Waarom op een bootje de Middellandse zee over?

(De wereld in stukken 26)

Het kabinet Rutte IV viel over de asielkwestie. Op deze kaart zie je de essentie ervan, grote verschillen: Afrika en Europa, grillig en klein tegenover recht en groot. Aan weerszijde van de Middellandse zee – die klotsende bak vol verhalen waar Odysseus over ronddobberde – is alleen al de omvang en vorm van de landen opvallend anders. Wat zegt omvang eigenlijk? Does size matter?

Bootvluchtelingen varen tegenwoordig vaak van het op 15 na grootste land naar het op 70 na grootste land, van Libië naar Italië. Er zijn twee landen die redelijk in de buurt komen van een ‘gemiddelde omvang van een land’: Afghanistan en Myanmar. Nederland staat op de 131 plaats van de 196 opgemeten landen.

Ze varen ook van het land op de 61ste plaats op de ranglijst van Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking naar de 31ste plaats.

Het gemiddelde van 52 Afrikaanse landen in 2021 was $5.737.47 en het gemiddelde van 41 Europese landen was $40.855.71. De overtocht is duur en heel gevaarlijk, maar zodra je voet aan wal zet ben je statistische $ 35.000 rijker. Een overtocht vanuit Libië kost tussen de $1.000 en $1.500 euro.

Maar ze emigreren ook van 17 % in 2021 economische groei naar 0,65 % economische groei in dat jaar. Maar daar kunnen ze niet op wachten, en het zag er in 2023 al minder gunstig uit. Wel is Libië in grondstoffen veel rijker dan Italië. Ze bezitten 39% van de Afrikaanse olievoorraad en slechts 25% van het land is nog op grondstoffen onderzocht.

Een land in de Europese Unie is gemiddeld ongeveer 150.000 km2, in Afrika 550.000 km2. De 53 landen in Afrika die geteld zijn hebben gemiddeld 26 miljoen inwoners. De landen van de Europese Unie 16 miljoen. Libië heeft 7 miljoen tegen Italië 59 miljoen.

Het klinkt alsof actieve samenwerking tussen die landen een heel goed idee zou zijn: bevolking spreiden en grondstoffen verdelen. Oh, zoete illusie van de maakbaarheid van de wereld! Vanuit Noord-Afrikaans Carthago in hedendaags Tunesië om precies te zijn, trachtte Hannibal al eens de banden een beetje aan te halen. Andersom heeft Italië tussen 1911 en 1943 getracht Libië in haar macht te krijgen. Libië is een interessant land. Ik ken weinig mensen die er zijn geweest maar veronderstel grote schoonheid. En een angstaanjagende rechteloosheid en een regering die maar delen van het land onder controle heeft. Land van warlords.

In en artikel in The New Yorker lees ik dat Poetin heel erg vaak – volgens naasten – het youbefilmpje van de laatste minuten van de Libische leider Moammar al-Qadhafi heeft bekeken. Met afgrijzen zoals iedereen, of met de angst die een belofte inhoudt?

Een van de grootste internationale Libië- kenners is de Belg Dirk Vandewalle. Hij schrijft:

‘Het is belangrijk te begrijpen dat er vanaf de oprichting van de monarchie in Libië een spanning bestond tussen het nastreven en in stand houden van een vroegere vorm van politieke gemeenschap – gebaseerd op familie en stam – en de vereisten van een moderne staat, die mogelijk de relevantie van dergelijke oerbanden zou kunnen uitwissen ten gunste van de meer onpersoonlijke relaties van het moderne economische leven. Vooral na 1969 (i.e. vanaf de staatsgreep van Qadhafi)  verhulde de retoriek en flamboyantie van het regime een dieper en unieker proces waarmee het probeerde de lasten van het uitbreiden van de mechanismen van een moderne staat te vermijden. In plaats daarvan verkondigde het een visie van staatloosheid die zorgvuldig verkleed ging als heimwee naar vroegere tijden waarin familie en stam voor solidariteit, rechtvaardigheid en egalitarisme zorgden.

