Achmed

Maryam zit op de bagagedrager van een kinderfiets. Ondanks de warmte draagt ze de donkerblauwe jas van haar grote zus. In haar armen een spinnende lapjeskat.

‘Deze is van mij,’ zegt ze als ik langs de fietsenrekken loop. Met één hand aait ze de kat over de kop.

‘Wauw,’ zeg ik. ‘Wat een mooi dier.’

Maryam knikt.

‘Als katten blij zijn, dan spinnen ze,’ zegt ze.

‘Dan is deze kat vast heel blij.’

We luisteren een tijdje naar het snorren. Maryam kijkt me trots aan. Ik ben natuurlijk niet zo flauw om te zeggen dat ik nog nooit een lapjeskat heb gezien die zo ontzettend op de lapjeskat van buurvrouw Ellen lijkt als de lapjeskat van Maryam.

‘Hoe heet ie eigenlijk?’

‘Wie?’

‘Je kat.’

‘…’

‘Heb je ‘m al een naam gegeven?’

‘Ja.’

‘Hoe heet ie dan?’

‘Achmed.’

Einde.

Tiradehoe korter, hoe beter.

Soundtrack (uit de openstaande ramen van Maryams oudste zus Hannou): Myriam Fares – Ghmorni

Volgende week: ‘Toeristen zijn schooiers.’ – een citaat. Plus: microfictie. En meer.

 

In de Oorshop

‘Is ‘t eigenlijk autobiografisch?’

Kees ‘t Hart snuffelt wat in zijn boekenkast, trekt er het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders uit tevoorschijn en laat de bladzijdes onder zijn duim door schieten tot hij bij de ‘n’ is aangekomen – je weet nooit. Bladert wat terug naar waar het lemma zou – ‘wel pótverdriedubbeltjes!’ ‘t Hart huppelt met zijn psychische stoornissenhandboek een rondje door de kamer, werpt een verraste blik in de spiegel. ‘Nou moe, Kees, daar staat het!’ De verrukking neemt toe wanneer hij het lijstje criteria doorneemt. Opgetogen neemt hij plaats aan de werktafel, waar hij triomfantelijk de eerste twee zinnen van zijn artikel typt: ‘Romans zijn selfies. Romanschrijven komt voort uit narcisme.’

Ik ontmoette Kees ‘t Hart vlak voor een radio-uitzending waarin we allebei geïnterviewd zouden worden. Hij kwam op me over als een aimabele man; zachte, doorleefde ogen achter een speels, rond brilletje. Hij was zo vriendelijk me op kalme wijze aan de praat te houden om mijn zenuwen te temperen. Reden van mijn nervositeit: die ene vraag, die nooit niet gesteld wordt, waarop ik nog altijd geen eenduidig antwoord weet, ik ga ervan stotteren en stamelen, en op de radio is dat verdomd hinderlijk: ‘is dat boekje van u nu eigenlijk autobiografisch?’ Nee, is het antwoord, dit is niet mijn levensverhaal, maar ook ja: al mijn personages zijn afsplitsingen van mijzelf. Gê-nant! De calvinist in mij woelt en sputtert. Waarom zou men dat willen lezen? Getuigt het niet van ziekelijke ijdelheid zo’n zelfportret de wereld in te sturen, van verwerpelijk narcisme? Nu, laat Kees ‘t Hart daar toevallig afgelopen week een artikel over hebben geschreven. Gretig begin ik het te lezen, in de hoop bij een volgend interview net zo kalm en vredig op mijn beurt te zullen wachten als hij.

Na zijn baldadige openingszinnen vervolgt ‘t Hart zijn stuk met een joviale opsomming van auteurs die in hun werk ‘zelf prominent aanwezig [zijn]’. Dat het hier autobiografieën betreft is heel vanzelfsprekend: ‘Grote man in Nederland op narcistisch gebied was uiteraard Simon Vestdijk.’ ‘De Tandeloze Tijd van A.F.Th. van der Heijden is uiteraard een nieuwe mijlpaal.’ Mochten de nog levenden onder de opgesomden zich tegen deze betiteling willen weren, kan ook dit ter bevestiging worden aangevoerd, want – ‘t Hart wijst tevreden op z’n Manual – ‘narcisten doen graag net of ze het niet zijn.’ Wie hij niet noemt in zijn opsomming is Kees ‘t Hart, schrijver van onder meer tien romans, waarvan hij er enkele volledig baseerde op episodes uit zijn eigen leven, waaronder De krokodil van Manhattan, waarin de held luistert naar de naam Kees ‘t Hart. Nee, ‘t Hart zit hier als essayist en zichzelf als schrijver opvoeren zou maar gaan rieken naar ijdeltuiterij.

