Gastblog: Waarom het verhaal niet mag stoppen

Gnothi seauton, stond er geschreven boven de ingang tot Apollo’s tempel in het oude Griekenland. Ken uzelf. Zodat de pelgrim die na een lange voetreis aankwam bij het orakel een moment bij zichzelf te rade moest gaan: wie ben ik dan? Wat maakt mij uniek? Wat onderscheidt mij van de anderen? En iedere keer dat Apollo’s Pythia uit de bedwelmende aarddampen in hexameter haar antwoorden zong leek het haast alsof de letters dieper in de stenen van de tempel werden gekrast: gnothi seauton.

Lang, lang geleden was er eens een dier, of een mens – we weten het niet precies – en dat dier vertelde verhalen, maar hoorde zelf niet wat het zei. Het had geen zelfbewustzijn en vertelde daarom verhalen aan andere dieren die ook geen zelfbewustzijn hadden. Net zo stelde het vragen. En als het wat vroeg, dan kreeg het van een ander dier antwoord. Deze dieren, die onze verre voorouders zijn, vertelden en vroegen maar wat raak en niemand wist waarom. Ze stelden zich die vraag ook niet. Tot op een dag het dier waar wij het over hebben afgezonderd raakte en er niemand was om te antwoorden toen het een vraag stelde. Wat het vroeg weten we niet, maar wel weten we dat toen het zijn vraag stelde er een diepe stilte viel. En in die stilte hoorde het dier zijn eigen vraag weergalmen. Ten einde raad gaf het dier zichzelf antwoord. Het had de vraag immers ook gehoord, en zo werd het zelfbewustzijn geboren. Tenminste dat zegt de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett.

Daarin is te herkennen wat Sartre zei: L’existence précède l’essence. Je kan jezelf niet ontdekken, je moet jezelf uitvinden! Maar anders dan Sartre dacht, doen we dat niet alleen door te handelen maar vooral door te praten, te schrijven, te denken. Kortom we vertellen verhalen over onszelf en scheppen zo ons eigen wezen.

Vreemd genoeg steken we die verhalen vaak in een pels. We vertellen over dieren waar we het eigenlijk over mensen hebben. Dat is een merkwaardig gegeven, zeker als je nagaat dat we net hebben beweerd dat het verhaal ons juist boven het dierlijke uit heeft getild. Waarom vertellen we dan over onszelf in de vorm van dieren?

Animal Farm van Orwell gaat bijvoorbeeld niet over een boerderij met pratende dieren. Die dieren staan symbool voor mensen, voor de maatschappij. All animals are equal, but some animals are more equal than others. Zoiets zou een varken niet zeggen, dus weet je dat het varken hier een mens is.

De vos en de kraai, een fabel die we kennen van De La Fontaine, maar die veel eerder al door Aesopus werd verteld, is daar ook een sprekend voorbeeld van. De vos weet doormiddel van sluwe vleierij het stuk kaas te ontfutselen. Dat gaat ook over mensen.

Neem nu echter Kafka’s Die Verwandlung, dat gaat over een mens die juist een dier wordt, in tegenstelling tot het dier dat mens werd. Dat is de antithese van onze ontstaansgeschiedenis. Een schaduwbeeld ervan. De transformatie gaat echter niet van mens naar aap, maar naar een stuk ongedierte, zeg een kever. Gregor, een heel gewone man, wordt nadat hij op een dag wakker wordt als kever, door zijn familie opgesloten in zijn kamer. Hij is gedoemd zijn dagen verstopt voor de buitenwereld te slijten, luisterend naar zijn eigen interne monoloog. Wat hij zichzelf vertelt, is het laatste bewijs dat het hier in werkelijkheid om een mens gaat en niet om een gewone kever. Gregor praat tegen zichzelf, hij narreert zijn eigen bestaan, bevraagt het en geeft zelf antwoord. Wie ben ik? Ik ben een mens. Wie ben ik? vraagt hij zich steeds weer af, maar langzaam wordt hij steeds meer een dier en geeft hij geen antwoord meer. Wie ben ik?

