Tegen de balpen

Het 450ste nummer van Tirade is in aantocht. Om deze mijlpaal kracht bij te zetten nodigde de redactie 45 schrijvers uit om ieder een tirade van 450 woorden tegen iets of iemand af te steken. Omdat ik zelf bijna elke dag loop te tiraderen, volgt op deze plek een wekelijkse tirade.

Waarde balpen, laat ik het kort houden,

Je bent afgekauwd en beduimeld, je voelt je thuis achter het oor van een morsige boekhouder. Of erger nog, misschien ben je wel een exemplaar in het borstzakje van het overhemd aan het lijf van een leraar natuurkunde – dan ben je waarschijnlijk rood. Wie je ook vasthoudt, het is je om het even. Nu eens bij de een dan weer bij de ander, als een prostitué die geen vergoeding vraagt, zolang je maar aan je trekken komt. In het ongunstigste geval slinger je ergens rond, ben je vergeten, achtergelaten of tussen de kussens van de bank beland. Of je ooit wordt opgedoold – daar vind je jezelf te onbelangrijk voor. Je rolt van minderwaardigheidscomplex naar vernedering, keer op keer. Je vindt jezelf zomaar terug in een van verveling afgestorven studentenoor.

Daar zou ik het wel bij willen laten, ware het niet dat ik nog een van je eigenschappen moet aansnijden: je minst sympathieke eigenschap. Je moet altijd ergens lekken. Hoe gehavend je ook uit de schrijfstrijd bent gekomen, je ziet hoe dan ook een kans je laatste krachten te verspillen aan het spillen van je bloed. En als het bij zelfbevlekking bleef, nou goed dan, maar het lukt je steeds om mij deelgenoot te maken van jouw inktincontinentie. Je bent een onverbeterlijk stuk vreten, een eersteklas goorlap. In mijn jas en in mijn tas, bungelend aan mijn hemd desnoods, in één moeite door. Het gaat bijna nooit meer helemaal uit, dat weet je dondersgoed.

Ik wil je niet meer ter hand nemen. Ga jij maar in een hutje op de hei, met je labiele karakter en het uitgevlekte briefpapier erbij. Je hebt mijn handschrift naar de knoppen geholpen door nooit te luisteren naar mijn vingers. En of je nou een exemplaar van Bic of Parker, of een opgetuigde reclamepen was, mijn besluit staat vast. Je bent te licht bevonden. Ga maar ergens anders lopen lekken. Ik neem een vulpen, zo’n paradepaardje waar jij niet aan kunt tippen, een met een eigen foedraal. Een mooi zwart, zwaar uitgevoerd schrijfinstrument met iridium punt, die mijn letters wél begrijpt. Wie weet laat ik mijn naam erin graveren, zodat ik weet dat een ander hem niet zomaar meeneemt. Ik heb nog nooit een vulpen met lekkage meegemaakt, dus je zult begrijpen, waarde balpen, hierbij zeg ik de vriendschap op.

Hatelijke groet,
Marko

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

“De buffels”, palimpsest

Recycling – 25/45/70: het was een leuke en lange avond gisteravond, de boekpresentatie van 25/45/70, de trilogie van Jamal Ouariachi, David Pefko en Daan Heerma van Voss. Vandaar dat het me niet gaat lukken om vandaag een geheel nieuw stuk te schrijven en ik hieronder de tekst zal plaatsen die ik gisteravond uitsprak naar aanleiding van mijn medewerking aan het project.

Maar niet voordat ik nog even het volgende muziekstuk van Simeon ten Holt (jeweetwel, die van het canto) dat ik gisterochtend ontdekte met jullie heb gedeeld: 
http://www.youtube.com/watch?v=mjJUArTi2BY 
– Ik vind het zo mooi en kan niet goed uitleggen waarom, maar eens in de zoveel tijd kom je een stuk tegen waardoor je naar buiten wil, de herfst in in dit geval (deed ik), en de lucht is fris in plaats van koud, en je hebt overal zin in.

