Dingen waar ik niet dikwijls over nadenk en toch wil kennnen

In tegenstelling tot mijn collega’s Martijn, Lieke en Simone  ben ik geen filosofisch onderlegd mens. Wel las ik veel te vroeg veel Nietszche en Plato (maar dat was meer te danken aan hun goede stijl en aan mijn ongeremde en onbepaalde leeshonger.) Het heeft helaas geen vermogen tot erg kritisch denken in mij teweeggebracht. Grote vragen gaan vaak langs me heen, ik snap ze ook niet en ik ben er iets te eenvoudig voor.  Of moet ik zeggen dat ik leef in de zegen van de zorgeloosheid? De ‘Wereld in de zunne’, zal ik maar zeggen: ‘lekker alles goed’.

Wel realiseer ik me dat veel niet te kennen is. (Ik kom nu in de buurt van een filosofisch jargon) en daar maak ik me soms ook zorgen om. Ik maak mij zorgen om de maar schijnbaar éen op éen relatie van wat Google meent dat bestaat, en wat werkelijk bestaat. Of preciezer: de angst dat mensen denken dat Google alles ziet en kent. Google plaatst een filter over wat we kunnen kennen, en daar kan ik wakker van liggen en dat deed ik vannacht ook inderdaad.

Het probleem ligt dieper. Ik was een paar weken terug in het depot van het Tropenmuseum: een fascinerende omgeving. In een eerder leven was ik eens in het depot van de  Bibliothèque nationale de France in Parijs Een depot is de vaak ondergrondse afdeling van  musea of bibliotheken waar bewaard wordt wat niet getoond kan worden. En in die zin is het depot het negatief van de ogenschijnlijk kenbare wereld. Voor wie daar gevoelig voor is is het depot met zijn rekken en in beschermende constructies opgeslagen spullen een prachtig verhaal, het verboden verhaal eigenlijk. In het geval van het Tropenmuseum hangt dat slechts gedeeltelijk kunnen tonen niet alleen samen met zakelijke aspecten als hoeveelheid expositieruimte, de hoeveelheid beschikbare mensuren en de staat van het materiaal, maar ook met wat het museum wil vertellen. Een museum heeft een verhaal, zag ik ook in het Rijksmuseum onlangs, en in dat laatste geval nu een tikkeltje  een simplistisch verhaal (als we ons naast alle loftrompetten een klein zuur nootje mogen veroorloven: de tekstjes naast de werken zijn wat infantiliserend).

Het Tropenmuseum ontstond uit het Koloniaal museum en werd van materiaal voorzien door onder meer verzamelaars uit de 19e eeuw. Deze mensen die zich vooral in ons wingewest Nederlands-Indië ophielden hadden zo hun eigen beperkingen in kijken, zoeken, de werkelijkheid waarnemen. Hoewel de Islam er ook toen al een enorme factor was, zag de koloniaal vooral Hindoeïsme en boeddhistische cultuuraspecten op bijvoorbeeld Java. De Islam werd bijkans genegeerd. Het Koloniaal museum van Nederland, dat werkelijk eeuwen in de gelegenheid was artefacten van Islamitische kunst te vergaren, deed dat niet of nauwelijks. In het depot bevinden zich wel honderden huizen op schaal van bevolkingsgroepen per eiland. In Indië vervaardigd, maar dienstig om de Nederlandse zendeling kennis te laten maken met zijn toekomstige omgeving.

Het tonen van die huizen past nu veel minder in het ‘museale verhaal’. Het verzamelen van Islamitische kunst heeft  vroeger veel minder in de collectievorming een rol gespeeld dan nu wenselijk zou zijn. Het zogenaamde museale verhaal is een verhaal dat je eigenlijk alleen kunt lezen met heel veel voetnoten. Ik heb behoefte aan het waarom achter collecties en keuzes. Steeds dieper in de Franse bibliotheek bevinden zich boeken die nooit opgevraagd worden, ook een bibliotheekdepot is een negatief. Dat wat we niet lezen.