Ludwig Wittgenstein is er beroemd om dat hij heeft beweerd dat je niet over een privétaal kunt beschikken. Je kan niet louter met jezelf praten. Taal is immers een spel dat je samen speelt. Niet in je eentje. Als je wil blijven praten, moet je, aldus Wittgenstein, tegen anderen praten, omdat betekenis in het gebruik van de taal ligt en niet in je hoofd zit. Gregors interne monoloog, afgesneden van communicatie met anderen is dus per definitie tanende. En als we Dennett moeten geloven kan je zonder taligheid juist weer niet zelfbewust zijn. Verlies je je verhaal, dan verander je terug in een dier.

Wittgenstein beweerde dan ook dat privétaal zoiets is als wanneer iedereen een kever in een eigen doosje heeft, maar weigert het doosje te openen om de kever te laten zien. Kevers in doosjes zijn betekenisloos, omdat je ze niet met elkaar kan delen. Voor hetzelfde geld zit er helemaal geen kever in! lijkt hij te zeggen. Niemand zou het weten.

Gregor werd ook in zo’n doosje gestopt. Maar zijn doos was een kamer en in zijn kamer werd hij een dier omdat niemand meer luisterde naar wat hij wilde vertellen, tot tenslotte hijzelf ook niet meer luisterde.

Een ander dier dat veel tegen zichzelf praat, is Winnie-de-Poeh. Op een dag als hij bij Iejoor langs gaat vindt hij deze in een abominabele toestand. Iejoor is zijn staart kwijt. Poeh, goede vriend die hij is, belooft de staart terug te zullen vinden. Zijn zoektocht voert hem naar de meest wijze persoon die hij kent, Uil. Die laatste functioneert als orakel, vergelijkbaar met dat andere orakel in Delphi. Poeh treuzelt begrijpelijkerwijs een moment aan de deur als hij ziet dat er twee borden met grote letters bij de ingang hangen: Op het ene staat bellen als een antwoord nodig is en op het andere staat kloppen als een antwoord niet nodig is. Poeh, die lang heeft moeten lopen om de wijze raad van Uil in te winnen, klopt en belt tegelijk, want hij is een dier, maar ook een beetje een mens die een antwoord nodig heeft.

 

—–

Mathijs Gomperts (1988) studeerde cum laude af in de wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn scriptie had als zwaartepunt literaire fictie in relatie tot de filosofie. Hij doceerde aan het voortgezet onderwijs en werkte enkele jaren als programmamaker bij literair podium Perdu. Tijdens zijn studententijd was hij werkzaam als hoofdredacteur voor filosofieblad Cimedart en later vervulde hij diezelfde functie voor Post Perdu. Tegenwoordig werkt hij bij uitgeverij Van Oorschot.

In de Oorshop

Heden en verleden in 399 woorden

In The Sea van John Banville omspant de schrijver het karkas van de tijd met een meanderend verhaal over kunsthistoricus Max Morden. Hij heeft –als wij allen –  een heden, een recenter en een dieper gelegen verleden. ‘The past beats inside me like a second heart.’

Aan de volgende zin bleef ik hangen:

‘Even from inside  the car we could hear the palms on the lawn in front dreamily clacking their dry fronds, a sound that on purple summer nights long ago had seemed to promise all of Araby. Now under the bronzen sunlight of the October afternoon — the shadows were lengthening already — everything had a quaintly faded look, as if it were all a series of pictures from old postcards. Myler’s pub-post-office-grocery had swelled into a gaudy superstore with a paved parking area in front.’

Dat zou je misschien zo kunnen vertalen:

‘Zelfs vanuit de auto konden we de palmen op het grasveld voor, dromerig hun droge bladeren tegen elkaar horen tikken, een geluid dat op lang vergleden purperen zomeravonden heel Arabië leek te beloven. Nu onder het bronzen zonlicht van de oktobernamiddag – de schaduwen lengden al – had alles een antiek vervaagd patina, als op een serie foto’s op oude ansichtkaarten. Myler’s café-postkantoor-kruidenier was opgezwollen tot een opzichtige supermarkt met een bestrate parkeerplaats aan de voorkant.’