 

========

Toen David mij zo’n driekwart jaar geleden vertelde dat hij mee zou werken aan een erotische trilogie, een trilogie die bovendien in de markt gezet zou worden als literaire erotische trilogie, was ik nogal pissig toen ik vervolgens vernam dat de boeken door drie mannelijke schrijvers geschreven zou worden. Ja hoor, op het moment dat seks met literatuur verenigd wordt, worden de mannen van stal gehaald. Ik citeer uit het bijbehorende persbericht: “De mannen laten zien dat een literaire stijl, subtiele humor en een eigenzinnige compositie een erotisch verhaal niet in de weg staan.” Vervolgens werd duidelijk dat de trilogie een vrouwelijk hoofdpersonage zou hebben. Op zich een interessant uitgangspunt: zouden Jamal, David en Daan fantasierijk genoeg zijn om zich in de vrouwelijke psyche in te leven? Al gauw bekroop mij de angst dat het hier zou gaan om drie heteroseksuele mannen die drie boeken lang een vrouwelijk hoofdpersonage op zouden voeren dat ze seks zouden laten hebben met andere (weliswaar fictieve) heteroseksuele, mannen. Dit leek mij zo vreselijk saai dat ik David er toe heb verplicht mij een lesbische scene te laten schrijven.

Wat literatuur tot literatuur maakt is volgens mij in eerste instantie niet literaire stijl, subtiele humor of een eigenzinnige compositie – dat zijn secundaire kenmerken die het literaire gehalte van een werk enkel kunnen versterken – maar het feit dat ze je kijk op de wereld verandert. Met ‘wereld’ bedoel ik dan zowel de wereld om ons heen als onze eigen binnenwereld (literatuur is niet per se maatschappijkritisch wat mij betreft). In het geval van het schrijven van een literaire erotische trilogie, verdient deze dan ook alleen het stempel ‘literair’ wanneer de trilogie zich weet te onttrekken aan de seksuele stereotypen waarmee we dag in dag uit toch al doodgegooid worden. Ofwel doordat ze ons op kanten van seks wijst die niet binnen onze eigen ervaringswereld liggen, ofwel doordat ze onze eigen ervaring van seks weet te verdiepen door deze dusdanig te omschrijven dat we op een nieuwe manier gaan kijken naar wat we al die tijd al deden.

Of dat met deze trilogie gelukt is – ik weet het niet. Van mij had het op dat eerste gebied wel wat gedurfder gemogen. Het probleem met seks is alleen dat er over schrijven per definitie ‘gedurfd’ aanvoelt, waardoor je op dat vlak vervolgens al gauw achterover gaat leunen. Toen ik mijn scene schreef dacht ik in ieder geval meermaals: oh mijn god, ik schrijf over seks, dit is zo taboedoorbrekend van mij. Maar is met seks strooien om aan te geven dat je zo lekker tegendraads/stoer/zelfbewust/‘stout’ bent, niet juist een bevestiging van het feit dat je krampachtig met seks omgaat? Dit was althans de worsteling die naar aanleiding van mijn medewerking aan de trilogie in mij plaatsvond, en die nog steeds voortduurt. De enige manier om niet krampachtig met seks om te gaan is dan misschien door toe te geven dat je dat wel doet. Ik vind seks in ieder geval een vreselijk moeilijk onderwerp: het maakt je zo kwetsbaar, (letterlijk) naakt en wanneer het goede seks betreft word je er al helemaal sprakeloos van: juist in de armen van je geliefde kun je je de grootste sukkel voelen. De sterke kant van 25/45/70 vind ik dan ook niet dat de boeken geil of opwindend zijn, maar juist dat ze dat soms niet durven zijn. Seks is niet altijd spannend – en dat maak het juist spannend.