Uiteindelijk bleek het nastreven van die visie natuurlijk tegenstrijdig en onmogelijk. Veel van de huidige pogingen van Libië om zich weer in de internationale gemeenschap te integreren, bewijzen hoe nutteloos en kostbaar die pogingen zijn geweest om moderne staatsstructuren te omzeilen.’

De cijfers van bijvoorbeeld de boeiende statistische site Global Economy leren al snel dat de oplossing van het probleem van migratie nooit in het land van aankomst te vinden en te reguleren is. Er staan nog voor decennia pijlen naar boven op deze kaart, wat we hier ook proberen af te spreken.

Bronnen:

https://www.theglobaleconomy.com/rankings/land_area/
https://www.afdb.org/en/countries/north-africa/

Lezen:

Dirk Vandewalle A History of Modern Libya
Elvis Peeters De ontelbaren

naar kaart 27

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop
Koto optocht eerder op de dag op 1 juli

De koto

Hoogtepunt voor mij bij de viering van 1 juli Ketikoti was de traditionele Prodowaka, optocht, van de organisatie voor gemeenschapswerk NAKS, door de straten van Paramaribo. Verschillende groepen deden mee aan deze traditionele wandelmars in verschillende klederdrachten, waaronder in verschillende modellen en kleuren van de koto. Kinderen tot seniore vrouwen droegen vol trots het kledingstuk dat een belangrijk deel is van de Surinaamse cultuur. De deelnemers straalden vrolijkheid en positieve energie uit. Ze werden onder meer begeleid door een brassband en de kaseko formatie NAKS kaseko loco.

Op hoogtijdagen mag de koto niet ontbreken in Suriname. Los van het feit dat prachtig kunstwerk is, is het een belangrijk deel van de Surinaamse identiteit. In Nederland droeg de bekende cabaretier en presentator Jörgen Raymann als zijn personage tante Es steevast een koto en angisa. In Suriname zijn er vaker verschillende evenementen georganiseerd waar de koto centraal stond zoals de Miss Alida-verkiezing – een culturele wedstrijd voor jonge Creoolse vrouwen, vernoemd naar de tot slaafgemaakte Alida – koto ontwerpwedstrijden en de traditionele Prodowaka. In Suriname is er een Koto museum Gudu Oso met verschillende modellen van het kledingstuk en ook veel uitgebreide informatie erover. 

De koto bestaat uit verschillende onderdelen en lagen stof en vertoont overeenkomsten met japonnen, waarvan de bovenkant een korset vormde en uitliep in een wijde rok, die de Fransen droegen in de Victoriaanse tijd. 

Het kledingstuk heeft belangrijke en mooie ontwikkelingen doorgemaakt. Volgens Christine van Russel-Henar, eigenaar van het Koto museum, kwam het kledingstuk aan het eind van de slavenperiode in beeld. “Je zag het veel bij de vrijgekochte tot slaaf gemaakten die het zich konden permitteren om zoveel meter stof te kunnen dragen.”

In 1880 en daarna zie je dat men de modellen en kleuren van het stuk verder heeft ontwikkeld. Je had op een gegeven moment verschillende vormen en texturen. De bijbehorende hoofddoek, de angisa, werd ook op verschillende manieren gebonden met steeds een andere betekenis: zonder woorden kon een boodschap worden doorgespeeld. Een bekend bindmodel is mit mi tap a uku, ontmoet mij om de hoek, om iemand te wenken voor een ontmoeting op een bepaalde plek. 

De angisa werd op een bepaald moment in Suriname als standaard hoofddoek door vrouwen gedragen. Nu zie je dat minder. De koto wordt vooral op hoogtijdagen of feesten gedragen, vooral ook omdat het heel wat tijd in beslag neemt om dit kledingstuk te maken. De stof moet worden gestijfd met gomma, lijm of stijfsel gemaakt met zetmeel van cassave, en daarvoor alleen al had je meestal een dag voorbereidingstijd nodig.

De odo, Surinaams spreekwoord, is onlosmakelijk verbonden met de klederdracht. Vaak worden zo een op trotse manier met bijbehorende mimiek verhalen verteld in koto.