Ik wil graag diep in de kelders van de BNdF zijn, volgaarne in het depot, omdat het depot bijna als negatief van het museum een heel sterk verhaal vertelt. Je moet er zelf het nodige bij denken, maar denken kan geen kwaad, al wordt het in musea wel eens ontmoedigd. Ik pleit voor museale transparantie: dat een museum vooraf helder en ronduit zijn beperkingen meldt.  Het liefst benader ik musea vanuit hun depots. Ik vrees de tijd waarin mijn bril een Googlebril is, die me toont wat ik hoop te vinden. Ik wil graag vinden wat ik niet zoek en niet begeerde te weten.

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

De laatste Koninginnedag

Vandaag is Jeroen Brouwers jarig. Het zal zijn laatste verjaardag zijn die samenvalt met Koninginnedag. Na 73 jaar wordt hij verlost van de oranje schaduw die al heel zijn leven over zijn verjaardag hangt.
         
Op de dag van Brouwers’ geboorte trok er een feeststoet door de straten van Batavia. Juliana was 31 geworden. Een dertig meter lange papieren draak werd door de mensen omhoog gehouden en meegezeuld. Jongens en meisjes dansten en hielden ontbijtbordjes draaiende boven bamboestokken. Er gingen vliegers de lucht in en er klonk muziek. ´Onze kleine rakker wordt feestelijk ingehaald,´ zei pa Brouwers tegen zijn vrouw. Ik vraag me af of die iets van zijn woorden heeft meegekregen. Want terwijl de feeststoet hun straat indraaide, was ze driftig aan het persen. (uit: Mijn Vlaamse jaren)
         
Aan Jeroen Brouwers hebben we overigens de volgende karakterisering van onze nieuwe koning te danken: ‘De diepgang van een surfplank, het brein van een gup, de intellectuele uitstraling van een krop sla.’ Dit staat in Satans potlood (1997) maar is ook na te lezen in de Story, die een artikel aan deze uitspraak wijdde. Beatrix was er zo boos over dat ze overwoog om juridische stappen tegen Brouwers te nemen.

1300Dertig april is ook de verjaardag van Albert Egberts, de hoofdpersoon uit De tandeloze tijd van A.F.Th. Van der Heijden. Zijn geboorte wordt beschreven in Vallende ouders. ‘Ik had mijn moeder nog aan, maar ik ontkleedde me snel,’ laat Van der Heijden Egberts vertellen. ‘Ze gleed van me af als een jurk.’ Het was 1950, klokslag twaalf uur, nog net op Koninginnedag.
         
Egberts werd dertig op de dag dat Beatrix voor het eerst haar hermelijnen mantel aan mocht trekken. Overal in de stad waren rellen. Van der Heijden, altijd geïnteresseerd in het samenvallen van individuele gebeurtenissen met grote maatschappelijke ontwikkelingen, beschreef het verloop van deze dag in De slag om de Blauwbrug.
         
Vandaag, 33 jaar later, is er een nieuwe troonwisseling en in de fictionele wereld van Van der Heijden wordt Albert 63. Dat wil zeggen: mits de schrijver zijn hoofdpersonage tot in 2013 laat voortleven. Als het waar is dat Van der Heijden nog altijd doorschrijft aan De tandeloze tijd, dan gaan we misschien ooit nog lezen hoe het Albert Egberts op 30 april 2013 vergaat.
         
Compleet ondenkbaar is dat niet. Want in verschillende interviews heeft Van der Heijden verteld dat de nog te verschijnen vervolgdelen zich zullen afspelen aan het begin van de eenentwintigste eeuw. En dat Albert Egberts in die delen een rol zal blijven spelen.
         
De eerste troonwisseling in diens leven leidde tot de proloog van de cyclus. Wellicht levert deze tweede het materiaal voor een epiloog? Van der Heijden heeft eens gezegd dat het afrondende deel zal gaan over de moord in 2005 op Louis Sévéke. Werktitel: De oprotpremie. Maar later kondigde hij Kwaadschiks aan, een roman die ‘doorwerkt tot in 2008’, zoals hij anderhalf jaar geleden aan journalist Jeroen Overstijns vertelde. De plannen veranderen tot op de dag van vandaag nog voortdurend. Toen hij in 1996 het voorlopig laatste deel publiceerde, Advocaat van de hanen, had hij volgens eigen zeggen geen idee hoe hij De tandeloze tijd naar een definitief einde kon voeren. Je zou kunnen zeggen dat hij afwachtte wat voor mogelijkheden de actualiteit hem zou gaan bieden.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Alles komt goed – just keep dancing

Terwijl Maxim Februari zijn hier eerder aangehaalde essay Het regentonrumoer (Post Perdu, mei 1993) uitsprak/opschreef, legde David Foster Wallace

‘Waarop die Fransman zegt: maar daarom heb ik ook altijd een stokbrood bij me!’

