Als een vooroordeel, dat ergens muurvast in je hoofd geplakt zit, ineens niet blijkt te kloppen, dan werkt dat altijd nogal ontregelend. Zo dacht ik altijd dat belastingadviseurs de saaiste mensen op aarde zijn. Of liever gezegd dat iemand die iets met belasting doet per definitie bijzonder slaapverwekkend is. Één van mijn beste vrienden is dan weliswaar fiscalist maar die telt in dit verband eigenlijk niet mee vond ik altijd. Die is in de eerste plaats namelijk visser, Pernod-drinker, basgitarist, zeeman, reiziger, Hemingway-lezer, marathonloper, jager en daarnaast verdient hij geld omdat hij toevallig veel van belastingen weet. Hij was altijd de uitzondering die de regel bevestigde.
Maar sinds kort ken ik drie uitzonderingen en nu weet ik niet meer of mijn (toegegeven: enigszins clichématige) vooroordeel nog wel klopt.
Iets verderop aan de gracht waar ik werk zit het kantoor van twee belastingadviseurs. Een man en een vrouw. Hij is nogal klein, wandelt met de loomheid van iemand die altijd stoned is en heeft haar tot over zijn schouders. Hij draagt geloof ik ook nog een ketting maar dat weet ik niet zeker. Wat hem misschien nog wel het meeste typeert is dat hij een collega van mij, met wie ik op de bank voor ons eigen kantoor zat, een keer complimenteerde met diens Woodstockachtige overhemd. De ene vrije jongen groet de andere, zo’n gevoel kreeg ik erbij.
De vrouwelijke belastingadviseur is misschien nog wel interessanter. Ze is erg lang en objectief gezien bijzonder aantrekkelijk. Ze heeft blond haar, draagt net iets te hoge hakken en staat denk ik wekelijks in Franse modebladen. Als ze langsloopt dan doen die zojuist genoemde collega en ik altijd alsof we haar niet nastaren. ‘Heb jij de laatste tijd nog een goed boek gelezen?’ vraag ik of vraagt hij dan bijvoorbeeld nonchalant.
Ik heb niet het idee dat deze twee belastingadviseurs ooit werken. Ik zie ze eigenlijk altijd over straat lopen, in het bijzijn van een of andere reusachtige, eveneens blonde hond. Als ik ’s ochtends langs hun kantoor fiets, dan zijn ze er natuurlijk nog niet, want dan liggen ze nog te slapen. Aan het einde van de middag, als ik op weg ben naar huis, dan zijn ze er wel. Dat wil zeggen: tenzij ze op dat moment over straat flaneren.
Ze zitten dan allebei bij het raam op de bel-etage van een grachtenpand. Ze zitten niet achter de computer maar in het kozijn. Ze roken en drinken witte wijn en kijken verveeld naar buiten.
Nadat ik dit een paar maanden lang had aangezien, kreeg ik er genoeg van. Wat hadden deze mensen in godsnaam voor beroep? Wat het ook was, dit wilde ik ook worden. Dus toen ze op een middag gedrieën (man, vrouw en hond) voorbijkwamen, heb ik het gevraagd. ‘We zitten in de belastingen,’ zei de mogelijk dagelijks blowende man. Daarmee was meteen ook een ander raadsel opgelost, want het was me niet duidelijk of ze iets met elkaar hadden of dat ze collega’s in het besteden van vrije tijd waren. Als ikzelf niet dagelijks op een bureaustoel en achter een computer had gezeten, dan was ik natuurlijk niet zo jaloers geweest.
Ik vermoed dat ze slechts één of twee steenrijke klanten hebben voor wie ze dagelijks misschien een kwartier werk moeten verrichten. Toch jammer dat ik geen fiscaal recht heb gestudeerd.
Land*
De telefoon is al drie of vier keer overgegaan voordat Hannes het getril in de borstzak van zijn geblokte overhemd kan onderscheiden van het grote schudden en deinen dat het rondrijden in een trekker met zich meebrengt. Hij zet de motor af, hangt zijn gehoorbeschermers aan het grote stuur en springt op het grasland waar hij aan het hooien is. De display van zijn Nokia toont het nummer van de bank. Hannes drukt op de toets met het groene telefoonicoon*.
‘Ja?’
‘Het gaat niet lukken, Hannes.’