Mi na afu sensi, no wan man e broko mi

Letterlijk: Ik ben een halve cent, niemand kan mij wisselen. 

Mensen met een rijpe ervaring, kun je moeilijk bedonderen.

Sranan odo buku, 1989,  Guno Hoen. pagina 51

De tot slaafgemaakten werden door de kolonisator op verschillende manieren onderdrukt. Zo was er een verbod op het beleven van eigen godsdienst en cultuur.  De tot slaafgemaakten maakten zich ondanks alles een nieuwe taal en kleding eigen als teken van verzet. Deze elementen werden in de loop der jaren ook gedeeld met de andere bevolkingsgroepen en zijn nu door de UNESCO erkend als onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed van Suriname.

De koto wordt ook internationaal erkend als deel van de identiteit van de Surinaamse vrouw. Wanneer je jong bent zie je de vele aspecten van het immaterieel erfgoed van Suriname als vanzelfsprekend. Pas wanneer men de geschiedenis en  gevoelens erachter onderzoekt, besef je hoe diepgaand en vooral bijzonder het is.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Dozen

In het oude appartement van mijn oma stopten we de sporen van ruim tachtig jaar in dozen, voorzagen alles van een label en droegen haar leven het wooncentrum binnen waar ze kwam te wonen.

Ik kende dat wooncentrum al: ik woon er twee straten vandaan. De bus die naar het station rijdt stopt pal voor het grote, hoekige gebouw, waarvan de gevel voornamelijk bestaat uit een rasterwerk van ramen en balkons.

Die blokkendoos is mijn uitzicht als ik op de bus te wachten sta, dus kijk ik altijd even naar binnen, om de tijd te doden, langs de gordijnen, ouderwetse vitrines en lamellen. Een aantal keer had ik zicht op het interieur, vaker stonden er fotolijstjes, beeldjes en vazen in de vensterbanken – kleine voorwerpen, die grote dingen over iemand kunnen vertellen. Af en toe stond er een broze, breekbare gestalte voor het raam als ik keek en dan kregen de spullen een beetje een gezicht, een leven, en anders fantaseerde ik dat erbij. Toch bleven het onbekenden, waren de spullen slechts een glimp van een leven waar ik niets van wist.

Nu was dat wooncentrum meer dan een kijkdoos: het was de plek waar mijn oma woonde. Met karretjes, dozen en tassen liepen we het gebouw binnen waar ik me zo vaak een voorstelling van had gemaakt, waarin ik allerlei levens had verzonnen, behalve die van mijn eigen oma.

De aanloop naar deze verhuizing was een zware tijd voor de kinderen van oma, mijn tante en mijn moeder. Het stof dat dekkend op hun verleden lag was weer opgewaaid, de moeilijke dingen werden weer opgerakeld door de toestand, maar toch stond mijn moeder meubels te verschuiven en vouwde mijn tante wat kleren op. Ze bleven aan de zijde van hun moeder.

Nadat familieleden een aantal ritjes op en neer hadden gemaakt, waren de meeste spullen overgeheveld. Oma zat op haar bed, dat als eerste in elkaar was gezet, en keek toe hoe de handen van familieleden zorgvuldig, maar systematisch haar leven door hun handen lieten gaan, in kasten stopten, een nieuwe plaats gaven.

Met elke leeg doos werd de ruimte iets meer een thuis. Als je zo oud bent als mijn oma, dacht ik, kleeft er aan alle spullen een herinnering, huist in ieder stuk meubilair een verhaal, zijn foto’s aan de muur soms de enige resten van iemand die je hebt gekend. Wanneer die herinneringen vervagen en de verhalen door elkaar gaan lopen, is dat een wreed verlies.

Nog voor vijven waren de laatste spullen uitgepakt. Met de familie zaten we nog even na, terwijl oma wat verloren de kamer rondkeek. Mijn tante legde uit hoe de deur op slot moest, in welke kast de jenever stond, en waar de rode knop voor was, die ze om haar pols had. Ik vertelde oma hoeveel makkelijker het hier zou worden en dat er allerlei mensen dag en nacht voor haar klaar zouden staan. Met een zucht vroeg ze zich af waar ze dit aan verdiend had.