Het komt weleens voor, zo piekert ‘t Hart, advocaat van de duivel, dat een hoofdpersonage wel erg weinig gelijkenis met de auteur vertoont… Bezorgd neemt hij de criteria in het handboek nog eens door – geldt de diagnose dan toch niet voor iedere penvoerder? Och, nee, uiteraard! In dat geval is er sprake van een ‘wraakneming: op je vader, je oom, of een vriendin.’ Waarbij ‘je dus toch weer de narcist uithangt.’ ‘t Hart is niet voor één gat te vangen.

Criterium drie in de psychische stoornissengids: de narcist ‘believes that he or she is “special”’. Hé, laat dat nu ook gelden voor de hoofdfiguren van die verwaande schrijvertjes! Meneer ‘t Hart wordt er een beetje moe van, hij hoeft maar een willekeurig werkje open te slaan of hij slaat al aan het zuchten en geeuwen: ‘Centrum van de plot is de een of andere held, die zich bijzonder voelt.’ We horen zijn verveeld geblaas nog net niet uit het blaadje opklinken. De essayist specificeert: ‘seksueel aantrekkelijk bijvoorbeeld, of juist helemaal niet.’ Nee, doet u ‘t Hart maar een personage dat hoogst normaal is en maak hem in godsnaam niet te aantrekkelijk, noch onaantrekkelijk. Pedanterige aanstelleritis, die ‘bijzondere’ personages.

Nog zo’n wijsheid uit ‘t afwijkingenboek: de narcist ‘beschikt over een gering scala van emoties’. Nog een hele prestatie dat de auteur er desalniettemin af en toe in slaagt iets los te maken bij zijn lezer. Mócht zo’n kouwe schrijfkikker dan toch eens blijk geven van enig temperament, dan is dat wanneer deze uit de slof schiet, ‘woedend op in [zijn] ogen slechte kritieken’, want als het narcistengebroed érgens allergisch voor is, dan is het kritiek. Zelf kan hij (de recensent) daarover meepraten, want hij heeft ‘nog nooit een brief of e-mail van een schrijver [ontvangen] waarin hij (de schrijver, SK) [hem] (de recensent, SK) gelijk gaf over een [negatieve, SK] recensie.’ Hier steekt de deugniet de hand groothartig in eigen schrijversboezem: ‘Zelf schreef ik zo’n brief trouwens ook nog niet.

De pikante conclusie van het stuk: alle schrijvers zijn narcisten, die hun beroep uitoefenen met geen ander doel dan zichzelf ‘in het centrum van de belangstelling’ te plaatsen. De schrijver: exhibitionist. De lezer: een voyeur, die zich ‘maar al te graag door de belevenissen van de Ander laat meeslepen’.

Gelaten leg ik het blad terzijde. Ik heb er geen moeite mee mezelf als narcist te bestempelen, maar het lukt me niet me te herkennen in de schrijver, noch in de lezer, die ‘t Hart portretteert. Wanneer ik een boek goed vind, gaat het niet over de Ander, zoals ‘t Hart veronderstelt, niet over de schrijver. Een goed boek gaat, altijd, (oh Vanitas!), over mij. Hoe preciezer en waarachtiger de auteur zijn personages vormgeeft – autobiografisch voor mijn part – hoe helderder de spiegel.

Elders in hetzelfde weekblad lees ik even later een interview van Anne Branbergen met Italiaans filmregisseur Ettore Scola (bekend van o.a. Una giornata particolare). Narcisme is het overkoepelend thema van de uitgave, dus ook Scola wordt met de materie geconfronteerd. ‘Nee,’ zegt deze resoluut, ‘de autobiografie als zodanig interesseert me niet.’ De interviewster doet een poging de man uit de tent te lokken, maar van defensiviteit is in zijn antwoorden geen sprake. ‘Het is in mijn beroep onmogelijk niet autobiografisch te zijn,’ legt hij uit, ‘maar wat mij betreft moet het wel een universele autobiografie zijn.’