In dat licht vind ik het dan ook gek dat ik van de week een foto op facebook voorbij zag komen waarop de jongens een publiek interview gaven met zonnebrillen op het hoofd. Misschien dat het een manier is om te compenseren dat het ze gelukt is om een geloofwaardig boek te schrijven vanuit een vrouwelijk personage, en dat ze nu het idee hebben dat het tijd is voor eerherstel en mannelijk machtsvertoon, maar ik vind dat ze zichzelf en hun boeken daarmee tekort doen. Net zoals de benaming ‘buffels’ hen tekort doet. Het leuke aan Jamal, David en Daan is juist dat ze ook schaapjes zijn, die bereid zijn om toe te geven dat mannen niet altijd geile sexmachines zijn, die dat trouwens ook helemaal niet altijd willen zijn, en die een interessant en divers boek hebben geschreven waarin mannelijke en vrouwelijke seksualiteit op verschillende manieren in elkaar overvloeien. Het leukste, tot slot, aan mijn medewerking aan dit project vond ik dan ook het op vakantie met David samen aan onze stukken werken, waarna we ’s avonds op het dakterras onze laatste bevindingen doorspraken, terwijl we als twee giechelende pubermeisjes met rode oortjes aan onze glazen appelcider nipten.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vaar wel

Mijn nieuwe boek moest een bundel worden, waarvan de verhalen zich in dezelfde stad afspeelden. 

Palladina ligt ergens rond de vijfde breedtegraad aan de westkust van Zuid-Amerika. Een voormalig havenstadje, rustend in de armen van een kleine baai waaruit de handel en dus ook een groot deel van het leven zijn vertrokken. 

Ik maakte me zorgen of ik het geduld zou kunnen opbrengen om een jaar lang elke ochtend terug te keren in dezelfde omgeving. Of ik 200 bladzijden bij elkaar zou kunnen pennen, uitgaande van een aantal vaste punten. Het tegendeel bleek waar: nu Het laatste kind af is, mis ik Palladina elke dag. Het bleek zo’n krachtige plek dat de bundel een roman werd, mijn stad de hoofdpersoon.

Op nare koude dagen kon ik heimwee hebben naar het blauwe water van de baai, de rode pannendaken en het winkeltje van Maureen aan de kade. Ze zou me een zakje pinda’s geven en zeggen dat alles goed komt. Ze zou me plagen tot  ik huilde van het lachen.

Nu is mijn boek naar de drukker, de sleutel van de stad is ingeleverd. En ik, ik moet op zoek gaan naar een nieuw verhaal. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Twee vrouwen: D.Hooijer, Ata Kandó

Brachiopoden, kwallen en meer…

Vanmiddag wordt Kitty Ruys – D. Hooijer  begraven.  Enige jaren terug liepen we van het Centraal Station in Brussel naar  het ontvangstpaleis van Koning Albert, we hadden een uitnodiging gekregen voor de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren. Kitty schreef: ‘Ik begrijp niet waarom ik die uitnodiging kreeg, maar kom we gaan erheen.’Albert zou de prijs aan Cees Nooteboom uitreiken, Albert zei voortdurend Kees, en gaf ook op alle andere manieren duidelijk aan nooit een letter van de man gelezen te hebben.  Kitty vond dat nogal grappig.

We hadden nog geen drie stappen buiten het station gezet of Kitty zei: ‘Kijk, brachiopoden, en wat een kwallen!’ Ik keek om me heen en vond de meeste Brusselaars te aardig om dit nu meteen al verdiend te hebben. Kitty stond stil en keek naar de straatstenen. De ongeveer halve kilometer die we aflegden van station naar paleis keken we naar beneden en wees Kitty fossielen aan in het gesteente waarmee de weg geplaveid was. Ze wist veel namen die ik niet heb kunnen onthouden, we liepen door aeonen van leven in de bestrating van de grootstad Brussel.

In Museum Kranenburgh te Bergen is een overzichtstentoonstelling van de fotografe Ata Kandó. De Hongaarse vluchteling Kandó werkte voor Magnum in Parijs en maakte ongelofelijk mooie reportages van haar kinderen (met wie ze ging liften uit armoede, maar ook uit overtuiging dat kinderen wat moeten zien van de wereld) , dieren (‘tegen dierverknoeiing’), indianen in het Amazonegebied en wat al niet. Dit jaar werd ze 100. Kandó en Hooijer delen een volstrekt onconventionele blik en een intens mededogen in anderen zonder ooit sentimenteel te worden.