Ik keek naar de lege dozen, en dacht aan mijn eigen verhuizing, ruim twee jaar geleden. Nadat mijn laatste dozen waren uitgepakt en ik helemaal over was, had ik mijn huiskamer rondgekeken, en gedacht: nu begint het pas, het leven.

Voor mijn oma zou het precies andersom zijn, twee straten verderop.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

De archieven van het noorden

(De wereld in stukken 25)

Een kaart met slechts zee kent zijn eigen problemen: wat vertel je erover? Maar een kaart met honderden of duizenden Scandinavië-herinneringen en -associaties heeft evenzogoed iets heel lastigs.  

Een ochtendlijke ontmoeting met een zeer ontspannen eland en kalf in een uitgebreid en stil bos in Midden-Zweden, rond 1987 zou er een kunnen zijn. Deze wandelingen vormen het fundament van mijn begrip van en vooral liefde voor het bos. Of een zomernacht op de Lofoten in 2009, wandelend om 3 uur ’s nachts in midzomerlicht, een walvisstoofpotje in de maag. Een kerstvakantie in een houten huis met twee meter sneeuw buiten en een heuvel waar je vanaf skiet. Of een schip in de haven van Åland in het Finse deel van de Botnische golf dat de laatste Graanrace naar Australië nog gevaren had, Sibelius op de achtergrond. Of na een dag navigeren op een dorpje op de kaart vermoeid van de rugzak constateren dat dat hele dorpje is leeggelopen, vitrage uit de vensters wuift, en dat in de enige waterput een beschimmelde hagedis drijft. Of een middag aan de haven van Oslo waar ik urenlang en met stijgende bewondering naar een paar doodgewone wilde eenden staarde. Gewoon omdat het licht zo goed was.

Ik broed eerder op een samenvatting van wat Scandinavië betekent en kom op iets als een opluchting.

De herinneringen zien mij

Een junimorgen als het te vroeg is
om te ontwaken en te laat om weer in te slapen.

Ik moet eruit, het groen in dat vol zit met
herinneringen, ze volgen mij met hun blik.

Ze zijn onzichtbaar, ze smelten totaal
samen met hun achtergrond, perfecte kameleons.

Ze zijn zo dichtbij dat ik ze hoor ademen
hoewel de vogelzang oorverdovend is.

Tomas Tranströmer (vertaling Bernlef)

In de jaren ’80 heb ik twee zomervakanties lang rondgelopen door Zweden in de bossen met een rugzak en tent samen met vriend M. De opluchting van Scandinavië is de ruimte, en de afwezigheid van mensen. En heel letterlijk misschien de zuivere lucht? Het voelt altijd goed te bedenken wat een plak land daar ten noorden van ons ligt, waar je rust en uitgestrektheid kunt vinden. Intussen verdringen de herinneringen zich wel.

We liepen de Vilhelm Moberg Leden in Småland. Een schrijver die niet ver buiten Zweden doorbrak, maar daar wel beroemd werd om zijn reeks boeken over emigranten. De arme boeren uit zijn geboortestreek hadden zijn sympathie. Je ziet ze overigens boeiender geportretteerd in Gösta Berling’s Saga van Selma Lagerlöf.

De bossen zijn schier eindeloos. In Zweden kwam ik nooit hoger dan pakweg tot een derde van dat land en toch had ik het gevoel van onbeperkte ruimte al. De bossen hebben een andere kwaliteit. Ze zijn diverser in de ondergrond: omdat er meer naaldbomen zijn bereikt meer licht de bodem waardoor gevarieerde bodemgroei mogelijk is. Door lucht- en waterkwaliteit zijn korstmos en andere mossen veel alomtegenwoordiger.  Uit het prachtige en ondergewaardeerde werk De kleuren van Anna van de in Zweden woonachtige schrijver Sander Kollaard weet ik dat het met de bossen aldaar ook niet overal zo geweldig gesteld is. Misschien is het dan ook een herinnering om naar uit te wijken: niet op veel realisme gestoeld, maar een wensdroom van het Scandinavië Van De Geest.