Ettore Scola heeft één zin nodig om het stuk van ‘t Hart te ontzenuwen. Want dit is waar het om draait. Ik, narcist, wens niet te lezen over een ijdele schrijver, en nee, ik wens ook niet te schrijven over mijzelf. Maar door afsplitsingen van mijzelf te portretteren (of van mijn vader, of mijn oom, of een vriendin), en er is geen andere methode!, poog ik iets te fabriceren dat ‘echt’ is, zo waarachtig dat het de potentie heeft te raken aan het universele.

‘Ik wilde altijd,’ zegt Scola, en dankbaar prent ik de quote in mijn geheugen voor een volgend interview, ‘de autobiografie van de toeschouwer maken.’

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

‘Een keihard boek’

VPRO Radio – nooit meer slapen.

Karen de Bok in gesprek met romancière en scenariste Carolina Trujillo. Over De Zangbreker (2014).

 

De motor volgens Hanlo

Dit plaatje van Jan Hanlo plakte ik een keer bij een stukje over liefdesgedichten. Mijn opa reageerde toen met een enthousiast app’je: ‘een motor, en wat voor een: de Vincent Rapide. In de jaren ’50 uitgebracht en direct een succes maar wel voor de rijken onder ons. Derhalve niet echt veel verkocht maar daardoor heden ten dage “goud” waard.’ Een originele Vincent kost tegenwoordig ongeveer veertig mille, en dat is dan een opknappertje.

Hanlo reed zich helaas op zijn Rapide de dood in, maar daarvóór schreef hij een en ander over zijn motoren. Hij had een renstal met behalve de Rapide ook een Vincent Black Shadow en Black Knight, die om beurten in zijn – jawel – slaapkamer mochten staan. Hij koesterde zijn scheurijzers als kinderen: ‘Wanneer ik ’s avonds of ’s nachts met een schuin oog kijk naar mijn Vincent, dan klopt mijn hart soms even sneller (…) Dat ontwerp, die onopgesmukte macht, die reserve. En al dat werk dat er door mij aan besteed is, al die reeksen van uren om ze van allerlei slijtage- en valpartijgebreken weer goed te krijgen, ze in vorm te brengen te onderhouden. Die smalle bouw, die 56 pk, die doodlangzame stationaire slag, de moeiteloze flits naar de energie door meer gas … Het zijn wezens.’

Volgens Hanlo kwam de ziel van de motorrijder door het onvermijdelijke gesleutel ook in de motor terecht: ‘de machine van hem van die hem trouw is tot in zijn verval, hem opbouwt, repareert – in een woord: die hem het meest waardeert.’ Het met grote liefde vervangen van een onderdeeltje beschreef hij zo dat er geen twijfel over bestaat dat een machine ‘een soort ziel’ heeft. Een ringetje van de benzineleiding vervangen is dan ineens een operatie met chirurgische precisie en toewijding. Na vallen en op staan noteerde Hanlo: ‘De schuif weer losgedraaid, het derde klingeriet ringetje erbij gelegd, het ging ten slotte nog met vreugde. En … droog! De tank weer gevuld, eerst – eindeloos wijzer – niet te veel. Maar: droog. Kurkdroog. Ook bij volle tank. Tank-pen niet vergeten. En de stand van de schuif was precies goed. Geen druppel. Geen glimmertje, geen sijpeltje. Kurk- en krukdroog.’

Mijn opa rijdt een Moto Guzzi California III, waaraan hij ook onafgebroken sleutelt. Zoals het de Kunst van het Motoronderhoud betaamt is er altijd wel een verbeterpuntje, of het nou een nog mooiere claxon is of de plaatkoppel – maar dan héb je ook wat. In de woorden van mijn opa: ‘Hij spoort als een jonge hond!’, zoals hij zelf altijd een jonge hond is gebleven.

Wanneer ik zelf kennismaakte met dit ‘Italiaans meesterwerk’ (mijn opa weer) weet ik niet precies, maar ik was heel erg jong. De Guzzi maakte onmiddellijk een grote indruk, zoals Hanlo schreef na met 160 een auto met twee jongetjes achterin te hebben ingehaald: ‘En onvergetelijk zijn de vier ogen, de twee dromerig-verblufde snuitjes van die tweeling(?) die daar links van hun een meneertje op een “brommer” hun snelle Pa (…), hun snelle droomkamertje, zagen voorbijglijden.’ Later zat ik bij mijn opa achterop en leerde ik het geluid van de Guzzi kennen, dat onvergelijkbaar is met dat van een Vincent, eigenlijk niet te vergelijken met welke andere motor dan ook. Nog altijd sla ik aan als ik een Guzzi in de buurt hoor naderen – als een jonge hond.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Afscheid