‘Hahahaha!’

‘Hahaha. Een stokbrood! Vanwege die alpinopet, snap je?! Hahahaha!’

‘Hahahaha – hou op, hou op, ik doe ’t in m’n broek – hahaha!’

‘Jongens? Hallo? Kan ’t iets stiller? We zitten te bloggen.’

‘O, is ’t al begonnen? Sorry.’

‘Ja, sorry, sorry… let volgende keer verdomme zelf een beetje op… Nu staat dat stomme ge-eikel van jullie al op internet.’

‘Nou, nou, onze nederige excuses hoor Mijnheer De Grote Schrijver, ik wist niet dat je kwaad werd.’

‘…’

‘We zeggen al niks meer! Arrogante paardenlul!’

‘…’

[ Opnieuw. En… actie! ]

IJTerwijl Maxim Februari zijn hier eerder aangehaalde essay Het regentonrumoer (Post Perdu, 1993) uitsprak/opschreef, legde David Foster Wallace aan de andere kant van de Atlantische Oceaan de laatste hand aan de eerste versie van zijn grote filosofische roman Infinite Jest.

In een voorwoord dat sinds de tiende verjaardag van het boek aan Infinite Jest vooraf gaat noteert Dave Eggers over DFW: ‘He was already known as a very smart and challenging and funny and preternaturally gifted writer when Infinite Jest was released in 1996, and thereafter his reputation included all the adjectives mentioned just now, and also this one: Holy shit.’

Infinite Jest is één van de weinige boeken die je zonder weggehoond te worden Belangrijk mag noemen. In Passionate Magazine (2010, nr. 2) noemde ik de roman ‘de sloopkogel van het postmodernisme’ – een mening waarin het verschijnen van DFW’s The Pale King (2011), een boek dat antwoorden zoekt op de vraag hoe je het vacuüm (leegte, verveling) dat op een totale sloop volgt kunt overleven, me alleen nog maar heeft gesterkt.

Maar de wijzers lopen door. Wallace is dood (en god voelt zich ook niet lekker) en sowieso blijft alles altijd maar veranderen natuurlijk. De vraag is: wat komt er ná DFW? Om te beginnen: in Nederland? Moet hier nog wat breekwerk worden verricht? Of heeft de Nederlandse roman de afgelopen twintig jaar al vanzelf ‘een volwassen interesse’ ontwikkeld? Welke auteurs provoceren hun lezers tot autonoom kijken en kiezen? En is de Filosofische Roman onderdeel van een Groot Geheim Plan om De Wereld te Verbeteren? Of is een FR vooral a lot of fun?

Aanstaande vrijdag 3 mei 2013 op het Centre Court van Perdu: visies op de Nederlandse Filosofische Roman van/door Stephan Enter, Martijn Knol, Carel Peeters, Dirk van Weelden – aansluitend een debat onder leiding van filosoof Mathijs Gomperts. Meer informatie/reserveren: Perdu (Amsterdam).

Tirade onbewogen bewegers.

Soundtrack bij deze posting (t.b.v. Federeriaans voetenwerk) : Everything will be alright if we just keep dancing like we’re 22 (echo: 22).

Volgende week (6/5/13) op deze plek:  Één van de meest onthutsende brieven uit de recente literatuurgeschiedenis…

Verantwoording: de zinsnede ‘ik wist niet dat je kwaad werd’ (hierboven) is een citaat.

Ziekenhuis, oorlog en andere woorden

Op de eerste van de drie middelbare scholen waarop ik heb gezeten, vroeg de techniekleraar ons eerstejaars: ‘Wat kan moeiteloos alle vormen aannemen?’ We waren in het handarbeidlokaal in de kelder, op de houten werkbanken zaten verfvlekken die zich lieten lezen als wolken – dartelende hondjes, briesende drakenkoppen en bloedvlekken van ecoline.