Hij staart naar de berken aan de rand van de wei. De zon verwarmt zijn gezicht, de geur van gedroogd, karamelzoet gras prikkelt zijn neus. In de verte de tractor van de oude Elmer* – baantjes trekken noemen de kinderen het heen en weer rijden waarmee het keren van gemaaid gras gepaard gaat sinds ze, jaren geleden, op schoolzwemmen zaten. Het gewemel van spreeuwen, de blauwe hemel. Volgens de radio houdt het stralende weer de hele week aan. Tussen Hannes’ warme oorschelp en het plastic van zijn mobiele telefoon ontstaat een filmpje zweet.
Hannes haalt diep adem. Met zijn vrije hand heeft hij steun gevonden bij het reusachtige achterwiel van zijn trekker (stug rubber, plukken halfdroog gras). Hij laat zijn blik over het land gaan – gras, bomen, lucht; bloeiende vlierstruiken; een berm vol margrieten, lupines, boterbloemen, klaver*, hoge grassen, fluitenkruid; de drukte van mussen bij de schuren; boven het braakland verderop bidt een buizerd; aan de horizon wijst de kerktoren de weg naar god – en begint te praten. Zolang dit gesprek duurt – zolang zijn persoonlijke accountmanager de verbinding niet verbreekt – is dit land, is dit leven, van hem.*
Soundtrack: Kennst du das Land, wo die Zitronen blühn?
‘Alweer dat liedje?’
‘Pardon?’
‘Alles kan kapot, pagina 21, regel 35.’
‘Wat wil je dan?’
‘Iets anders, iets populairs.’
‘Klant is koning.’
Soundtrack: The Script – If You Could See Me Now.
‘Dat slaat nog minder op het verhaaltje dan de vorige track.’
‘Het is een flash forward, je moet de song betrekken op de kinderen van Hannes.’
‘Je had beter advocaat kunnen worden. Of handelsreiziger.’
‘…’
‘Met je mooie praatjes.’
‘…’
‘Waarom vertel je de lezers van Tirade niet eerlijk dat je fan bent van Mooi Wark? Ik denk dat iedereen dat een – ’
Volgende week: Groeten uit Harkdorp (II).
Tirade – plankgas.
Noten:
*Of: Groeten uit Harkdorp, een intermezzo.
* Het icoon toont de hoorn van een vast telefoontoestel, zo één als Hannes en Rie nog in de woonkamer hebben staan. Maar dan in de kleur grijs.
* De zoon van Elmer – die de landbouwschool heeft doorlopen en tot twee jaar terug nog de droom koesterde ooit zelf boer te worden – heeft hem verzekerd dat er waarschijnlijk nog wel een plekje voor hem is op de administratieve afdeling van de coöperatie. Hannes’ vrouw probeert hem soms voorzichtig aan de gedachte van een baan op kantoor te laten wennen: ‘Nu zit je toch ook de hele dag, eigenlijk?’.
* Bijen, hommels.
* Zou hij zijn vrije, telefoonloze oor spitsen, dan hoorde hij hoe over het fietspad langs de provinciale weg het hoge, ijle geluid van een tweetakt gestaag naderbij komt: zijn jongste dochter, op weg naar huis.
Dit stukje compenseert – eenmalig – het uitblijven van maandagstukjes op 17 en 10 juni 2013. Het stukje van vandaag, maandag 24 juni 2013, vind je hieronder.
‘Van de ene man houden en de vrucht van de ander dragen.’ – Tabu (2013)
‘Tyn!’
‘Lezer!’
‘Ouwe rukker!’
‘Ho, ho, ik ben hier niet – ’
‘Hoe was je vakantie?’
‘Nou, vakantie… ik was op een drieweekse Cursus Bescheidenheid.’
‘En?’
‘Ik was de beste van de groep.’
‘Haha!’
‘Hahaha!’
‘Hahaha!, schitterend!’
‘Je haalt me de woorden uit de mond.’
‘Martijn, wat ga je vandaag voor ons maken?’
‘Nou, lezer, het was me opgevallen dat in A.F.Th.’s Tonio (2011;p.48) een passage voorkomt met kratten levende piepkuikens, terwijl in De helleveeg (2013;p.126/128) een zielloos suikerkuikentje voorbijkomt dat wordt vermalen tussen de kiezen van Albert Egberts tante Tiny… ik zou daar van alles over kunnen intikken, maar a) redt het oeuvre van A.F.Th. het ook wel zonder dat ik het hier pousseer en b) ben ik helemaal vol van de film die ik gisteren heb gezien.’