Open plek

Midden in het bos bevindt zich een onverwachte open plek die slechts gevonden kan worden door wie is verdwaald.

            De open plek is omsloten door een bos dat zichzelf verstikt. Zwarte stammen met met asgrijze mosstoppels. De dicht opeengedreven bomen zijn dood tot aan de toppen waar een paar sporadische groene takken aan het licht raken. Daaronder: schaduw broedend op schaduw, het groeiende moeras.

            Maar op de open plek is het gras verwonderlijk groen en levend. Er liggen grote stenen in rangorde. Het moeten de fundamenten van een huis zijn, misschien heb ik het mis. Wie hebben hier geleefd? Niemand kan hier opheldering over geven. Namen staan ergens vermeld in een archief dat niemand opent. (Alleen archieven blijven jong) […]

Tranströmer heeft ook in dit gedicht de bijzondere kwaliteit jouw herinneringen voor je op te schrijven. Want dit, dit heb ik in de bossen meerdere malen gezien. De herinnering aan geëmigreerde boertjes en hun leven vormgegeven in alleen een fundament of een paar fruitbomen te midden van het naaldwoud. In Scandinavië ademen de bossen – toch al archieven van licht en leven – meer geschiedenis; misschien kom ik er daarom zo graag.

Lezen: Eric Newby, The Last Grain Race
Tomas Tranströmer De herinneringen zien mij, Verzamelde gedichten en memoires (vert. Bernlef)
Rita Verschuur Astrid Lindgren een herinnering
Stephan Enter Grip (Lofoten)

Naar kaart 26

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Ouderlijk thuis

Sinds mijn vaders dood in februari heb ik gezocht naar een plekje voor mijn moeder, een appartement bij ons in de buurt. Het huis in Hilversum was heel erg een plek voor die twee samen, en in haar eentje vindt ze er niks aan.

Mijn ouders’ bungalow aan de bosrand is niet het huis waarin ik opgroeide, en dus dacht ik er weinig binding mee te hebben. De kamers zijn er licht en de tuin is fraai, maar het is geen Amsterdam en dan houdt voor mij alles eigenlijk al op.

Ik dronk koffie met Cindy op het terras van De Gruyter. Valentijn kwam langs en ons gesprek verliep zoals gesprekken tussen schrijvers lopen. Op een gegeven moment hoorde ik mezelf zeggen dat Amsterdam de enige plek is waar ik me ooit thuis heb gevoeld.

Toen ik even later op de fiets zat om Ada van school te halen, besefte ik dat ik iets anders had bedoeld. Amsterdam is de enige stad waar ik ooit voor het eerst aankwam en dacht: dus zo voelt thuiskomen.

Natuurlijk waren mijn ouders een thuis voor me. Natuurlijk is mijn gezin dat, zijn mijn vrienden het, waar we ons ook bevinden. Ik heb me thuis gevoeld in Italië, in Suriname, Kopenhagen – maar je snapt wat ik bedoel, hoop ik.

De plek zélf deed het: ik kwam met de trein aan langs de rug van deze stad (door de reet, als ik het op zijn Jordanees mag zeggen) en merkte dat mijn voeten net wat dieper in de aarde zakten, dat alleen maar hier zijn al genoeg was. Zelfs in mijn eentje, met nog nul gemaakte vrienden.

Als mensen mijn stad niet moeten, dan denk ik zoals elke ware gelovige dat ze haar nog niet écht hebben gezien.

In het zoeken naar een huis voor Ine dwong ik mezelf steeds te blijven denken aan wat zij wil, wat goed voor háár is, niet aan wat ík in haar situatie zou doen. Volgens mij heb ik goed opgelet: ze wil het echt.

Niet alleen wil ze het, ze denkt ook dat ze geen moeite zal hebben het huis te verlaten dat Jos en zij ooit kochten voor hun laatste jaren samen.

Vandaag liep ik er door de gang, zoekend naar de juiste schroevendraaier voor de lamp naast de voordeur, en voelde ik mijn vaders passen. Ik liep zijn loopje, volgde die kortste lijn tussen de dingen die je alleen door jaren van herhaling vindt.