Wat doet de schrijver hier?  Een binnenwereld (de auto) van waaruit  de hoofdpersoon kijkt naar de buitenwereld: een kuststrook waar hij veel verleden heeft liggen. Hij herinnert zich dat hij daar de palmen altijd al hoorde tikken, zoals ook nu. Hiermee hecht de schrijver heden en verleden aan elkaar. En hij gaat verder, dat geluid deed hem toen dromen van Arabië. (de keuze van het woord is al ‘hipstamatic’) In welke droom hij dan nu in de auto ook weer even verwijlt. Vervolgens gaat hij weer terug naar het heden, ‘nu onder…’ dat hij onmiddellijk vintage inkleurt, laag oktoberlicht en een directe verwijzing: het lijkt als op oude foto’s.  Wederom verbindt hij nu en toen aan elkaar in één zin. En dan weer terug naar de alledaagse gezwollenheid van een supermarkt. Een knap stuk werk.

220px-Thomas_Robert_Malthus
Thomas Robert Malthus 1766-1834 had een moeilijk te overschatten inzicht dat vreemd genoeg taboe is

Nu wilde ik naadloos overstappen op Malthus, en dat alles groter is geworden en verandert omdat er zoveel mensen zijn en dat Malthus dat al zag. Een moeilijk te overschatten inzicht dat vreemd genoeg een aspect van taboe heeft. Maar de woorden zijn op.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

AM over erotisch schrijven

Vorige week volgde ik de workshop Erotisch Schrijven bij Jamal Ouariachi en de Vlaamse seksuologe Kaat Bollen. In een roodverlichte zaal leerden Jamal en Kaat ons wat erotiek is en hoe zij wordt omschreven. Er komen veel problemen kijken bij het schrijven van seksscènes, zo blijkt. Volgens Jamal bestaat er een extra groot risico op schending van show, don’t tell. Zinnen als ‘god wat is dit lekker’ zou je misschien tijdens seks kunnen denken, maar zijn in geschreven vorm weinig overtuigend. Kaat raadde ons aan seks te schrijven vanuit de beleving; dat is wel zo plezant, zowel voor u als uw lezer. Jamal adviseerde om onze favoriete seksscènes voor de geest te halen.

De tijd dat seks (in boeken) nog spectaculair was, is natuurlijk lang en breed voorbij. Van Deyssels eerste masturbatiescène uit de Nederlandse literatuur werd gecensureerd maar is in latere drukken weer toegevoegd. Je leest er gemakkelijk overheen want wat ís hij kort en weinig expliciet (ze greep naar haar geslachtsdeel). Ook de daarop volgende fase van promiscue strapatsen (bijvoorbeeld Jan Cremer’s ik), heeft generaties vermaakt maar is intussen wat ouderwets. Tegenwoordig maakt seks een vanzelfsprekend maar meestal niet-centraal deel uit van literatuur. Seks hoort erbij, kan liefdevol zijn of leeg. Kan even opwindend zijn als teleurstellend. Wat een nuance, is dat nou volwassen?

Wat mij uit seksscènes vaak toch het meeste bijblijft zijn de eigenaardigheden. Zo herinner ik me uit De ontdekking van de hemel de happende baarmoedermond in de vagina van de moeder van Ada. Ook herinner ik me uit De man zonder ziekte dat een vrouw haar man ‘slakje’ noemt omdat zijn penis daar toch het meest van weg heeft als die lichtbruin en vochtig tegen zijn been zit geplakt. De meest indrukwekkende omschrijving die ik me kan herinneren van een mannelijk lid komt uit Freedom van Franzen (en is gek genoeg in de Nederlandse vertaling verloren gegaan): ‘He is so big, it’s like being rolled over by a neutron star. It’s like being erazed with a giant erasor.’