In haar recente romans De wanden van Oeverhorst en Catwalk  toont Hooijer een opmerkelijk inzicht en mededogen in mensen van vlees en bloed.  Haar springerige waarneming gaat volledig voorbij aan conventionele vertelwijzen. Daarom houd je van Hooijer, of niet. Als je op de eerste pagina al in de lach schiet, lees je door.  ‘Hilarisch’ is een woord waaraan ze een hekel had. Maar hoe noem je een brief als deze:

‘1. Hoe is het jongen. Je zit toch niet stiekem ouder te worden buiten mij om?

2. Hier alles in het kader van op en af. Gisteren mijn verjaardag gevierd en ik vond het een succes. Je ziet mensen zitten kijken van wat doe ik hier maar na een paar uur is dat over. We zaten op de hei en het weer was prachtig, niet te warm.  Ik hoop dat dit lettertype zich netjes gedraagt bij doorsturen.’

Geestig, toch minstens. Ze las elke Tirade van begin tot einde en was gul in haar bewondering: ‘Wat een prachtig nummer van Tirade. Echt heel goed. Marcel Möring en Manon Uphoff zijn echte schrijvers, die verhalen las ik ook voor het mooi.’

Om te voorkomen dat een blog als dit alsnog sentimenteel zou eindigen is de afronding in beter beheer bij Hooijer zelf. De laatste bladzij van Catwalk:

‘Zij is niet mee.’

‘Is ze niet mee? Ziek of zo?’

‘Erger nog.’

Dood? Hoe kan dat? Sinds wanneer!’

‘Ik had dat nog willen vertellen. Gewoon overleden. Nou, bel zo vaak als je wilt. Nu moet ik echt verder, hoi.’ (Klik.)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een scheetanekdote

Ik lees de stukken van Rutger Lemm altijd met veel plezier. Hij schrijft grappig en eerlijk over herkenbare dingen. Over ouders, over falen en een tijdje geleden, in het kader van de Vieze Week op hard//hoofd, over het laten van scheten in het bijzijn van je geliefde.
          
Aanvankelijk wilde ik in deze blog naar aanleiding van dat laatste onderwerp zelf ook een boekje opendoen. Voor mijn gevoel zou ik een heel Privédomeindeel kunnen schrijven over het laten van scheten in het bijzijn van mijn vriendin. Maar het leek haar voor een Tiradeblog wat minder geschikt materiaal. Daarom nu een andere, minder intieme maar zeker niet minder enerverende scheetanekdote:

Een paar weken geleden beklommen we samen de hoogste berg van de oostelijke Pyreneën: de Pic (je schrijft het met een c) du Canigou. De beklimming was onderdeel van een meerdaagse huttentocht, een manier van vakantievieren die ik iedereen kan aanraden die de nacht graag doorbrengt op een slaapzaal met snurkende en zich in kunstgebitten verslikkende bejaarden. Vreemd genoeg is een overnachting in een dergelijke hut, waarbij er zo min mogelijk comfort wordt geboden (ik geloof dat dat onderdeel is van de alpinistencultuur), duurder dan een standaardhotel in Parijs. Maar het is een manier om enkele dagen achter elkaar in de bergen te blijven.
            Op die slaapzaal lagen tegen de muren twee rijen uiterst dunne matjes. De matjes waren tegen elkaar aan geschoven, zodat het eigenlijk onmogelijk was om een nacht lang geen lichaamscontact te krijgen met je buurman of buurvrouw op leeftijd. Dit alles slechts ter inleiding van de scheetanekdote. Er werd op die slaapzaal wat afgeprutteld – alsof we gevangen werden gehouden in een kamer vol wellustige petomanen – maar dat is niet waar ik het nu in detail over wil hebben.
            Ik wil het nu namelijk eerst even over Ton Joosten hebben. Iedere Nederlander of Vlaming die ooit door de Pyreneeën heeft gewandeld, kent hem. Hij is de goeroe en alleenheerser als het gaat om het schrijven van wandelgidsen over dit gebied. Door de gemoedelijke en soms persoonlijke toon krijg je het idee dat je hem leert kennen tijdens het wandelen. Zo biecht hij ergens op dat hijzelf de hutten bij voorkeur vermijdt en liever ergens in de natuur bivakkeert. Een natuurmens dus, die weliswaar zijn brood verdient met het schrijven van wandelgidsen voor toeristen maar zich liever omringt met marmotten en gemzen.
          