De techniekleraar heette Cliff en hij droeg bergschoenen en een kaki-kleurig overhemd, zo een als crocodile hunter Steve Irwin ook had. Een flinke hanger van bot of steen hing tussen de open knoopjes, het zwarte touwtje dat er aan vastzat verdween in zijn borsthaar. Hij leek meer op een surfdude annex bosjesman dan op een techniekleraar, alsof hij op doorreis was en het handarbeidlokaal slechts een tijdelijk station was, een per ongelukke pleisterplaats.

            ‘Water’, zei Cliff. ‘Water neemt moeiteloos alle vormen aan.’

Hier denk ik aan, nu ik in het ziekenhuis zit op een afdeling waar ik niet moet zijn. (Ik ben hier niet voor mezelf, maakt u zich geen zorgen.) Ik ben in het ziekenhuis omdat ik op bezoek moet, maar ik ben naar deze andere afdeling gedwaald omdat ik van het ziekenhuis houd. Als ik kon zeggen waar dat precies in zit, hield ik er waarschijnlijk niet zo van. Wie teveel bezig is met het opdiepen van oosprong en wortels, ziet niet dat er daarboven iets groeit.

Afgelopen week hoorde ik een gesprek met Hans Jaap Melissen. Elke maand vertrekt hij naar Syrië om verslag te doen van de oorlog. Radio1 wilde van hem horen over ‘de psyche van de oorlogsverslaggever’. De presentator vroeg waarom hij niet wekelijks of voortdurend of in ieder geval nu in Syrië was.
            ‘Ik heb ook nog een gezin. Tenminste, net nog wel’, antwoordde Melissen. Net nog wel. De oorlogsverslaggever houdt er rekening mee dat het bestaan van zijn gezin, sinds zijn komst in de radio-studio, niet vanzelfsprekend is. ‘Ik heb wel een zekere fascinatie voor de dood’, erkende hij: ‘In ieder mens zie ik een toekomstig lijk.’ (Wortels die je niet moet uitgraven)

Wat hem natuurlijk ook aantrok, is dat een oorlogsgebied, althans voor een buitenlandse journalist, een ‘wereld in een wereld’ is. Waar je komt, je onderdompelt en weer gaat, waar alles radicaal anders is, andere wetten gelden.

Wat voor hem de oorlog is, is voor mij het ziekenhuis. Hier binnen balt een diverse bevolking samen – Sjonnies en Jan-Willems, Somaliërs en Leidenaren – , verbonden onder de noemer van ellende – een beetje zoals met het Koningslied.

Ziekte is verschrikkelijk, de dreiging van de dood is verschrikkelijk, de kinderafdeling, EHBO en IC zijn verschrikkelijk. Maar verschrikkelijkheid geklonterd in één gebouw heeft iets veiligs. Buiten de draaideuren verspreidt de verschrikkelijkheid zich, vertroebelt het de lucht en weet je nooit óf en wanneer en van welke kant het je verrast. In oorlogstermen: in het ziekenhuis is verschrikkelijkheid een front – groots, dreigend, maar overzichtelijk – daarbuiten een gevaarlijk onvoorspelbare groep guerilla strijders.

Verschrikkelijkheid is dus een beetje als water. Zet er een gebouw voor neer, en het verzamelt zich.

(Overigens moet je uitkijken voor oorlogs- en krijgersmetaforen in combinatie met ziekte. Voor het waarom, lees Susan Sontags Illness as a metaphor of wat Karin Spaink schrijft over Pink Ribbon)

Ik zie een man, hij zit onder de kapstok in de wachtkamer. De mouw van een jas –  rood, winters nog – hangt vlakbij zijn gezicht. Hij frummelt door een showbizz-blaadje en blijft hangen bij Bram M.. Misschien gelooft hij in een wet die zegt dat het leed van een ander, het jouwe opheft. Dat wanneer de wereld instort voor Bram, het zijne nog wel even gestut staat. Bijgeloof of irreële logica waar ook Melissen zich schuldig aan maakt: ‘Soms denk ik: heb ik mijn geluk verbruikt? Het gaat al zo vaak goed.’