‘Te weten?’
Film: Tabu (2013)
Genre: weet niet. Romantische tragedie?
Regie: Miguel Gomes.
‘Je kan niet ontkomen aan je hart,’ zegt een geestverschijning in de als mise en abyme op te vatten proloog van Tabu. De kleine twee uur die volgen weerleggen die stelling: je kunt je door maatschappelijke conventies en je eigen bangigheid prima tot ongeluk/liefdesverdriet laten dwingen, zolang je de pijn maar kunt verdragen/weet te verbijten. Wel zonde van je leven, natuurlijk.
Het verhaal: de oude Aurora vraagt op haar sterfbed naar ene Gian Luca Ventura (inderdaad: iets anders spatiëren en je krijgt… Aventura). Haar buurvrouw, Pilar, spoort de man op en brengt hem naar het ziekenhuis – maar voor Pilar en Gian Luca Ventura daar aankomen is Aurora al dood.
Dat laatste geeft wat mij betreft weinig aanleiding tot melancholie: zou één finale blikwisseling kunnen goedmaken dat je elkaar decaden hebt ontlopen? Voor die twee rozijnen had er echt geen swingende toekomst meer in het verschiet gelegen.
Ventura, die in Portugal/Lissabon, waar Aurora wordt begraven, dezelfde leren hoed draagt als die hij, zoals we later leren, vroeger in Afrika droeg, blijkt, inderdaad, Lang Geleden Aurora’s Grote Geheime Liefde te zijn geweest. In het tweede ‘luik’ van de film, dat begint na de begrafenis van Aurora, zien we Ventura, Pilar en Santa, Aurora’s huishoudster, door een soort winkelcentrum lopen – let op het automatische speeltoestel in de vorm van een krokodil dat in een wandelgang op de achtergrond staat – waar ze plaatsnemen aan een tafeltje tussen tropische planten en Ventura begint te vertellen over de tijd dat de getrouwde Aurora en hij een verhouding hadden.
Dat tweede luik is fenomenaal/briljant/groots: een uur lang zien we de verwikkelingen uit Aurora’s en Ventura’s Afrikaanse leven, dat ons auditief wordt onthouden, terwijl we de oude Ventura over de voice-over zijn verhaal horen doen* (sterretje: noot!).
De geschiedenis van Aurora en Ventura is schrijnend en schaamteloos romantisch (en een tikje clichématig). Doordat de voice-over ons scheidt van het stomme verleden schreeuwt iedere seconde van het tweede luik van Tabu dat ‘vroeger’ voorgoed voorbij en voor eeuwig ontoegankelijk is. Je leeft echt maar één keer… wie de verkeerde keuzes maakt, krijgt nooit de kans zijn (m/v) leven over te doen.
Ja, dat wist je al, maar je was even vergeten dat de ondraaglijke lichtheid van het bestaan zo fokking pijn kan doen. Ga zelf maar kijken. Einmal ist keinmal.
‘De handen zijn ruw, maar de ziel is gevoelig,’ zegt de ongetalenteerde schildervriend van Pilar tegen het einde van het eerste deel van de film ter verontschuldiging van de lage artistieke kwaliteit van zijn werk. Zijn onhandige schilderijen vormen een grappig contrast met de knapgemaakte film waarin ze opduiken.
Regisseur Gomes heeft een gevoelige ziel én een gevoelige camera.
Wat betreft die krokodil op het affiche… De pasgetrouwde Aurora krijgt een kleine krokodil van haar echtgenoot… het gevaarlijke dier is niet alleen een symbool voor Ventura, die een bedreiging voor Aurora’s huwelijk vormt, maar misschien ook voor de baby (een meisje) die (dat) Aurora later baart en die (dat) de relatie met Gian Luca Ventura voorgoed doodbijt.
Een artikel in De Harkbode leert me dat Gomes zich heeft laten inspireren door Murnau’s Tabu (1931) en dat de liefde tussen Aurora en Ventura (ook) voor de onmogelijke ‘liefde’ tussen Portugal en haar koloniën staat. Ik was er zelf niet opgekomen, maar ik tik het graag voor je over.
Eindoordeel: Miguel Gomes’ Tabu is de beste film die ik de afgelopen maanden heb gezien. Drie met struisvogelveren gevulde kussens (3/5).