Ton was tijdens het wandelen eigenlijk altijd bij ons. ‘Wat zegt Ton hierover?’ ‘Volgens Ton moeten we hier naar links.’ ‘Ton raadt ons aan om hier te lunchen.’ Aan het eind van de beschrijving van de huttentocht die wij gemaakt hebben, schrijft Ton: ‘Ik hou het erop dat je zult terugkijken op een geslaagde kennismaking met de “gigant van het oosten”.’ Deze zin hebben we tijdens het wandelen regelmatig herhaald. Prachtige formulering, ‘ik hou het erop’. Zo leer je Ton kennen.

OLYMPUS DIGITAL CAMERADe Pic du Canigou wordt jaarlijks door veel toeristen beklommen. Daarbij maakt het niet uit of je kortademig of slecht ter been bent. Het pad dat via de noordkant naar de Pic leidt, gaat zo geleidelijk omhoog dat het zelfs in een rolstoel goed te doen moet zijn. Helaas voor ons koos Ton voor, zoals hij zelf schrijft, ‘de minder courante route’.
         
Over de finale van de klim schrijft hij: ‘Hier en daar zul je de handen moeten gebruiken, maar echt moeilijk wordt het niet.’ Op het moment dat ik dacht te zullen sterven op een rotswand, voelde ik een intense woede opkomen vanwege de woorden ‘hier en daar’.
            De beschrijving van de ‘minder courante route’ van de Pic du Canigou is een zorgvuldig geplande, in genuanceerde bewoordingen verpakte moordaanslag van Ton Joosten. Het is vooral deze zin die een verticale muur op bijna drieduizend meter hoogte doet overkomen als de beklimming van de heuvel bij Kraantje Lek: ‘Voorzichtig baan je je trapsgewijs een weg naar de top, waarbij af en toe enig eenvoudig handen- en voetenwerk nodig is.’ Hoeveel nuanceringen heeft een mens nodig, vraag ik me af als ik dit, veilig en wel op een stoel onder zeeniveau, teruglees. Af en toe, enig en eenvoudig schrijft hij. Juister en minder misleidend was geweest: de gehele tijd, vrijwel onmogelijk en levensbedreigend. Nog nooit in mijn leven heb ik zoiets engs meegemaakt. Vlak voordat we bij de steile schacht uitkwamen die recht omhoog naar de top leidde, passeerden we een groepje professionele klimmers. Verbijsterd keken ze ons na terwijl we, toen nog goedgemutst, onze mogelijke dood tegemoet gingen. ‘Sans corde! Sans corde!’ riepen ze uit. Mijn vriendin hoorde het gelukkig niet. Die was net als ik vol vertrouwen in Ton.
            We trokken ons op aan de richels en zeiden telkens tegen elkaar dat we vooral niet om moesten kijken, want dat het dan helemáál eng werd. Natuurlijk was dat het eerste wat we daarna deden. Een schijnbaar eindeloze afgrond lag achter ons. ‘Wil je alsjeblieft niet doodgaan?’ vroeg mijn vriendin steeds. Ook legde ze uit wat er zou gebeuren als ik misgreep of me zou optrekken aan een loszittende steen. Al die tijd was ik aan het praten om haar gerust te stellen en tegelijk voelde ik hoe een intense en nooit zo ervaren angst bezit van me probeerde te nemen. Ik moest er alles aan doen om de paniek niet toe te laten.
            Meer dan een uur verbleven we op die verticale muur. ‘Kijk daar, wandelstokken!’ riep ik op een gegeven moment. Ik dacht dat de nabijheid van mensen haar gerust zou stellen. ‘Dat is een kruis,’ riep ze met een trillende stem terug, ‘van iemand die hier is doodgegaan.’
            Zij was als eerste boven. Op een gegeven moment kwam er een draai in de schacht, waarna er nog maar enkele tientallen meters naar de top restten. Daar aangekomen troffen we een groepje Fransen aan, dat volkomen ontspannen zat te lunchen met camembert en rode wijn. Zij hadden blijkbaar de courante route genomen. Toen ze ons plotseling uit het niets zagen opdoemen, begonnen ze te klappen. Ik zakte neer op een rots. Omdat er nauwelijks ruimte was, kwam ik min of meer tussen de lunchende Fransen in te zitten. Toen pas liet ik de paniek toe. Een harde, luidruchtige scheet ontsnapte me. De Fransen en mijn vriendin keken me verschrikt aan. ‘Pardon,’ zei ik ernstig. En tegen mijn vriendin: ‘Dat was uit angst. Pure angst.’