Op de workshop Erotisch Schrijven moesten we natuurlijk ook zelf aan de slag: schrijf een seksscène, of uw diepste fantasie. En ik hing aarzelend met mijn pen boven mijn opschrijfboekje. Kom op, AM, sprak ik mezelf toe, schrijf iets over kletsnatte vagina’s en keiharde lullen, toe dan. Om mij heen waren medecursisten driftig aan het pennen. Soms moest Jamal wel vier keer herhalen dat de pennen neer moesten als het weer tijd was om iets uit te leggen. Dan verschenen op een scherm woordwolkjes met synoniemen van vagina en penis. Of we leerden van Kaat over geilheidstadia.

Of we onze scene wilden voorlezen. Alleen als je durft, zei Jamal, waarna niemand natuurlijk nog kon weigeren. De enige man in de groep droeg zijn grootste verlangen voor: in drie minuten klaarkomen, wat helaas nooit kon aangezien hij altijd rekening diende te houden met de verlangens van de vrouw. De enige seniore van de groep las voor hoe ze, na een ingewikkeld manoeuvre van een jongeman, plotseling ondersteboven hing tegen zijn halfgezwollen jongeheer. Het was niet in haar opgekomen dat zij werd geacht daar iets mee te doen en dus bekeek ze zijn geslacht rustig terwijl hij driftig tussen haar benen likte.

Ook ik moest eraan geloven. En ik las gegeneerd de hitsigheden voor die ik had neergepend over een van mijn licht gedeprimeerde exen (ja dat waren er meerderen en ja daar schrijf ik nog eens een boek over). Ik las voor hoe zijn slappe lul mistroostig hing tegen zijn ballen, die van de warmte wat naar beneden waren gezakt. Hij wilde mijn oom Salomon zien, zei hij vaak, en de zaal lachte, al doelde ik natuurlijk op het schilderij van mijn bet-bet-bet-achter-oudoom dat in mijn slaapkamer hangt.

Een andere cursist zei kribbig dat ze waarschijnlijk als enige zo naïef was geweest om te beginnen bij een ontmoeting en niet meteen tot de daad over was gegaan. Kennelijk kun je je ook schamen om niet over seks te schrijven.

Zwemmen in de sneeuw

‘Een virus ofzo, weet ik veel… In ieder geval: ik blééf maar schijten… Ik zal je de details besparen, maar laten we het erop houden dat je met de opbrengst van een halve dag alle muren van alle woningen van een hele Vinexwijk bruin had kunnen schilderen – moet je wel die strontlucht kunnen harden en ’r geen bezwaar tegen hebben dat ’r draadjes halverteerde voedselresten aan de muren blijven kleven… Maar zoals gezegd: ik bespaar je de details.’

‘Gelukkig, anders had ’t best een vies verhaal kunnen worden!’

‘Maar dat is dus wat armoede met je doet… ik kon me geen goed voedsel veroorloven, ik ging niet naar de kapper… Als ik in die tijd een lekke band had, kon ik ’t me niet eens veroorloven om ’m naar de fietsenmaker te brengen.’

‘Nou, de meeste mensen plakken hun band gewoon zelf hoor.’

‘Ja, maar misschien is ’t je weleens opgevallen dat de meeste mensen hun handen gewoon aan hun armen hebben zitten, terwijl bij mij m’n linkerhand op m’n voorhoofd zit en m’n rechthand pal boven m’n stuitje en dat – ’

‘O, God, dat had ik nog helemaal niet gezien… Jezus, wat gênant. Sorry, echt, ik – ’

‘Ja, sorry, sorry… aan dat soort achterafgezeik heb ik dus niks… als je een volgende keer nou eerst even de moeite neemt om je gesprekspartner fatsoenlijk anatomisch te inventariseren voordat je met je wijsneuzige commentaar op de proppen komt, dan zou dat een heleboel onnodige krenkingen voorkomen.’