De titel van dit stukje is ontleend aan een regel die we Aurora, in de film, in één van haar brieven aan Ventura ‘horen’ schrijven – het is een adequate verwoording van haar situatie.
De voednood voetnoot:
*Het verhevigt de sensatie die al inherent is aan cinema. De hier eerder geciteerde Stanley Cavell*: ‘Film’s presenting of the world by absenting us from it appears as confirmation of something already true of our stage of existence. Its displacement of the world confirms, even explains, our prior estrangement from it. The ‘sense of reality’ provided on film is the sense of thát reality, one from which we already sense a distance. Otherwise the thing it provides a sense of would not, for us, count as reality.’ Hier dus, nogmaals: een verhevigde reality, een sterkere sense of distance. Cinema is heavy stuff, mensen. (noot binnen noot: Stanley Cavell, The World Viewed, reflections on the ontology of film, Harvard University Press, Cambridge (VS)/London (GB), 1979/1971; p. 226)).
Zelfmoord
Een jonge vrouw in een saaie bloemetjesjurk voor een oven, een dame met een steen in een rivier, een vrouw neergesmakt op de tegels van een binnenplaats. Het zijn niet de eerste beelden die in je opkomen als je denkt aan modefotografie. Toch durfde het rellerige Amerikaanse hipstertijdschrift Vice het aan om een fotoreeks te publiceren die gebaseerd is op de zelfmoorden van enkele bekende schrijfsters. Afgebeeld zijn onder anderen Sylvia Plath, Virginia Woolf en Elise Cowen, en zoals dat gaat bij modefoto’s is in de bijschriften precies aangegeven wat de modellen dragen en wie dat ontworpen heeft. Over de schrijfsters zelf geen woord – op de jaartallen na.
Er is via de social media en websites (uitzinnig) kritisch gereageerd op deze creatieve weergave van de zelfgekozen dood. De titel van de reportage, ‘Last Words’, zou geen recht doen aan het onderliggende probleem, het is ‘sick, sick stuff’ die niets met kunst te maken heeft, schandelijk, zielig, zelfmoordverheerlijking, wanhopige aandachttrekkerij met commercieel oogmerk etc. etc. De foto’s worden internationaal collectief weggezet als onsmakelijk en beledigend. Het bevestigt dat er een taboe rust op het onderwerp zelfmoord; we dienen het zo snel mogelijke te scharen onder de hersenspinselen van zieke geesten.
Natuurlijk, de mens leeft op gespannen voet met het concept ‘dood-zijn’ daar we er alleen over kunnen nadenken zolang er leven is. Over de dood gaat niemand ons ooit een ooggetuigenverslag brengen, want om met Epicurus te spreken: ‘Zolang wij er zijn is de dood er niet en wanneer de dood er is zijn wij er niet.’ Denken over de dood is dus al complex genoeg, laat staan denken over zelfmoord – dat is voor menigeen compleet onbegrijpelijk. Zelfmoord is tegeninstinctief en stuit ons daarom tegen de borst; we willen het niet zien. De verbeelding van zelfmoorden in Vice is dus volgens de criticasters een klap in het gezicht van het publiek.
Die spastische houding rondom zelfmoord is volgens mij een belediging op zichzelf, niet het afbeelden ervan. Roepen dat er op deze manier geen aandacht geschonken mag worden aan de zelfmoord van een aantal schrijfsters marginaliseert niet alleen hun dood maar ook henzelf. De allerlaatste daad die zij hebben gesteld behoort namelijk niet weggemoffeld onder het tapijt van hun dood-zijn, het is juist hun laatste levenshandeling. Ik ga ervan uit dat de zelfmoordenaar een deel van zijn of haar leven bezig is met de dood, zowel in algemene zin als in relatie tot zichzelf en het voorbereiden van de zelfmoord. Zoals de dood bij het leven hoort, hoort ook zelfmoord bij het leven. Bovendien krijgt, buiten de persoon in kwestie, iedereen er op een gegeven moment direct of indirect mee te maken.
Daarbij komt dat wie in het leven niet sterk genoeg is geweest dat ook in de dood niet zal zijn, met andere woorden: zelfmoord vereist uitzonderlijke kracht en de capaciteit om psychische en fysieke pijnen te doorstaan. Kijk naar Adriaan Venema, de schrijver die zijn levenlang misstanden rond de Tweede Wereldoorlog aankaartte en daarvoor meermaals diep door het stof moest, maar ondanks dat zijn strijd lang niet heeft willen staken. Na zijn zelfmoord bleek dat hij enkele dagen eerder had gezegd, zowel tegen Theo van Gogh als Ischa Meijer in twee afzonderlijke interviews, dat hij er een eind aan zou maken. (Die vraaggesprekken zijn later respectievelijk uitgezonden en gepubliceerd.) Hij kon het, vertellen dat hij de beslissing had genomen zichzelf zelfmoord aan te doen.
Een ander voorbeeld is de zelfmoord van de Japanse schrijver Yukio Mishima, die in 1970 seppuku pleegde na een mislukte staatsgreep. Seppuku is een bloederig en zeer pijnlijk zelfmoordritueel dat zich laat omschrijven als ‘eervolle harakiri’. Het behelst meer dan eigenhandig een mes in de onderbuik steken: ook het schrijven van een gedicht over de eigen dood hoort erbij, plus onthoofding door een helper. Deze manier was Mishima op het lijf geschreven aangezien hij probeerde de normen en waarden van de samoerai, de uitvinders van seppuku, in ere te herstellen – in het vrije Japan van Haruki Murakami kon hij niet leven. Het kan niet anders of hij heeft de tijd genomen om zijn zelfmoord voor te bereiden, want hoe plotseling die ook mocht lijken, het ritueel vergt nogal wat organisatie.
Het verbeelden van de zelfmoord van de schrijfsters in Vice is een manier om de kracht van die vrouwen te benadrukken. Zij waren sterk genoeg voor het maken van voor sommigen onverteerbaar ambigue beslissing, namelijk het kiezen voor de dood als ultieme vorm van zelfbeschikking en tegelijkertijd de keuze om finaal onvrij te zijn, een keuze waarvan ze van tevoren niet wisten of het een oplossing zou zijn. De foto’s in Vice vieren de onherroepelijke moed van de schrijfsters, hun worsteling met het leven, de dood als last resort en het egoïsme in zijn sterkste vorm.
Zelfmoord is nu eenmaal een uiterst egoïstische daad, dus laten we dat dan ook waarderen voor wat het is. Net zoals dat in de rest van de modefotografie het geval is, draaien de foto’s in Vice om egoïsme. De manier waarop dat is verbeeld mag de lezer weliswaar rauw op het dak vallen, het zijn foto’s die onmiddellijk intrigeren. Afstotelijk zijn ze niet, daarvoor is de setting te geënsceneerd en is de mode-invloed te zichtbaar aanwezig. De afbeeldingen alleen doen het werk; meer informatie in de bijschriften is niet nodig.
Ik vind het zonde dat Vice zo snel met verontschuldigingen is gekomen en het item van de website heeft verwijderd. Er rust ontegenzeggelijk een taboe op zelfmoord, terwijl kiezen voor dood-zijn voor sommigen juist een reële optie is. Het idee dat iedereen het recht heeft om dood te gaan, is in de wereld nauwelijks geaccepteerd en ik vraag me ook ten zeerste of we in Nederland voor die gedachte openstaan – of we überhaupt ontvankelijk zijn voor een open gesprek over zelfmoord. Het is betreurenswaardig dat het breekijzer in dezen, ‘Last Words’, geen lang leven beschoren was.