Omdat er niet nog een showbizz-blaadje ligt, steek ik mijn been in de lucht (omdat, steek: irreële logica). Ik houd het gestrekt als een soldaat (voor Melissen), kijk naar mijn zwarte panty en zoek het woord voor de blauwe plekken of ijsbloemen of de mini-mierenhoopjes in de stretchstof. Ik bedoel die beschadiging die ontstaat wanneer je met je panty ergens tegen aan schuurt. Dat is iets anders dan een ladder. Daar smeer je doorzichtige nagellak op zodat ie niet verder uitdijt, maar tegen dit probleem helpt niets.

Moeiteloos vormen ze zich niet, woorden. Maar ze proberen er altijd te zijn, waar dan ook. ‘At the end of the day words, like us human beings, are made of water. They can be shaped and reshaped endlessly.’, las ik laatst bij de Turkse schrijfster Elik Shafak.

Ik denk aan mijn techniekleraar annex bosjesman annex surfdude Cliff en dat de W voor mij vooral van woorden is. In de woordenwereld spoelt water alles altijd symbolisch weg. Dit is gewoon het ziekenhuis.

Ik zoek het bordje naar de afdeling terug. Oncologie. Verschrikkelijkheid samengebald. Het is oorlog (sorry Susan, sorry Karin).

 

psychomotor

Gisteren volgde ik college over het (on)vermogen beslissingen te nemen bij mensen die depressief zijn. Omdat mensen die zwaar depressief zijn vaak lijden aan een aandoening die ‘psychomotor retardation’ heet (een aandoening waarvan ik de naam zo mooi vind, dat ik hem haast zou willen hebben), lukt het ze niet om beslissingen te maken. Hun tijdsbesef is dusdanig defect dat het simpelweg niet mogelijk is om een eenvoudige keuze als ‘wel of niet douchen?’ zin te geven. Ze spreken langzaam, hun bewegingen zijn sloom.

Hier zijn de vier criteria waaraan je moet voldoen om niet als psychomotorische retard door het leven te gaan wanneer het het nemen van beslissingen betreft (Martin, W., ‘Temporal inabilities and dicision-making capacity in depression’, 2013):

– ik ervaar de toekomst als ‘open’
– ik ervaar mijn huidige taak van afwegen en een keuze maken als van invloed op de toekomst
– tussen de verschillende mogelijke toekomsten die ik voor me zie bestaan normatieve verschillen
– indien noodzakelijk voor het maken van mijn afweging kan ik de verschillende toekomstscenario’s enigszins gedetailleerd voor me zien

Maar is dit werkelijk hoe wij tot een besluit komen? Ik heb het idee dat ik voortdurend keuzes maak die niet van invloed op de toekomst kunnen zijn, omdat andere mensen roet in het eten gooien. Ik weet dit, en toch is er niets mis met mij. En wanneer het punt drie betreft: hoe vaak gooien we niet een muntje op omdat het geen barst uitmaakt welke uitkomst er zal zijn, als er maar een uitkomst is? Vaak gaat het er eerder om dat je een keuze maakt, dan welke dat ook moge zijn. Je moet een risico nemen. Niemand weet hoe het zit.

En dan is er nog de methode waarbij je de beslissing die overduidelijk betrekking heeft op je eigen leven, buiten je probeert te plaatsen. Zijn we niet allemaal voortdurend op zoek naar de tekens aan de wand, de drie groene stoplichten op rij die bevestigen dat je je geliefde mag kussen? Ik wel, ik houd van tekens en symbolen. Voor een deel is dit doordat je hiermee je verantwoordelijkheden kunt ontlopen: ik was het niet die je de liefde verklaarde, want toen er binnen twintig minuten twee knopen van mijn blouse afvielen en ik daarna drie keer tegen het aanrecht stootte, verscheen er een blauwe plek in de vorm van een hartje op mijn heup. Toen had ik natuurlijk geen keus meer.

Soms ook vind ik het fijn om te denken dat ik een overmatige religieuze aanleg heb. Uit onderzoek is gebleken dat er een gebied in de hersenen is dat als het maar genoeg gestimuleerd wordt, religieuze ervaringen in gang zet, mensen aanzet tot geloof, welk geloof dan ook – en aangezien ik atheïstisch ben opgegroeid, daar ook achter sta, probeert dit gebied me op andere manieren te benaderen.

Misschien dat ik daarom vertederd kan raken om een gebarsten knikker, of me schuldig voel wanneer ik een ijsje in de vorm van een rendier eet.