Ik zág hem niet, ik wás Jos een beetje: een kalm en aangenaam soort wezen – ik weet dat hij vaak zorgelijk was, maar misschien was ik wie hij steeds meer had geprobeerd te zijn.

Bij mijn vertrek keek ik in de hal nog één keer achterom. Ine was al naar het raam aan de voorkant van het huis gelopen zodat ze me uit zou kunnen zwaaien. Mijn oog viel op de foto van mijn vader met Otis de Hond op schoot – ze waren grote vrienden en overleden binnen een maand van elkaar.

Jos is op zijn rug te zien, mijn hondje heeft zijn kop naar achter, de kraaloogjes gesloten. Ik voelde mijn vaders tengere lijf door dat lichte zomerjack heen – het jack had sleetse mouwen, zoals al zijn kleding licht versleten was. Ik voelde de vacht van Otis tegen mijn wang, rook de diepe talggeur die altijd rond zijn oren hing; de warmte van een hond die in de zon heeft liggen slapen, die wat overmand door hitte kwispelend naar binnen komt.

Hilversum is waar die oude man en hond blij samen waren: het bos was een verheuging, slechts op een korte tippel afstand. Eén keer gooien met de bal en je stond al bij het weiland met de paardjes.

Als dat huis verkocht is, dacht ik in de auto, dan is er weer en plek weg waar ik het verleden in kan lopen. Dan zit die plek alleen nog in mijn hoofd, en na mijn dood zal hij alle betekenis verliezen – los zijn van herinnering. Een lijf zonder een ziel is logisch maar misschien vooral poëtisch om te denken.

Ik stelde me voor dat ik daar straks een laatste rondje loop, een van mijn vaders rondjes, maar dan door al die lege ruimte, vers gekalkt op aanraden van de makelaar. Wat zou ik tegen mezelf gaan zeggen om het oké te maken, niet meer dan een handeling: het inleveren van de sleutels.

Misschien had ik behoefte aan een ritueel.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Mijn wereld is ook van jou

Het heeft er alle schijn van dat ik mijn studie Biomedische Wetenschappen heb afgesloten; ik wacht nog op één cijfer, maar daar maak ik mij geen zorgen om. Een van de vakken waar ik dit collegejaar enorm van heb genoten, was het vak Reflection on Science. Ondanks de Engelse naam werd het in het Nederlands onderwezen. Het was feitelijk een spoedcursus wetenschapsfilosofie: paradigmavorming, Kuhn, Kant, Popper. Ik werd er heel blij van. Mijn medestudenten minder. Op een zeker moment keek een jongen mij verveeld aan en sprak de historische zin: ‘Als al die filosofen hun denkkracht nuttig hadden ingezet, was kanker waarschijnlijk al wel de wereld uit.’

Ik antwoordde dat ik dit een fascinerend college vond. Hij zei: ‘Ik niet. Ik ben een bèta.’

Dat is een dodelijke zin. Voor jezelf. Voor de wetenschap. Voor de wereld. Het zit hem in de impliciete oorzakelijkheid: want ik ben een bèta. Met die woorden ontsla je je van alle verplichtingen richting mensen die niet jouw interesses delen. Je zegt eigenlijk: ik ben anders dan jij en daarom is jouw wereld een wereld waarin ik niet geïnteresseerd ben. Literatuur, (klassieke) muziek, goed eten, theater, beeldende kunst, daar hoef je je niet voor te interesseren, hoef je niet te begrijpen, want je bent anders, je bent een bèta. Andersom zijn er genoeg alfa’s die zeggen dat ze een ‘alfa’ zijn en daarmee de wereld van de wiskunde, de biologie en de natuurkunde aan zich voorbij laten gaan. Ze hoeven er geen belangstelling voor te hebben, want die wereld is niet hún wereld, het is de bètawereld.