lief lief dagboek,
Vergelijk:
21 juni 2013
Mijn verlangens zijn relatief simpel vandaag:
– nog een liedje horen
– gewoon de tuin
– een nieuwe versterker kopen
– dat niet symbolisch maken
– de planten levend houden
– een berenparaplu met oren
– het cadeautje geven dat je niet verwachtte
– het sorbetijs ongesmolten uit de vriezer halen
– een korte wandeling met jou
– deze kleren netjes opvouwen
– drie avonden op rij couscous-salade eten
– een panamahoedje
– nieuwe sokken
– voelen hoe zacht die zijn
– frietjes eten met de kinderen
– vragen of ze een leuke dag hebben gehad
21 juni 2011
Soms zie ik niet scherp. Soms denk ik dat mijn bloeddruk te hoog is. Soms denk ik dat ik uit het niets wakker zal worden. Soms denk ik dat alles om me heen niet echt is, hoewel ik bij alles herinneringen heb. Soms denk ik dat mijn ledematen niet van mij zijn, vervolgens beweeg ik ze. Vaak denk ik dat ik drie gedachten verwijderd ben van een paniekaanval. Soms denk ik dat ik nog niet naar de deur kan lopen. Soms denk ik dat iemand me opeens van achter zal laten schrikken. Soms ben ik bang dat ik opeens ga denken dat alles op mij betrekking heeft. Soms heeft alles op mij betrekking. Soms denk ik dat de nieuwslezers op tv het tegen mij hebben omdat ik weet dat dat is wat gekke mensen denken. Soms denk ik dat alles wat ik zeg het voorlezen van een afscheidsbrief is, daar word ik bang van. Soms denk ik dat ik nooit meer bang zal zijn, wat evenzogoed een irrationele gedachte is. Soms denk ik dat ik een hersentumor heb. Soms hoop ik dat het zoiets fysieks is. Soms denk ik dat er iets beweegt in mijn ooghoek, maar het is altijd een bestaande boom. Soms denk ik dat ik geen adem meer haal. Ik kan wel een kwartier lang denken dat ik geen adem meer haal. Soms denk ik dat ik te hoge verwachtingen heb van mezelf, vervolgens noem ik dit een goede eigenschap. Vaak is het alsof mijn lichaam een trechter is en alles wat ik zeg is van vloeistof. Als ik rustig lig voel ik allerlei elektrische sensaties door mijn hoofd gaan, alsof iemand een batterij in me kwijt wil. Als dat zo is, zou ik me opgeladen in plaats van opgelaten of afgeschreven moeten voelen. Soms denk ik dat het zich steeds verplaatst en dat ik altijd achter de feiten aanloop. Banger ben ik dat de feiten niet bestaan. Mijn therapeut spreekt in op mijn antwoordapparaat en zegt dat dit inderdaad de hel is, maar dat het onderdeel is van het proces. Dat wil ik weten. Ik wil weer onderdeel van het proces zijn. Ik hoop dat er over schrijven helpt het een herinnering te laten zijn. En dat het geen refrein wordt dat zich in me vast zingt. Ik denk dat ik zoveel mogelijk moet proberen dingen te doen. Ik denk dat ik heel bang zal zijn voor helemaal niets.
21 juni 2009
Maandag ga ik naar de dokter (gynaecoloog, gespecificeerd) – doodeng. Moet ik daar met mijn benen wijd mijn binnenste prijs gaan geven? Ik heb ernstig het vermoeden dat ik hormonaal zwakbegaafd ben. Ik heb nu simpelweg helemaal geen seksuele aandrangen meer wanneer het andere mensen betreft (don’t worry, het bestiale trekt me ook niet) – alles wat ik zou doen (doe) is puur mechanisch. Het zou kunnen dat ik tot een nieuw soort mens behoor, waar tot nu toe nog niet over gedocumenteerd is, een soort nieuw stadium in de evolutie, fin, het is mogelijk – immers, eerlijk gezegd geloof ik wel dat we over een jaartje of 500 allemaal in een reageerbuis onder een tl lamp het leven ingetechniekt worden, maar ik weet niet of ik tot een nieuw soort mens behoor. Want: ik ben in veel dingen conservatief. Ik loop niet in een leren jackie de student uit te hangen – ik zou mezelf liever het leven uitdirigeren dan een bierbuik of grote ‘hoodie’-trui te dragen, maar ja. Het is jedenfalls moeilijk te beslissen of anderen het allerbelangrijkste, of vrij triviaal zijn. Combinatie? Een ding is zeker: ik moet ophouden overal een middenweg te zoeken. Weg met dat hele grijze gebied, grijs wil zeggen: mist. In welke vorm dan ook. Op de kleuterschool leerden we al dat je, als je alle kleuren mengt, altijd op poepbruin uitkomt. Ik wil helder zien. Ik beloof mijzelf: vanaf nu ga ik niet zozeer dingen weten, maar wel dingen menen en uitdragen dat ik het een en ander weet. Ik raak mijn rug aan waar het jeukt. Het jeukt.