Bewegungsfreiheit – een instructievideo

Tirade – verrast.

‘Hé, verrek… begint ie nou met de pay-off?’

‘Zijn we te laat? Is ’t al voorbij?’

‘Nee, nee, nee: kan niet… ik zit al sinds zes uur vanochtend te refreshen… er is al die tijd geen nieuw stukje voorbij gekomen, dat weet ik zeker.’

‘Wat raar.’

‘Een pay-off aan ’t begin… dat is toch wel heel ongebruikelijk. Ik zou haast zeggen: verrassend.’

‘Hahaha, verdomd! Heeft ie expres gedaan!’

‘Tyn… we hebben ’m door! Begin maar jongen!’

‘Kom er maar in!’

‘Dat zei m’n vrouw ook vannacht.’

‘Hahaha, schitterend!’

‘Tyn? Joehoe? We zijn klaar om verrast te worden! En dan met dubbel ‘r’ graag, anders lijkt het me een stuk minder feestelijk.’

‘Hè? O. Haha!’

Straks: een instructiefilmpje.

Maar nu eerst:

Gekist – de nachtmerrie

Hoe het zo gekomen is weet ik niet, het is allemaal een beetje langs me heen gegaan, ik lag gewoon lekker te slapen, maar om de een of andere reden lig ik nu in een doodskist die op een grote stalen tafel staat, midden in een soort timmerwerkplaats. Een man in een krijtstreeppak tilt een deksel op de kist en begint die met kitscherige gouden klinknagels dicht te spijkeren. Bij de tweede spijker schrik ik wakker en bij de derde serie hamerslagen realiseer ik me in wat voor houten donker ik lig. Wat een ongrappige situatie is dit! Ik sla met een woedende vuist door het deksel, ram drie, vier keer met mijn voorhoofd tegen het eikenhout en kom dan in een explosie van houtsplinters overeind; ik spring uit de kist, grijp de bankierachtige begrafenisondernemer bij zijn strot en terwijl ik de hamer uit zijn hand trek brul ik in zijn gezicht dat hij godverdomme een gestoorde vijftig jaar te vroeg is en met drie, vier klappen sla ik zijn schedel, met zijn eigen hamer, tot bloedmoes. Vervolgens zwaai ik zijn lichaam met één hand in de lucht om de slappe pop die zijn stoffelijk overschot nu is met een snelle beweging dwars door de resten van het deksel de voorverwarmde kist in te rossen. Zo vriend, deze rolverdeling bevalt me een stuk beter.

‘Frans? Mag ik die dubbele espresso afbestellen? Ik ben nu wel wakker, geloof ik.’

Zo, nou… welkom!… Dit wordt een tamelijk relaxte aflevering van de maandagochtendshow hier bij Tirade. Wat gaan we doen? We gaan een filmpje kijken! Een soortement gedicht. Zestig seconden poëzie.

‘Wil je er eerst wat over vertellen? Of zullen we meteen gaan kijken?’

‘Nou… laten we maar meteen gaan kijken!’

 

Aan de art direction kun je zien dat de beelden kort na de millenniumwisseling zijn geschoten. De spot (plot, personages, het grijsgroene kleurenpalet van de eerst helft) doet cinefielen, denk ik, denken aan Tom Tywkers Heaven (2002).* De muziek is trouwens van Händel (Sarabande; HWV 437). Ik voel wat plaatsvervangende schaamte voor dat digitaal gegenereerde bos, maar soit.

Wat wil dit filmpje? Spijkerbroeken verkopen aan tieners. Oké. En wat willen die puistenkoppen?  Een vriendje of vriendinnetje om vieze dingen mee te doen. Goed mogelijk. Wat is dus de dieptepsychologische belofte van deze commercial? Draag onze broeken, dan krijg je seks.

Heb je dat er niet uit gehaald? Dan gaan we nog een keer kijken. Let goed op!

De jongen en het meisje bevinden zich aan het begin van het filmpje niet in dezelfde ruimte. Dat zie je al aan de gesloten manier waarop de jongen zich voorbereidt/concentreert op zijn hordeloop (0.05-007)*, maar ook aan de afstand tussen de jongen en de camera die hem op 0.10 zelfs een stukje langs de buitenmuur volgt (een prachtig shot vind ik dat).

Op 0.14, in de hal, rijdt de camera een stukje naar achteren zodat er ruimte ontstaat om het meisje te introduceren en haar perspectief ook in de handeling te betrekken (laten we maar geen bijdehante vragen stellen over de plattegrond van het gebouw; droomlogica). We volgen jongen en meisje beiden, alternerend, tot we op 0.26 het volgende (deel)gebouw inspringen en de twee – tijdens de balletachtige instelling op 0.34 – tevreden constateren dat ze elkaar op de afgesproken plek hebben gevonden*. Het eerste deel van de missie is geslaagd. Je ziet hen zwijgend overleggen – en dankzij deze elegante wandeling herinner je je dat een sarabande een dans is.

Ze besluiten samen die laatste muur (0.42) door te gaan.

Het gebouw komt niet uit op een straat of in een stad, maar rechtstreeks in dat digitaal gegenereerde bos. Jongen en meisje rennen de bomen in… de vrijheid tegemoet. De twee zijn nu samen ontsnapt aan de civilisatie en via het bos (symbool voor de natuur, het ongetemde, het lichamelijke) – en inderdaad: dit bos is een verzameling fallussymbolen – bereiken ze… het hoogtepunt! La petite mort… Zie ze zweven… twee spermatozoïden na een ejaculatie… het heelal als baarmoeder… Gert, Gert… waar is dat ei nou?

Deze interpretatie is mede mogelijk gemaakt door de Firma Freud.

Het gebouw waar de twee uitbreken lijkt op een school. Op 0.42 zien we in de bijna blinde buitenmuur bovendien – op links – een raam met tralies. School is duf, Levi’s is tof, dankzij Levi’s ontsnap je aan de seksloze grauwheid.

In het oktobernummer van de Opzij las ik dat dit filmpje onder feministes van de tweede golf een canonieke status heeft bereikt omdat de jongen en het meisje in het filmpje allebei de broek aan hebben.

Waar waren we? Nergens. Of toch… wacht… o, ja… we zijn gewoon hier, hahaha! Volgens mij zit er nog wel meer in dit paradepaardje van Troje. Ik weet niet of jij hetzelfde ervaart, maar ik kan dit filmpje een paar keer achter elkaar bekijken en steeds grijpt het me weer aan. Dankzij de muziek, zeker.

Maar ook omdat ik er niet aan ontkom het gebouw, de muren, te lezen als symbolen voor ons bewustzijn, voor je ‘bovenkamer’ – en die moedige renpartij als de inspanning die kunstenaars en hun publiek leveren om elkaar te bereiken. Het eigen beperkte, solipsistische kutperspectief uit. Denk ook aan de woorden van Nabokov die zich opgesloten voelde in het sterfelijke bewustzijn en zijn vuisten heeft ‘gekneusd’ door te beuken op ‘de muren van de tijd’.

Kunstenaar

Er is meer… het filmpje is in mijn ogen nog rijker, bedoel ik… Het gebouw in de spot lijkt ook de traditie/overlevering/conventies waarin je opgroeit en wordt onderwezen te representeren – je moet er, zeker in de kunsten, zeker sinds het modernisme, uitbreken om je eigen weg te gaan zoeken. In die interpretatie is dit filmpje de ultrakorte, overgecomprimeerde adaptatie van een Bildungsroman.

Toegespitst op de traditie kun je het schoolachtige gebouw, al die muren dus ook zien als wat Milan Kundera* le rideau noemt, het gordijn/doek, de korst van conventies waar iedere schrijver en lezer doorheen moet breken als hij een nieuw lied wil zingen of horen. Kundera, in de vertaling van Martin de Haan:

‘Door angst bevangen stel ik me de dag voor waarop de kunst niet meer naar het nooit-gezegde zal zoeken en zich gedwee weer in dienst zal stellen van het collectieve leven, dat van haar zal eisen dat ze de herhaling glans verleent en het individu helpt om in vrede en vreugde op te gaan in de uniformiteit van het zijn.’

Instructievideo

Tot slot is er de interpretatie van de onderbuik… je kunt de spot ook zien als een instructievideo namelijk… Ik bedoel dit: we streven allemaal doelen na… iedereen wil wel iets… een nieuwe fiets… een tweede huis, die ene vrouw of man, eeuwige roem of een monsteroplage – pak ’m beet: 25.000.000 exemplaren per nummer – voor het literaire tijdschrift waar je in de redactie zit… Alleen: er zijn altijd mensen, instellingen en natuurkrachten die je proberen af te remmen of tegen te werken. Soms met opzet, soms in alle onschuld omdat ze toevallig zelf een ander/tegengesteld doel nastreven.

Dat is natuurlijk niet de bedoeling!

Want jij wilt zo snel mogelijk je doel bereiken, ja toch? Schijt aan al die klerelijers en hun miezerige ambities. Ja toch? Die lui moeten gewoon oprotten! Zo is het toch? Wat jij wilt is belangrijker dan wat anderen willen. Vind ik wel. Vind jij ook. De vraag is dus: hoe moet je omgaan met instanties en individuen die tussen jou en je doel instaan? Nou, zegt dit filmpje, dat is eigenlijk heel eenvoudig: daar ga je dwars doorheen. Laten we nog één keer kijken hoe je dat ook alweer doet:

Tiradedoor roeien en ruiten.

Stukje over dit stukje

Zondagmiddag. Ik hang bij een vriend op de bank. Zijn dochtertje hangt naast me filmpjes te kijken op haar tablet. De zon schijnt, maar wij blijven lekker binnen – het lijkt wel spijbelen. Die vriend maakt espresso, dochter Floor en ik laten elkaar om beurten grappige YouTube-filmpjes zien. Als Floor het Levi’s filmpje van hierboven heeft uitgezeten zucht ze diep en zegt: ‘Waarom gaan ze niet gewoon door de deur?’* Ook in de hermeneutiek heb je altijd baas boven baas.

Volgende week: Grand Hotel Budapest.

Noten

*Pitchline Heaven: ‘In the name of justice she committed a crime. In the name of compassion he broke the law.’

*Van 0.05 tot 0.07 geeft de regisseur ons een voorbeeldige close-up. Vanaf dit moment zijn we niet alleen benieuwd wat de jongen gaat ondernemen, we zien en voelen ook dat het hem ernst is – we willen dat hij zijn doel gaat bereiken.

*Gevonden op de afgesproken plek bij de finale muur; op zich bevinden ze zich op 0.16 en 0.30 ook al even in dezelfde ruimte. Accuratesse voor alles!

* Milan Kundera, Het doek (Le rideau, 2005), vertaald uit het Frans door Martin de Haan. Ambo-Anthos (2006;p.167).

*En Floor heeft natuurlijk gelijk. Ter nuancering van mijn slotinterpretatie dus dit: er rust wat mij betreft beslist geen taboe op het bewandelen van de diplomatieke weg. Het duurt misschien langer voor je je bestemming bereikt, maar in de berm van de Koninklijke route bloeien prachtige bloemen, er fladderen wel twintig soorten vlinders en overal staan campingtafeltjes met behulpzame oude dametjes erachter die je graag een koel bekertje limonade aanreiken.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Repelsteeltje

    Repelsteeltje

    (beeld: Don Duyns) Je kijkt naar je handen, die een met melk gevulde koehoorn vasthebben. Ze ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben de hoorn stevig vast, de melk zal niet over de rand klotsen. Koemelk, daar zou het maar genoegen mee moeten nemen, voor nu. Tot dusver lijkt de koemelk het ding niet goed...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.