Uiteraard is niet iedereen hetzelfde. De een vindt een dag door een museum lopen boeiender dan een wiskundecollege. De ander gaat helemaal op in de natuurkunde en heeft geen boeken behalve natuurkundeboeken in de kast staan. Maar dat hoeft niet te betekenen dat je die andere wereld afhoudt, als het ware afbakent met een lint waarop staat: niet voor mij, want ik ben anders.

Het gaat mij er niet om of je als letterkundige goed bent in wiskunde of als natuurkundige of geneeskundestudent houdt van lezen. Het gaat mij erom dat je je niet afsluit van de wereld die buiten jouw interessegebied valt. Het is niet alleen nergens voor nodig, het is ook nog eens doodzonde.

Het verkleint je wereld en daarmee kom je nooit met potentieel interessante dingen in aanraking. De alfa- en bètawetenschappen zijn zo breed dat je niet met honderd procent zekerheid kan zeggen dat je alles van de andere kant niet leuk vindt. 

Daarnaast zorgt de afwijzende houding voor wederzijds onbegrip. Bètawetenschappers stellen dat hun werkzaamheden van groot belang zijn voor de mensheid, terwijl het werk van alfawetenschappers, volgens hen, niet zo belangrijk is. Alfawetenschappers daarentegen vinden dat bètawetenschappers te eenzijdig zijn. Dit zorgt voor een soort polarisatie die de samenleving en de wetenschap niet ten goede komt. Want wat is wetenschap? Het is een manier om de wereld beter te begrijpen. Om de wereld in kaart te brengen, als je wilt. De wereld bestaat niet alleen uit ziektes en natuurkundige verschijnselen, maar ook uit taal, kunst, ideeën en gevoelens. Om een voorbeeld te noemen: voor de ontwikkeling van Google translate zijn niet alleen informatici en technici nodig geweest, maar ook taalwetenschappers. En (nog een voorbeeld) in allerlei takken van de geesteswetenschappen is een gedegen kennis van de statistiek onontbeerlijk. Om de wereld te begrijpen heb je nu eenmaal beide wetenschappen nodig. Door ofwel de alfa- ofwel de bètawetenschappen links te laten liggen, snap je de wereld – je eigen wereld – maar half. 

Laatst had ik het met een geneeskundestudente over boeken. Op zeker moment zei ze dat zij vond dat iedere geneeskundestudent tijdens de studie verplicht zou moeten zijn Oorlog en vrede te lezen. In dat boek zat alles, zei ze: liefde, dood, oorlog. Zij stelde dat studenten de wereld beter zouden begrijpen, de mens beter zouden begrijpen en daardoor een betere arts zouden worden. Andersom denk ik dat boeken zoals van Hanna Bervoets of Harry Mulisch aan kracht winnen als je wat van de bètawetenschappen afweet. Zo heb ik genoten van het verhaal Een modern verlangen van Hanna Bervoets omdat ik college had gehad over de gendiagnostiek en begreep hoe het in elkaar zat. 

Tot slot moet een architect niet vergeten dat het gebouw dat hij neerzet ook toegankelijk moet zijn voor rolstoelgebruikers en dat er een plek moet zijn waar mensen hun jas kunnen ophangen. Technologische of medische uitvindingen kunnen zorgen voor gemak en veiligheid maar ook voor een inbreuk op de privacy. Aan de andere kant moeten filmmakers niet vergeten dat de techniek die hen in staat stelt een film te maken niet uit de lucht is komen vallen. En een pianist is ook wel eens ziek en achter de behandeling die hij krijgt gaat een wereld van onderzoek schuil.

Natuurlijk zijn er zat zaken waar je als ‘alfa’ of ‘bèta’ niks van begrijpt als je het naburige veld induikt, maar daar moet je je niet door laten afschrikken. Het gaat erom dat je het andere niet bij voorbaat afwijst en af en toe eens kijkt wat de anderen doen. Het maakt je als mens breder en het maakt jou en het leven interessanter. En het helpt de wereld vooruit. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor ‘alfa’s’ of ‘bèta’s’, maar voor iedereen die denkt dat zijn of haar eigen beroep, werkveld of onderzoeksgebied het belangrijkste is wat er is. Je mist iets. Echt waar. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.