‘Het was voor mij een – ’

‘Ja, dat zal best… maar nu is ’t te laat hè? Nu heb je ’t er al uitgeflapt… in één klap de sfeer verpest… Jij voelt je schuldig, ik voel me schuldig omdat ik de oorzaak ben van jouw schuldgevoel en de lezer voelt zich zo opgelaten als een darmpatiënt met een bruine bonenverslaving vanwege de ongemakkelijke – ’

‘Jongens, godverdomme… ik heb jullie gevraagd om een vrolijke curtain raiser, niet om… Wat stinkt ’t hier trouwens… jullie zijn toch geen rare sigaretjes aan ’t roken?’

‘We gaan al…’

‘Goed zo, opgesodemieterd… Tyn? De zwijnen zitten klaar, jongen… rol ze de zaal maar in, die parels van je…’

 

Gewassen in ijswater

In twintig minuten fietst Laura van kantoor naar Groenekan. Ze volgt de bocht om het Fort, rijdt een smal zandpad op en parkeert haar sportfiets in de rekken achter de kleedruimtes. Even later groet ze de badmeester en loopt in bikini richting houten steiger.

Milan is er nog niet.

Laura neemt het donkere water in zich op. Voelt met één voet. Het water is zo koud als een winterbui. Ze gaat op de middelste trede van de badtrap staan en laat zich traag in het water zakken. Ze is de enige zwemmer. Aan de overkant: riet, gras, eikenbomen.

Tevreden begint ze haar banen te trekken. Not elegant, not especially fast, but consistent and determined. Bij iedere beweging voelt ze het vlees tegen haar botten duwen. Haar ouders, allebei huisarts, hebben haar het zwemmen ooit opgelegd nadat ze was geopereerd aan een hernia. Ze zat toen nog op de middelbare school.

Zon en wolken wisselen elkaar af.

Buiten het zwembadterrein staat een reusachtige populier. De boom laat wit pluis los dat over de Fortgracht zweeft, op het water neerdaalt. Het is net of ze in een sneeuwstorm zwemt. De vlokken blijven op het water liggen. IJsschotsen. Een sneeuwdek. De lage bewolking dotten diepgevroren watten. Laura’s vingers, handen en armen tintelen van de kou. Het populierenpluis sneeuwt op haar haar en op haar gezicht.

Met Hemelvaart heeft ze gewerkt. Vandaag is gewoon een werkdag. En in het weekeinde zal ze ook wel werken. Ze is gespecialiseerd in merkenrecht. Op familiefeesten noemen haar linkse neven en nichten haar een huurling. Dat is ze ook. Maar wel een huurling die zich in haar vrije tijd laat leiden door Kants categorische imperatief.

Zon, wolken. Zon, wolken.

Steeds als ze in oostelijke richting zwemt, kijkt Laura of ze Milans Audi tussen de weilanden ziet naderen. Als hij er na het douchen nog niet is, dan gaat ze terug naar kantoor, voor de borrel.

Bij de keerbalk rust ze. Een reiger probeert in een eikenboom neer te strijken. Ballet op stelten. Vorig jaar scheerden hier soms ijsvogels over het water. Haar spieren willen maar niet warm worden. Het lijkt eerder of haar lijf almaar kouder en harder wordt. Ze denkt aan de tekst die altijd op de zakjes veldsla van de supermarkt staat. Gewassen in ijswater.

Ze zwemt verder. Haar kaken zijn zo stijf dat ze bij kramp niet eens om hulp zou kunnen roepen. Ze kijkt naar de wal. De badmeester (wit haar, witte outfit) steekt zijn hand op. Het lukt haar terug te zwaaien. Als ze echt niet meer kan zal hij haar redden.

 —-

Tirade – kweekvijver.

SoundtrackKyteman, Sorry.

Volgende week: Yahya Hassan, Marguerite Duras. En meer.

Noot

Not elegant, not especially fast, but consistent and determined,’ is een citaat uit Zadie Smith’s zwem- ,badminton-, en immigratienovelle The Embassy of Cambodia (2013;p.60).

 

 

 

Foto boven: juli 2011. De duiktoren is tegenwoordig donkergroen.

Hoe het ook had kunnen zijn 1

Om half twee ‘s nachts bast de muziek van de buurman nog altijd door onze vloer naar boven. Strijkers, piano. I. herkent iets klassieks, ik denk alleen maar: rot op met je piano’s. Zo nu en dan stopt de muziek en gebruiken wij de luttele seconden die de buurman nodig heeft om een nieuw stuk te kiezen om in slaap te vallen, snel te vallen, spartelend neer te komen bij nieuw geluid. We trekken kleren aan. Geen ondergoed, blote voeten in schoenen.

Gonzend van wanhoop, woede en halfslaap staan we voor zijn deur die open gaat, precies dezelfde deur als wij maar dan met een ander nummer, in een galerij die net zo ruikt als de onze. Achter de buurman in zijn deuropening ligt zijn huis, stil nu, even wit als bij ons. Hoe lang zou het duren voor de geur van nieuwbouw uit de muren is? De woningen zijn klinisch en er kunnen geen schilderijen, verfmuren of gezellige kringloopmeubels tegenop, als een gebotoxte kop steekt de flat uit een zielloos trottoir omhoog. Trots, dat wel, en sterk en waterdicht.

‘Ik wil me verontschuldigen,’ zegt de buurman gedecideerder dan hij eruit ziet in zijn vaalwitte shirt en z’n ouwe broek, ‘maar ik doe het niet. Kom binnen. Bier, koffie, thee, sinas.’

We zitten op zijn bank (een bank ouder dan het huis, je moet je eigen geschiedenis meenemen, die van hem stinkt en is scheefgezakt, er heeft een hond op gelegen die we nergens zien) als hij vertelt dat hij onlangs heeft besloten precies te doen waar hij zin in heeft. Hij buigt naar voren, zijn zware buik valt tussen zijn benen en raakt de zitting van zijn leunstoel: we moeten niet denken dat hij achterlijk is, maar we moeten er even doorheen met z’n allen.

Hij pakt de sinas ook al vroegen we er niet om, we krijgen een plastic bekertje omdat hij geen tijd meer heeft om de afwas te doen.

‘Ik laat mijn scooter lopen op de pont. Ik dring voor. Ik eet alleen nog maar biefstuk. Ik zeg tegen vrouwen die ik mooi vind dat ik ze mooi vind. Ik ga elke dag naar de bioscoop. Als iemand me niet zint krijgt ‘ie een klap voor z’n kanis.’ (de buurman gaat rechtop zitten en kijkt naar I., die naar een glazen kast vol familiefoto’s staart – vrouwen met kapsels, mannen met dezelfde buik als de buurman).

‘Daar moeten we even doorheen met z’n allen,’ herhaalt hij zichzelf.

Hij wil dat we vragen waarom, dat zie ik, want hij heeft zijn antwoord al achter in zijn keel liggen, zijn mond blijft een beetje open staan. Hij ruikt ongezond. Op zijn eettafel, oud en gebarsten en vol met boeken die ik herken, liggen tasjes en dozen van de apotheek.

Waarom, vraag ik.

We wachten. We slapen met doppen in onze oren. Hij doet niet meer open als we aanbellen. Zijn muziekkeuze verandert niet, we kunnen het verloop van zijn verval er niet uit opmaken. De stervende zak, noem ik hem, en twijfel aan zijn sterfelijkheid. Op een dag is zijn deur een andere kleur dan die van ons, de verf ruikt scherp en is slordig aangebracht. Op een nacht gaat zijn muziek niet meer uit. We blijven wakker en zien de zon opkomen en de buurman doet niet open en de politie moet zijn deur intrappen, feloranje splinters op de gangen, in de lift, in de hal waar iedereen plichtsgetrouw z’n voeten veegt aan rubberen krullen. We zijn er doorheen, denk ik. Van buiten zie ik onze flat. Hij heeft een rimpel op z’n smoel.

