorden staat. Toen ging een heel manuscript de vuilnisbak in.

Als ik een dag niet geschreven heb, noteer ik de reden.

Louis jarig.

Tirade presentatie.

Kater.

Op 17 augustus 2012 staat: hoofdpijn. Twee dagen later weer. En daarna heel vaak, tot de dag dat de huisarts zei dat ik clusterhoofdpijn had.

Ik noem hem de Kolonel. Je kunt moeilijk tegen mensen zeggen dat je afbelt omdat Het Beest er is en afbellen wegens hoofdpijn wordt ongeloofwaardig na een keer of drie.

‘Ik kan niet komen… de Kolonel is er.’

‘Hoe bedoel je de Kolonel?’

‘Kan… niet… praten…’

‘Ben je weer in Uruguay?’

De Kolonel is een ventje van bijna twintig centimeter lengte met een zwak voor haken en steekwapens. Hij klimt langs mijn rug omhoog tot aan mijn schouder. Net ook.

Waar mijn schedel op mijn wervelkolom aansluit, snijdt hij een gat. Daarlangs steekt hij de haak met de langste steel naar binnen en duwt door tot hij achter mijn oogbal is. Het bloed dat door het gat naar buiten sijpelt, bevuilt zijn laarzen maar dat doet hem niks. Hij is een militair. Ook stukjes hersenen die nog levend in de stroom meekomen storen hem niet. Hij zoekt de eerste aftakking van de nervus trigeminus. Als hij die vastgehaakt heeft, geeft hij er een ruk aan.

Hij hijst zich naar binnen en kruipt in de ruimte die in mijn schedel vrijkomt. Hij slaat zijn korte haak aan de achterkant van mijn oogbal. Mijn hoornvlies scheurt. Er gaan kegeltjes om.

‘Kanker, tering tyfuslijder!’

De buurvrouw is stil.

‘Kom een keer van voren. Dat ik je kan zien. Kijk me in de ogen!’

Als hij het doet: van voren komen, spring ik van het balkon, oog omlaag, en verpletter hem.

 

————-

Over Carolina Trujillo

De zangbreker Carolina TrujilloCarolina Trujillo (1970) publiceerde tot nog toe vier romans. Drie in het Nederlands – De bastaard van Mal Abrigo (2002),  De terugkeer van Lupe Garcia (2009) en De zangbreker (2014) – en één in het Spaans: De exilios, maremotos y lechuzas (1991). Haar werk werd bekroond met en genomineerd voor verschillende literaire prijzen.

Achtergrondinterviews met de auteur lees je bij Vrij Nederland en beluister je via de website van de VPRO. Bekijk meer tekeningen op: Trujillo.nl

Meer informatie over Trujillo’s jongste roman, De zangbreker, vind je hier.

Carolina Trujillo is de hele maand augustus Tirade’s Zondagse Gastblogster.

N.B. De nieuwste papieren Tirade, Tirade 455, sluit af met een bijdrage van Carolina Trujillo: Tegen de mensheid.

Volgende week: Trujillo schrijft, Trujillo tekent – deel 5 (5/5).

Mijn nieuwe Rihtje

Ik kocht een racefietsje vorige week. Dat staat nu in mijn woonkamer. Ik vind hem zo mooi dat ik er bijna van ga vloeken. Dat rode glanzende, aluminium frame met gekleurde streepjes erop. Van Rih. We noemen het chauvinisme dat Duitsers Duitse auto’s rijden, en Fransen Franse. Maar dat is natuurlijk afgunst. Want ik rijd beretrots op mijn Hollandsche fietsje, gemaakt in de Jordaan een kleine halve eeuw terug, door de gebroeders Bustraan. Als er Amsterdamse auto’s waren, wilde ik die ook.

Ik haalde mijn fietsje op in Den Bosch bij Aty, een vrouw met droevige ogen. Pas gescheiden van haar man, met wie ze jarenlang tochten maakte door Frankrijk, door Kroatië, ver Oost-Europa in, tot aan de Oekraïne. Nu wilde ze niet meer fietsen. Vanwege pijn in de knieën, zei ze, maar ik vermoedde ook door hartenzeer. Het rode fietsje stond te verstoffen in de garage en haar zoon verkocht het voor haar op marktplaats.

Of ik er goed voor zou zorgen, haar Rihtje.

Nou dat zal ik zeker.

Ik schudde haar dankbaar de hand en zoefde door Den Bosch naar het station, haren in de wind, mijn handen om het verweerde tape van het racestuurtje. Ranja met een rietje zong door mijn hoofd. Omdat het te laat was om meteen naar Amsterdam te fietsen, tilde ik mijn Rihtje in de trein, en leunde achterover terwijl mijn hersenen draaiden op volle toeren: tochten, met wie, waarheen? Airbnb, helm kopen, fietstassen, hoe te navigeren?

De broers Bustraan
De broers Bustraan

Ik ben zowat geboren op een racefiets. Mijn ouders fietsten hun vakanties op hun bijpassende Rihtjes door Italië, tent achterop, en met mij in een blauwe zak op de rug. Ik moet heel jong zijn geweest, maar ik meen me te herinneren dat ik daar zat, met mijn gezicht in de wind, en dat ik luisterde naar de liedjes die mijn pa over zijn schouder mijn kant op zong. Later racete ik achter ze aan, maar dan geen vakanties lang, maar tochtjes langs trekvaarten naar Haarlem of Weesp. Dan fietste ik zo hard als ik kon, al denk ik nu dat het voor hen rustige tochtjes moeten zijn geweest.

Afgelopen weekend zoefde ik met vriendin Arie door Zeeland. Met houten reet en verzuurde benen vlogen we over de deltawerken, waarvan sommige sluizen gesloten waren. Links van ons hoge, schuimende golven, en rechts mistige binnenwateren, in de rug windkracht 8. Er gaat iets magisch uit van het geluid van de wind in je oren, voorovergebogen op je fiets. En dan vooral dat moment dat er soms plotseling een stilte valt. Die heerlijke stilte, die betekent dat je de wind in je rug hebt, waardoor je plotseling hoort dat er honden blaffen op het strand, dat er meeuwen boven je roepen, of vliegers zoeven langs de waterkant.

Soms vraag ik me af waarom ik zo fanatiek ben. Ik kan niet gewoon een tochtje maken, ik ben in mijn hoofd al toeren door Europa aan het plannen. Trekkend van b&b naar b&b, zo min mogelijk bagage, bandjes verwisselend in de stromende regen, rennend met mijn fiets over de schouder door de modder of over te rotsachtige stukken in de bergen.

Speeltuin Tirade

Schrijfster Anne-Marieke Samson heeft het de afgelopen maanden zo bont gemaakt hier op de Tirade-blog dat we haar hebben gevraagd onze vaste zaterdagblogster te worden. Één dezer zaterdagen gaat ze van start.

Verder zijn we verheugd als onze Zondagse Gastblogger voor de maand september te mogen (voor)aankondigen: Thomas Heerma van Voss. Wie kent hem niet? Maar evengoed: nadere introductie volgt binnenkort.

De komende twee zondagen wordt Speeltuin Tirade overigens nog gewoon onveilig gemaakt door Carolina – ‘hands up!’ – Trujillo.

Alle blogs van Anne-Marieke Samson: hier.

Alle blogs van Carolina Trujillo: daar.

Tirade – have fun.

Foto AMS: Jonge Schrijversavond (Twitter).

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen