Een gedicht over de liefde

Op dit moment – terwijl u nog vol bent van nummer 453 – wordt er door de redactie gewerkt aan het volgende Tiradenummer. 454 zal voor een groot deel gewijd worden aan het in mei in Amsterdam te houden Amsterdams Poëziefestival. Ik als poëzie-analfabeet bewaar respectvol afstand bij de inrichting van het nummer, en probeer me van de kleine taak die ik heb zo goed mogelijk te kwijten. 

Van ieder van de redactieleden zal een gedicht worden opgenomen, en aangezien mei de maand van de liefde is… Nou ja.

Ik weet niet hoe Marko zich erover voelt, maar voor Lieke is dichten aangetoond geen probleem. Martijn maakt nergens een probleem van, hij zal deze uitdaging aangaan met hetzelfde enthousiasme waarmee hij dagelijks zijn veters strikt, zijn tanden poetst en zijn vaste drie bladzijden Nietzsche uit het hoofd leert* nog voordat de rest van Nederland de ogen opent.  

Een liefdesgedicht schrijven als je gelukkig getrouwd bent met degene waarvan je houdt  is vreselijk lastig. Mocht een belangrijke ander nog niet weten van je gevoelens of er niet van willen weten, blij zijn met je gevoelens maar een terminale ziekte hebben, blij zijn geweest met je gevoelens maar liever met een ander verdergaan of overleden zijn, dan is het makkelijk. 

Aangezien de deadline voor 454 voor de deur staat, heb ik me er de laatste dagen – Kom op Gil! Denk als Martijn Knol! Schouders naar achter! Grrrr! – aan gezet. Het pijltje is al bijna van mijn backspaceknop gesleten. Tot dusver heb ik dit:

 

Op onze eerste ochtend zei ik nooit naar het examen 

van een gezamenlijk kind te zullen gaan

 

je antwoord, wat je verder zei,

niets wilde irriteren

gekmakend hoe je niet

voorspelbaar werd

 

je rolde naar me toe

als jonge lijven na het buitenzwemmen

waardoor opeens ook: zon en touw en natte planken

warme cassis, zonnebrand

een harde baddoek,

rimpelhanden… 

 

soms vroeg je me

waarheen ik dwaalde

en ik haatte je dan niet

 

zoveel geduld, wilde ik weten,

wil ik nog steeds: waarom je bleef

 

 

Om wanhopig van te worden. Op het moment van schrijven doet het al geen recht meer aan mijn relatie of zelfs maar het begin ervan. Ik maak de dingen zowel te klein als te groot, en het einde is een inkopper. Ik weet ook dat Birre er meer van verwacht. In die zin is zo’n gedicht als het vinden van het perfecte cadeau voor iemands laatste verjaardag**. 

Gelukkig heb ik één ding mee: ik heb het telefoonnummer van Lieke Marsman. En daarna bel ik Martijn Knol, om me moed in te laten spreken. 

 

 

 *Als u hem tegenkomt: vraag het eens. Ik geloof dat hij nu halverwege  Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben is. 

** Onmogelijk.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Waarom ben je boos op mij, liefste?

Leigh Fermor op Ithaka in 1946

Patrick Leigh Fermor rookte 80 tot 100 sigaretten op een dag en was befaamd om zijn sterk gestel. Op zijn 96ste overleed hij, de avond dat hij overleed had hij eerst nog aan tafel gedineerd. In 1933, op 18-jarige leeftijd besloot jij van Hoek van Holland naar Constantinopel te lopen. Leigh Fermor publiceerde daar twee boeken over, recentelijk verscheen postuum het derde Broken Road. From the Iron Gates to mount Athos. Het is samengesteld uit aantekeningen en korte stukken die hij schreef, het is hem bij leven nooit gelukt het af te maken. De eerste twee boeken, A Time of Gifts (1977) en Between the Woods and the Water (1986), waren een groot succes. Dit derde boek is ook erg goed. Leigh Fermor beschrijft in zijn reis door Bulgarije een van de zalige reismomenten dat hij na dagenlange ontberingen onderdak komt bij een Brits diplomaat, en daar tot grote begeestering een Encyclopedia Brittanica aantreft: ‘What miracles such things appear after a primitive life!’ Dit reis boek bestaat uit encyclopedische informatie over de geschiedenis van de bewoners van de gebieden die hij bezoekt. En uit prachtige ontmoetingen, en droevig afscheid nemen.

‘I went to say goodbye to Nadejdas grandfather next day. He had insisted that I should do so although it was hardly dawn (I had been to see him often during my three days’ stay). He gave me an old leather-bound copy of Fauriels Chants populaires de la Grèce and asked me to greet the Parthenon for him when I reached Athens. He had never been there, ‘et maintenant je ne le verrai jamais…’ He uttered this with the sadness of a Muslim speaking of Mecca. Nadejda kept me company as far as a little wood about three miles to the north of the town, walking arm in arm. Here she gave me a parcel of bread, halva, cheese, boiled eggs, apple, a circular wooden flask full of slivo and, as a parting present, some six packets of English cigarettes which she must have slipped out and bought in secret. The bearded bluejacket’s head on the packet was hidden under band upon band of import- duty stamps: she could no more afford them than I could. I was deeply  moved. We were both overcome by emotion; we parted only after many long and only half twin-like hugs. Slowly and very reluctantly we turned away at last to our opposite directions, feeling suddenly forlorn, and looking round to wave: hoping that, from a distance at any rate, these flourished arms looked more cheerfull than their owners felt.’

In de bus iets eerder hort hij de boeren een liedje zingen waarvan hij de woorden Зашто Ми Се Срдиш Либе (Waarom ben je boos op mij, liefste?) en de melodie onthoudt om het later na te zingen, en zingen kon hij, zie P.S. Onze eigen Encyclopedia Brittanica stelt mij  makkelijk in staat het gewoon te horen. Mooi! Dit reis boek van Leigh Fermor is rijk van taal en biedt ongelofelijk veel informatie over de achtergronden van de gebieden die hij bezoekt. Leigh Fermor schrijft niet te persoonlijk, blijft in zekere zin zelfs weg uit zijn boek,  maar weet zich slechts oor en oog te maken voor zijn lezers.

Het boek verschijnt in vertaling deze zomer bij Atlas/Contact.

 

ps: ‘After a splendid dinner by the fire he starts singing, songs of Crete, Athens, Macedonia. When I go out to refill the ouzo bottle…I find the street completely filled with people listening in utter silence and darkness. Everyone seems struck dumb. ‘What is it?’ I say, catching sight of Frangos. ‘Never have I heard of Englishmen singing Greek songs like this!’ Their reverent amazement is touching; it is as if they want to embrace Paddy wherever he goes.” Lawrence Durrell in Bitter Lemons

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Nu te koop: Tirade 453

Tirade 453 Omslag Plano-1Lente. Narcissen, check. Lammetjes, paashazen, kastanjeknoppen. Check, check, check. Nieuw blad, check.

Vanaf vandaag te koop: Tirade 453

De volgende auteurs hebben een bijdrage geleverd aan ons lentenummer: Hassnae Bouazza, Piet Gerbrandy, Kerim Göçmen, Michiel Heijungs, Martijn Knol, Arjen van Lith, Gilles van der Loo, Friederike Mayröcker, Carel Peeters, Daniël Rovers, Anne-Marieke Samson, Astrid Staartjes, Iván Thays, Milou Voskuilen en Joost Zwagerman.

De tekeningen in, op en achterop Tirade 453 zijn van de hand van kunstenares en illustratrice Lotte Klaver.

Losse nummers van Tirade zijn te koop in iedere serieuze boekwinkel en in De Oorshop.

Een abonnement op Tirade bekom je hier.

Tirade – floreert.

Soundtrack: ‘Spring maar achterop’ – Gers Pardoel.

Tirade wordt uitgegeven door het zelfstandige Uitgeverij Van Oorschot.

P.S. Op vrijdag 9 mei 2014 verschijnt Tirade 454, een themanummer vol Nieuwe Liefdespoëzie. Volgende maand vertellen we wie er allemaal aan het nummer meewerken.

De vader van Fatima

Ik lig – de boog kan niet altijd gespannen staan – op de bank wat te lezen in Yasmina Reza’s Gelukkig de gelukkigen. Het boek hangt van de clichés en stereotyperingen aan elkaar en hoewel het eerder kluchtig dan geestig is – bijna een transcriptie/ bewerking van het improvisatieprogramma De vloer op – amuseer ik me er erg mee. Na ieder hoofdstuk kijk ik even naar buiten. In het harde voorjaarslicht lijken de knoppen van de esdoorns groter dan ze in werkelijkheid zijn. Voor een enkel huis vlamt een struik (forsythia, kerria).

Ik neem een slok thee en wil net een lange streep naast een grappige passage over Pim’s chocoladekoekjes trekken als ik Fatima hoor schreeuwen: ‘Ik ga bij de buurman aanbellen!’

Aanbellen betekent bij mij: met de brievenbus klepperen. Een jaar of twee, drie geleden is er in de transformator die de deurbel van stroom voorziet een draadje losgesprongen en door alle hectiek (YouTube filmpjes kijken, op twee stoelpoten balanceren) ben ik er nog altijd niet aan toegekomen om dat ordentelijk te herstellen.

Klepklep. Klepperdeklep. De klank van paniek.

Ik steek m’n gun in m’n schouderholster en loop rustig de trap af. Fatima op de stoep. Dochter van een Marokkaanse moeder en een Spaanse vader. Zwarte broek, zwarte trui, lang zwart haar. Haar grote ogen groot opgezet.

‘Mijn kat zit in de dakgoot… zou u d’r alstublieft willen vangen?’

Ik loop naar buiten, de straat op en kijk omhoog. Inderdaad: in de dakgoot, ter hoogte van de dakkapel, zit een sneeuwwit, jong poesje. Ze kijkt ons aan. Om haar kopje zo’n lampenkapachtige plastic kraag die huisdieren omkrijgen als ze zijn geopereerd.

‘Ze heet Sunny.’

‘Mooie naam.’

Fatima vertelt dat haar broertje het raam van zijn slaapkamer open had laten staan. Daardoor is Sunny naar buiten geglipt en over de rand van de dakgoot naar mijn huis gewandeld – nu durft ze voor noch achteruit, alsof haar kattenpootjes zijn vastgevroren.

‘Wilt u d’r alstublieft vangen?’

‘Natuurlijk.’

Ik loop het huis in, laat de voordeur openstaan. Met drie treden tegelijk bestijg ik de twee trappen, loop de studeerkamer met het dakkapelletje in. Mijn bureau ligt bezaaid met aantekeningen en opzetjes voor dit verhaal. Ik hoop maar dat het goed afloopt!

Als ik het raam open, kijkt het slanke poesje met grote, blauwe ogen naar me op. Van goot naar raam is ongeveer een meter. Dat haalt ze nooit. Met d’r malle kap. In de diepte zie ik Fatima staan. Meisje van veertien. Uit de manier waarop ze haar hoofd in haar nek heeft gelegd, spreekt het vertrouwen op een goede afloop.

‘Spring maar,’ zeg ik tegen Sunny.

Vanuit die krater van plastic kijkt ze me bang aan, schat dan de afstand in – en springt… voor ik ’r kan grijpen, landt ze op het daklood onder het raamkozijn en begint over de dakpannen terug naar de dakgoot te glijden. Fatima gilt. Sunny komt tot stilstand tegen de rand van de goot, kukelt er net niet overheen – hijgend blijft ze zitten.

‘Pakt u haar alstublieft,’ roept Fatima. Ze huilt bijna.

Sunny kijkt over de rand van de goot en dan weer naar mij. Het beestje kan zich nauwelijks oriënteren met die kraag – grijp ik zo weer mis, dan valt ze misschien wel te pletter.

Ik moet aan Fatima’s vader denken. Vorig jaar zomer werd longkanker bij hem geconstateerd. Na de diagnose zat hij van zonsopkomst tot zonsondergang op een bankje in het Borg-plantsoen. Zwijgend, starend. Drie weken lang. Daarna klonk, van de ene op de andere dag, opeens weer gelach, geruzie en gezang uit de open ramen van mijn buren. Totdat een ambulance Fatima’s vader naar het ziekenhuis reed en het maanden stil bleef bij Fatima thuis. Nu heeft ze Sunny.

‘Alles of niets, Sunny,’ fluister ik.  ‘Kom op!’

De poes springt, ze komt niet ver, maar ik heb me, tegelijkertijd, zo ver mogelijk uit het raam geworpen en weet Sunny, voor ze weer achterwaarts over de dakpannen richting goot begint te glijden, bij haar satijnen vacht te grijpen. Ik til ’r over de vensterbank naar binnen.

‘Hij heeft ’r!,’ roept Fatima. Ik houd de poes vast, leun naar buiten. Naast Fatima: de moeder van Fatima. Op blote voeten.

‘Ik heb ’r!,’ roep ik. De vrouwen zwaaien.

De poes springt uit mijn armen op een witte, linnen leesstoel. ‘Je bent net een Zeeuws meisje met die malle kap,’ zeg ik. Sunny mauwt. Ik mauw terug. Ik til haar weer op. Haar pootjes hebben vier cartooneske stempels achtergelaten op de bekleding van de stoel. Sunny was here.

Onder mijn hand haar bonzende hartje. Bovenaan het trapgat begint ze te kronkelen en met haar poten te maaien. Dat houdt ze twee trappen vol. De deur naar buiten staat nog open. Als ik Sunny aan Fatima overgeef – haar moeder is alweer foetsie – zie ik pas dat ze, de poes, een groot litteken op haar witte buik heeft. Ik zou nog wel even willen napraten – vertellen hoe Sunny langs de dakpannen naar beneden kabbelde, net of er een liter melk wegstroomde – maar Fatima heeft de poes al van me overgenomen om ermee naar haar moeder, naar huis te rennen.

Twee dagen later – het schemert, vanaf daken en uit bomen het waanzinnige, apocalyptische gezang van merels – wordt er opnieuw geklepperd. Fatima. In haar handen een wit doosje met een lichtblauw lint erom.

‘Omdat u Sunny heeft gered.’

‘Ach, dat hoeft toch helemaal niet.’ Ik schiet in de lach. ‘Het is… hoe gaat het nu met ’r?’

‘Veel beter. Dag!’

‘Dag!’

Ik loop naar boven om mijn jas aan te trekken. Even later zit ik in het Borg-plantsoen, op het bankje onder de robinea’s. Ik trek het blauwe lint los, doe het doosje open. Vierentwintig crèmekleurige bonbons. Ik stop er één in mijn mond. En dan nog één. En nog één – dat doosje moet leeg.

—————-

Tirade – redt.

Soundtrack: Kom van dat dak af.

Volgende week: ballonnen, juwelen, een paraplu – naar Parijs.

Het opgroeien van de schrijver (IV)

Ik stuurde ooit een brief naar Mickey Mouse Maandblad, en ik hoopte dat ie geplaatst werd in de brievenrubriek, maar ik kreeg een nette brief terug, ondertekend door de muis met de grote oren. Toen ik wat ouder werd, las ik iedere maand X-mannen, een vertaalde superheldenstrip, en daar lukte het me wel in de brievenrubriek te komen. Ik was toen zestien of zeventien, denk ik, en ik weet niet meer waar de brief over ging; ik weet alleen nog dat ie heel, heel wollig was. Toen ik ‘m las, tussen de andere brieven van jongetjes voor wie Wolverine de grootste held na Mickey Mouse was, was ik aanvankelijk trots — maar dat duurde heel, heel kort: ik zag dat het lelijk was.

Gelukkig gebeurde dat al op m’n zeventiende. Maar er zijn bakken vol schrijvers out there die nog een brief naar de X-mannen moeten sturen.

Wolligheid mag als je jong bent, want dat hoort bij het opgroeien van de schrijver: je moet alles wat er mogelijk is met woorden verkennen, afstrepen, en overboord gooien. 

Er zijn een paar uitzonderingen, mensen die hun wolligheid binnenboord mogen houden, maar dat zijn mensen die iets anders hebben losgelaten: hun pretentie. 

Pretentie is onlosmakelijk verbonden met het schrijverschap: gaan zitten om iets te schrijven waarvan je vindt dat het gelezen moet worden, daar begint de pretentie al. Dit stukje staat er bol van. Maar de wollige schrijver die niet wil irriteren, is weggezwommen van de pretentie. De mooi bedoelde zinnen zijn daar ook daadwerkelijk mooi geworden. Maar pretentie, daar begint het allemaal mee. 

Schrijven is een arrogante bezigheid: je tikt 50.000 woorden en je vindt het volstrekt normaal, wenselijk zelfs, dat duizend mensen (of nog veel meer, natuurlijk) die woorden lezen, een uur of tien in die bezigheid steken, en daarna je boek dichtslaan en zeggen: mooi hoor.  Dat waren tien uur die ze volledig in jouw hoofd doorbrachten, lieve schrijver. Dan heb je kapsones, hoor.

Pretentie hoort dus bij het schrijven, maar het loslaten van de pretentie, of beter gezegd: het loslaten van de juiste dosering pretentie hoort bij het opgroeien van de schrijver. Als er te veel pretentie doorlekt in je woorden, ben je onleesbaar, dan worden je boeken geïrriteerd in een hoek gegooid door de lezer. 

Hou de pretentie van het willen schrijven vast, laat de pretentie van groots willen schrijven los. 

Volgende week: Het opgroeien van de schrijver (V, slot)

———————-

Walter van den Berg (1970) is deze maand Tirade’s zondagse gastblogger. Van den Berg publiceerde tot op heden – behalve vele kortverhalen, columns en reportages – drie romans: De hondenkoning (2004), West (2007) en Van dode mannen win je niet (2013). In Tirade 449 vind je zijn prachtige kortverhaal Voetbalkantine, in Tirade 450 een heftige ‘tirade’.

 

Amsterdam, 22 maart 2014

Optie 8Lieve Arjen, 

Missen is het nog steeds niet, maar de afgelopen week heb ik veel aan je gedacht. Hoofdzakelijk omdat onze zoon na het zien van de foto boven je laatste brief om de haverklap kwam melden dat ome Arie een cowboy geworden is.

Gehoorgevend aan je verzoek heb ik hem verzekerd dat zoiets niet bestaat; dat een mens van vlees en bloed als jij niet zomaar iets anders kan worden, kan transformeren. Daarna liet ik hem wat beter naar de foto kijken. 

‘Als je oplet,’ fluisterde ik, ‘zie je ook dat deze meneer doorzichtig is.’

Nadim schreeuwde het uit en mepte mijn laptop van tafel.

Nou ja, ik heb in ieder geval geprobeerd het real te houden voor ons jongetje van twee. Dat leek me beter, zoals het me ook beter lijkt hem nog niet bloot te stellen aan verhalen over vampiers, of aan die ene overbelichte foto van Vladimir Poetin.

Toch baat het allemaal niet. Zo’n klein kind hongert al naar het fantastische, en zelfs naar de angsten die daarbij komen kijken. Bij gebrek aan klassieke boemannen bedenkt Nadim ze zelf, waardoor hij nu iedere nacht krijsend wakker wordt met een bezweet gezichtje en naar talg riekend plakhaar. Na veel troosten vertelt hij ons hikkend over cowboy ome Arie, waar je doorheen kunt kijken. 

Je zult in mijn woorden – gezien je opgroeien in Krommenie – ongetwijfeld passieve agressie vermoeden.

‘Waarom schrijft hij dit?’ hoor ik je zeggen. ‘Het is vast niet eens waar.’

Lieve vriend, het spijt me: Still keeping it real.  

Wat ik bedoel te zeggen is dat de mens een aangeboren behoefte aan fictie heeft. We omarmen het onware, zelfs als het licht dat het verspreidt de schaduwen doet groeien, en voer is voor de monsters onder ons bed. Wees niet bang voor je door mij bedachte alter, hij is je noch goed-, noch kwaadgezind. Ik wil je geen geweld aandoen, maar je fictionalisering is onvermijdelijk. Take it like a man.

Dit is de laatste brief waarin ik tijd neem om je overgang van persoon naar personage te begeleiden. De volgende keer dat ik je schrijf zul je Arjen Vanlith geworden zijn, stadscowboy en semitransparante held van Austin. Wees welkom in de wereld die ik voor je schep. 

Een (vreemd genoeg) vaak aan Salman Rushdie toegeschreven citaat luidt: “Vertigo is the conflict between the fear of falling and the desire to fall.” 

Mag ik daar Angst is de spiegel van het verlangen van maken? 

 

Een warm hart onder een wat krappe riem,  

je vriend,

 

Gilles

__________________________________________________________ 

Elke zaterdag op Tirade.nu: een briefwisseling tussen Arjen van Lith, emigré te Austin en Gilles van der Loo, thuisblijver te Amsterdam.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Terugkeren

    Terugkeren

    Op de presentatie van zijn roman De handlezer mocht ik vriend Chris Polanen interviewen. Ik deed dat met plezier omdat Chris makkelijk praat en ik het boek al gelezen had. Als je iemands werk mooi vindt dan loopt zo’n gesprek vanzelf – dan hoef je eigenlijk geen vragen voor te bereiden. Toch doe ik dat...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Ergens heel zuidelijk.

    Ergens heel zuidelijk.

    (beeld: Don Duyns) Ergens heel zuidelijk.In de straat Magellaan.In de bek van een bultrug. EénToen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.Zonder opzet,Maar wel met mijn gemene blote hand.Ik moest heel hard huilen.‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.Mijn...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het naamloze teentje

    Het naamloze teentje

    (beeld: Don Duyns) …En het weekend… kwam tevoorschijn. Ik sla de dekens van me af en zet mijn blote voeten op de grond. Het zonlicht spiekt langs de gordijnen. Ik wrijf in mijn ogen met mijn armen wild omhoog en omlaag, alsof ik vliegen wil. Dat wil ik ook: ik spring op. Het weekend is...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)