Wat ik niet kan missen

Sinds ik op mijn site onder het kopje over Gilles heb geschreven dat ik het gelukkigst ben in Venetië, wordt me vaak gevraagd waarom ik het gelukkigst ben in Venetië. Zo kwam ik erachter dat het misschien niet zo’n ramp is dat ik voor het derde jaar op rij vergeten ben die website op te zeggen. Kennelijk kijken de mensen er toch naar.

Bovenstaande woorden schreef ik gisterenmiddag aan de eettafel van een huurappartementje aan de via Garibaldi. Buiten, onder het raam, gingen de gasten van Bar Mio richting het eerste aperitief van de dag. Toen ik een punt achter naar gezet had, voegden mijn moeder en ik ons bij hen.

De rest van de dag dacht ik na over wat er zo fijn is aan deze stad. Ik kwam er niet uit.

Ja, natuurlijk zijn er al die dingen die je te zien krijgt als je bij Google nog maar net de eerste letters hebt ingetikt. Maar ik heb vrienden die zeggen dat het voor hen veel zwaarder weegt dat er geen Italianen meer in de stad te vinden zijn, dat het hier platgelopen is door de toeristen; dat La Serenissima alleen een droom kan zijn voor Amerikaanse vrouwen van 50-plus. Ondanks mijn eigen protesten dat ik hier een aantal Venetianen heb leren kennen, geef ik die vrienden gelijk. 

Op de boot, onderweg naar een ander deel van de stad om wat rauwe zeebeesten te gaan eten en mogelijk ook wel een risotto met gare zeebeesten, probeerde ik het probleem op een andere manier te benaderen. Lichtdronken door de zon op de golfjes van de lagune, zocht ik by process of elimination naar wat voor mij de kern van deze stad is. 

Zou ik het hier nog fijn vinden als er niet zoveel water was? Waarschijnlijk wel. Water, kon weg.

Zou mijn hart nog bijna mijn borst uit knallen bij het zien van de skyline als er geen campaniles meer boven de huizen uitstaken? Kerken, streep. 

Zou ik nog aangeschoten van heerlijkheid door de stegen dwalen als er niet overal wijn te halen was, met een dingetje erbij? Drank, onnodig. 

En het eten? Hoe zat het daarmee? Nee, dacht ik. Ik kook zelf wel. Dat kon ook weg.

Blijkbaar blijft de stad ook overeind als ik Birre niet bij me heb, met wie ik hier toch altijd zo gelukkig ben. Of Nadim. Of Otis de Hond. 

Toen kwam ik in gedachten bij mijn vriend Gabriele Bianchi, een van de sympathiekste figuren uit de buurt en gelukkigerwijs ook de eerste Venetiaan waarmee ik – nu zeven jaar geleden – ooit een praatje maakte. Als hij er niet meer was, wat dan? 

Op mijn meest gestreste dagen in Nederland, als ik met gesloten ogen op zoek ga naar die perfecte stille plek (waar anderen misschien de zee, de bergen, dat strand in Thailand oproepen), visualiseer ik te lopen over de via Garibaldi, met mijn tas over mijn schouder. Herfstlicht in de straat, en de lange schaduwen van een vroege ochtend. De rolluiken van de winkel van mijn vriend zijn open; de frisdrankkoelkast waaraan hij zo’n hekel heeft – die met het luide Cola-logo erop – heeft hij al naar buiten gerold.

Het moment vlak voor ik over Gabrieles drempel stap,

voor hij overeind komt van wat hij ook aan het doen is,

voor hij me herkent en onder zijn snor die schitterende scheve glimlach tevoorschijn komt,

die honderdste seconde vlak voor hij mijn naam zegt. 

Dat, by process of elimination, bleek absoluut onmisbaar aan Venetië.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Uitje

    Uitje

    Drie jaar werk ik nu in Café De Druif; twee personeelsuitjes gingen aan mijn neus voorbij omdat die steeds in schoolvakanties vielen. De gemiddelde leeftijd van het personeel is zesentwintig – niemand heeft kinderen of schoolvakanties. Voor ik bij de Druif begon had ik geen kloof verwacht tussen mezelf als vijftiger en jongere collega’s. Misschien...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.

  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.