 

______________________________________________________________________

 images

Roos van Rijswijk schreef columns, sfeerverslagen en interviews voor Advalvas, toneel voor Theatergroep Thomas en proza voor o.a. Tijdschrift Ei, De Revisor, Slang en Tirade. Ze studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de VU. Op dit moment werkt zij aan een roman. 

 

                 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Zee #2

Het is nog maar een week geleden dat ik hier de zee beledigde. Alsof de zee iets recht te zetten had, lokte ze me twee dagen later naar zich toe.

Het was minder erg dan ik dacht. Mijn gezelschap was lief en droeg een leuke bikini, dat hielp, maar het strand mocht er ook zijn. Misschien omdat we in Bergen aan zee waren (flauw). Misschien zou ik bij wijze van middenweg kunnen zeggen dat het mooiste aan de zee de duinen zijn. Het is leuk om overal waar je komt partij te kiezen, dan ben je meer verbonden met wat je ziet. In Zeeland heb je ook een plaatsje aan zee dat Bergen heet. Daar gingen wij in 2000 naartoe en daar was ik zeer gelukkig. Er was bijna elke dag sprake van midgetgolf. Het was een jaar met veel babykrabbetjes, niet zoals dit jaar, dat een jaar met veel kwallen belooft te worden.

Hier is een foto van een lelijke kwal:

Sinds ik in een duinpan begonnen ben in Een handvol sneeuw, het nieuwste boek van Jenny Erpenbeck, heb ik steeds flarden van dit liedje in mijn hoofd, dat er in voorkomt: 

Een man maakt van een oude lap een jas.

Als de jas versleten is, maakt hij van de jas een vest.
Als het vest versleten is, maakt hij van het vest een dasje.
Als het dasje versleten is, maakt hij van het dasje een pet.

Als de pet versleten is, maakt hij van de pet een knoop.

Van de knoop maakt de man niks niemendal.

Maar van niks niemendal maakt hij dit liedje.

Niks niemendal, dat is niet veel. Ter contrast is hier een foto van een mooie kwal: 

zeewesp3

Deze kwal, de kubuskwal, is de kwal die zichzelf het gevaarlijkste zeedier ter wereld mag noemen. Gevaarlijker dan de mensenhaai, gevaarlijker dan de orka, gevaarlijker dan de zeeslang. Zijn tentakels kunnen meer dan drie meter lang worden en als je een beetje pech hebt ben je na aanraking met het dier binnen een paar minuten dood. Ik dacht eigenlijk dat het Portugees Oorlogsschip de gevaarlijkste kwal van al was, maar volgens wikipedia is het niet eens een echte kwal, maar ‘een complexe kolonie van vier typen poliepen’. Maar in werkelijkheid is het gevaarlijkste zeedier ter wereld natuurlijk de mens.  

Een kubuskwal maakt van een mens een lijk.
Voordat hij van de mens een lijk maakt, maakt hij van zijn tanden een ivoren beeldje.
Als de mens eenmaal dood is, maakt hij van zijn huid een schildpaddentas.
Als de tas versleten is, gooit hij hem weg.
Als het ivoren beeldje versleten is, rukt hij een ander de tanden uit.
Van de ander zijn tanden maakt hij een medicijn dat niks niemendal geneest.

Voor niks niemendal koopt hij vervolgens een broodje haring bij een kraam en zingt dit liedje.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    De mens als biopic 3 - Hannie en Marinus

    ‘Daar! Kijk! Door dát raam is ie naar binnen geklommen, stiekem. En toen heeft ie de hele zaak in de fik gestoken!’ Ik geloofde er niks van. Omwille van het verhaal kraamde mijn vader vaker historische onzin uit. Dit robuuste gebouw is sinds die brand op 27 februari 1933  herbouwd en gerenoveerd. Vorige  week nog...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Ergens heel zuidelijk.

    Ergens heel zuidelijk.

    (beeld: Don Duyns) Ergens heel zuidelijk.In de straat Magellaan.In de bek van een bultrug. EénToen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.Zonder opzet,Maar wel met mijn gemene blote hand.Ik moest heel hard huilen.‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.Mijn...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.