21 juni 2007
Alles wat ik weet valt in stukjes, alles, wat, weet, ik? Alleen het decor staat stil in mijn leven, ik ben zestien en de wereld is zoveel groter dan mijn borsten – waar ga ik beginnen? Vandaag bij verliefd zijn. Wakkerworden en tevreden ademhalen, angstig ademhalen, maar ademhalen. In slaap vallen en weten wie er is. Ik kan het niet hebben dat ik opeens rekening moet houden met zoveel hoeveelheden: hoeveel minuten heb ik aan andere dingen gedacht, in hoeveel liedjes heb ik mezelf herkend, hoeveel dagen heb ik deze BH nu al aan… Het is een zwaar gevoel, dit opstijgen, maar bovenal voor herhaling vatbaar. Ik weet het niet, wat, weet, ik, alles? Ik ben niet meer ongelukkig, wat een opluchting, maar word iedere dag opnieuw geconfronteerd met de miezerig-pathetische persoonlijkheid die ik me in de loop der jaren eigen heb gemaakt. God, ik voel me zo puber in hart en nieren: radeloos en raadselachtig, de wereld is mijn masochistische trekpop. Misschien is het de hooiberg zelf die prikt, niet zozeer de verdwaalde naald.
Over lezers
Gisteren gebeurde er iets eigenaardigs, op mijn werk. Collega Giel, die de binnengekomen slagersbestelling controleerde door met een duim in het vlees te porren, vroeg me naar de titel van mijn eerste boek.
‘Hier sneeuwt het nooit,’ antwoordde ik op de automatische piloot. ‘Hoezo dan, lees jij?’
‘Zeker,’ zei Giel, en trok een vies gezicht naar een runderribstuk. ‘Deze gaat terug. Veel te mager.’
Ik borg de doppers en tuinbonen in de groentenkoeling en probeerde de vraagtekens te negeren die in het nauwe magazijn rond mijn hoofd plopten. Waarom had ik nou gevraagd of hij las? Hoezo zou hij niet lezen?
In de hoop een mogelijke belediging terug te kunnen draaien besloot ik Giel op te zoeken bij de koeling waarin hij het vlees aan het schikken was en hem de stukken rund en varken uit het slagerskrat aan te geven.
‘Mijn eigen vrienden lezen ook nauwelijks,’ zei ik. ‘Vandaar. Nee, leuk dat je leest. Goh.’
Het hielp allemaal niet erg. Samen stapelden we de lege kratten op.
‘Denk je,’ zei ik toen we klaar waren, ‘dat je mijn boek zou willen lezen? Ik bedoel: je kunt er best eentje van me krijgen.’
‘Morgen heb ik vrij,’ zei Giel. ‘Dan ga ik wel even langs de boekhandel. Lijkt me leuk.’
De rest van de dag was er geen tijd om na te denken. Het restaurant waar we werken voedt zo’n 130 mensen op een avond. Daarna was het opruimen geblazen en daarna moest er heel veel bier gedronken (vanwege de warmte). Pas toen ik – rond een uur of drie – in bed lag, kwam mijn gesprek met Giel weer terug. Het was een zonde, dat ik als schrijver, afkomstig uit een lezend gezin en stichter van een zo mogelijk nog lezender gezin, zulke lage verwachtingen had van mijn medemensen.
Waarom zou een kok niet lezen?
Ik was zelf een kok die schreef en las.
Wat zei dit over mij, en over wat ik – subliminaal en expliciet – doorgaf aan mijn omgeving en nakomeling?
Ik kon er niet van slapen, sloeg het laken van me af en ging naar beneden om een glas water te drinken. Daar borrelde de gedachte aan een oude Postbus 51-reclame bij me op. Eind jaren ’80 was er een spotje op tv dat begon met een shot van de handen van een zwarte man, die een wit poeder op een papiertje schraapten. Waarschijnlijk moest de kijker denken: cocaïne. De camera zoomde uit en nu zagen we dat het hier om een ‘allochtone’ apotheker ging, die het medicijn in een gelabeld potje schudde en met een stralende (!) glimlach aan zijn blanke (!) klant overhandigde. Pay off: Als je wat beter kijkt, zie je gewoon een apotheker.
Kennelijk had die campagne – in ieder geval op mij, die toen toch van een gevoelige leeftijd was – geen enkel effect gehad. Je kon het ook niet aan de overheid overlaten om voor daadwerkelijke verandering in het denken van de burger te zorgen. Nee, besloot ik, een beter milieu begon bij jezelf.
Meer blogs
Zomerverlies
Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
Lees verderDe bekende weg
Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
Lees verderZo alleen… Zo alleen
(beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben. Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden. Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en klokjes die tikken. Had het meisje geantwoord. Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen. Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd. Aan de...
Lees verder