Als ik de wijk in fiets, de geur van ‘t vuur nog in m’n haar, is de zon al uren onder. Ik ben later terug van de tuin dan gedacht. Maar nog wel vroeg genoeg om mijn Turkse overburen uit te zwaaien. Met de volgepakte, opgeknapte Space Wagon vertrekken ze richting Istanbul. Omdat de hele straat al slaapt, claxonneren ze niet. Vanmiddag heb ik het jongste meisje, Özgür, afscheid horen nemen van haar allerbeste vriendin, mijn Marokkaanse buurmeisje Maryam. Ze zaten naast elkaar op een muurtje. Terwijl ik mijn fiets van het slot haalde, hoorde ik Maryam zeggen: ‘Als je doodgaat zien we elkaar nooit meer terug.’

Einde.

‘Wat een kort stukje.’

‘Microfictie. ‘t Hipste van ‘t hipste.’

‘Kom op.’

‘Sorry… ik heb geen tijd voor iets langers… M’n dochter is op schoolkamp, dus ik eet zo een bordje Brinta met rozijnen en dan sprint ik ’t huis uit om d’r krantenwijkje te lopen.’

‘Dat meen je niet?’

‘Echt wel.’

‘Jezus, wat een ontzettend lieve, toegewijde, onvermoeibare vader ben je toch.’

‘Jij zegt ’t.’

Tiradedaddy dedicated.

‘Want nederigheid is de eerste stap naar geluk!’

Soundtrack: ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker.’

‘?’

‘What doesn’t kill you makes you stronger. Kelly Clarkson: Stronger. Met dank aan Friedrich Nietschze: Götzen-Dämmerung, oder Wie man mit dem Hammer philosophiert.’

‘…’

‘Dat lied zing ik altijd als ik ontbijt sta te maken voor m’n dochter en zij geen zin heeft om de regen of de kou in te gaan om d’r krantjes te gaan bezorgen.’

‘Clarkson is uit.’

‘Weet ik. En terecht. Maar kinderen vinden ‘t vervelend als je laat merken dat je op de hoogte bent van de laatste trends. Al is Nietschze altijd wreed, natuurlijk.’

Volgende week: Kort proza. Een bemoediging voor ‘vakantiegangers’. En meer.

N.B. Ben alweer terug van ’t krantenwijkje! Echt leuk! Kan ‘t iedereen aanbevelen… wat een heerlijke manier om je dag te beginnen!

P.S. Lees om de wachttijd tot aan ‘t verschijnen van Tirade 455 te doden vooral het nieuwe nummer van nY, nY 22. Interessante stukken van Saskia Pieterse, Christophe Van Gerrewey en vele, vele anderen. Merk op hoe Frank Keizer in elk van de vijf gedichten uit zijn geestige en kritische cyclus onder normale omstandigheden het woord ‘gewoon’ gebruikt, erg grappig.

Disclaimer: alles wat op deze blog onder de naam ‘Martijn Knol’ wordt gepubliceerd is fictie. Martijn Knol is het pseudoniem van een schrijverscollectief dat bestaat uit vijf lekkere wijven  en een atletische man. We hebben alle zes een hekel aan kinderen.

Beeld: Arsenale, Venetië – de muurtekening maakt geen deel uit van de (officiële) expositie.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Diepzee – over hoop en wanhoop

    Diepzee – over hoop en wanhoop

    Larousse 20 In 1920 werd in Michigan een meisje geboren. Marie Tharp heette ze. Haar vader onderzocht grondsoorten en ze ging wel eens mee als hij op veldwerk ging. Zo leerde ze iets over het in kaart brengen van land. Toen in de Tweede Wereldoorlog de mannen in de ijzerindustrie werkten of als soldaat meevochten...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Oaseman

    Oaseman

    Na drie dagen door Marokko te hebben gereisd over extreem droge vlaktes, langs rode, gele en zwarte rotsformaties, door dorpjes opgetrokken uit het stof waarop ze stonden en voorbij bergkammen waar nog sneeuw lag, daalden we weer langzaam af. Ons doel was de woestijn, waar B en de kinderen erg naar uitzagen. Ik had al...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).