Literatuur aan de muur

Birre was al naar bed toen ik in het donker mijn lijm mengde: ik haalde twee lepels poeder uit het pakje en voegde een halve liter water toe. Makkelijk was het niet, maar met de lichten aan zou het allemaal veel minder clandestien worden. Otis de Hond liep onrustig rondjes; zijn nagels tikten als knikkers op de warme keukentegels. 

Uit de geheime tupperwaredoos in de bestekkast pakte ik een van de rollen papier die er omwonden met elastiekjes op hun beurt wachten. Niemand zou ze daar ooit vinden, tussen de Limoncelloflessen, het briefpapier en Birre’s ongebruikte Carcassonspel. Met de rol in mijn zak en de lijmemmer-met-kwast zo naturel mogelijk in mijn hand, liep ik even later in de richting van de Noordermarkt. Otis, onder wiens verantwoordelijkheid de achterhoede viel, pieste tegen gevels alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, onderwijl een vlijmscherp oog in het zeil houdend.

Op de beoogde plaats delict zette ik de lijmemmer in een raamkozijn. Eerst liep ik een rondje om de Noorderkerk om er zeker van te zijn dat er geen smerissen in de buurt waren. Daarna ging de kap van mijn hoodie* op en pakte ik de lijmkwast. In minder dan een minuut was het gedaan: Literatuur aan de muur**. Eenmaal aan de overkant van de straat haalde ik mijn telefoon uit mijn zak om een foto te maken. 

Toen ik de telefooncamera liet zakken, zag ik pas de wetsdienaar die Otis aan het aaien was. Mijn brother in arms lag op zijn rug te kronkelen van genot. Er waren vluchtwegen te over, maar Otis had mijn telefoonnummer op zijn penning. Hooguit een half uur, zou ik hebben, voor de juten me vonden. 

Otis stond op en kwam kwispelend mijn kant op. Nu viel het oog van de glimmerik op mij. Zijn vriendelijke gezicht was natuurlijk maar een masker, hij zou valse veiligheid bieden en me daarna in de boeien slaan. 

‘Mooie hond, heeft u’, zei de wout.

‘Vindt u?’

Dichter en dichterbij kwam de klabak, tot hij voor me stond. ‘Is het een Stabij?’ Zijn grijns was breed onder zijn snor, die zoveel voller en borsteliger was dan de mijne. ‘Zelf’, zei de pandoer, ‘heb ik een Cocker spaniël.’

Omdat al het andere verkeerd zou gaan (wat voor een woord, in godsnaam, is Cocker?), knikte ik maar. 

‘Mag ik u nou eens wat vragen’, zei de sjouter.  

Ik knikte en deed een stapje terug, maar vond de muur van de Noorderkerk in mijn rug. Fucking protestanten, geen millimeter meegeven ook.

‘Wat u daar aanplakt, wat bedoelt u daar nou mee?’

Het was een strikvraag. ‘Dat heb ik helemaal niet aangeplakt.’

‘Maakt u zich geen zorgen. Voor plakken op een bouwschutting ga ik heus geen bon uitschrijven. Ik ben gewoon benieuwd.’

Mij zouden ze niet krijgen, de flikken. Ik tuinde er niet in. ‘Otisssss’, zei ik. ‘Hier.’

En Otis kwam. Hij leek me schuldbewust genoeg. Ik wenste de kip goedenavond en liet hem hoofdschuddend achter. Morgen zou er zeker een stille bij de Noorderkerk staan posten, dus de lijmpot waren we kwijt, maar zo lang ik steeds bij andere winkels mijn lijm kocht, zou het spoor al heel snel doodlopen. 

 

* capuchontrui

** www.facebook.com/literatuuraandemuur

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Vakantiemannen

Gisteren schreef ik een column die Vakantie heette, waarin ik vertelde dat ik de maand augustus in Amsterdam zou doorbrengen en tot niets zinnigs zou komen. Er kwamen veel reacties op. Een klein leger thuisblijvers meldde zich om er dan maar samen het beste van te maken. De meeste waren mannen met baby’s zoals ik. Soms waren het mannen die best baby’s zouden willen en in een enkel geval was het gewoon een man, zoals mijn broer Pim.

Overal waar ik kom zitten ze, de vakantiemannen. Ze hebben hun karren in een kringetje naast hun terrastafel gezet en bestellen tonic terwijl ze wachten tot het drie uur wordt om bier te kunnen bestellen. Soms blowen ze alvast, zoals de Ghetto Dons op de hoek van de Limburg Stirumstraat: stoere leden van de hip-hopgeneratie met tatoeages, gouden tanden en 2Pac-shirts, die dreumesen in wandelwagens rustighouden door ze op de beat van Jay-z’s 99 Problems heen en weer te duwen: 

If you’re having girl problems 

I feel bad for you, son

I got 99 problems, but a bitch ain’t one. *

‘Leuk, maar gelul’, zegt mijn steeds denkbeeldigere lezer. De mannen die niet op vakantie zijn, moeten natuurlijk gewoon werken.’ 

Ik ken ze niet, die werkers. Misschien zitten ze wel achter hun bureaus, maar niemand verwacht echt dat ze op dit soort dagen tot iets komen. In ieder geval hun baas niet, want die zit aan het tafeltje naast me zijn reis naar Bali te boeken op zijn Ipad terwijl zijn kleuter sigarettenpeuken van de stoep eet. 

Toen ik nog in de Italiaanse horeca werkte was het een gegeven dat je rond ferragosto** niet moest verwachten iets uit het moederland geleverd te krijgen. Wij noorderlingen vonden dat – met name als de huiswijn op dreigde te raken – een tergend voorbeeld van inefficiëntie en alles wat er mis was met de bananenrepubblica***.

In Nederland liggen de dingen anders. Hier zou je in alle lente- en zomermaanden bij temperaturen boven de drieëntwintig graden kunnen spreken van een lamlegging van de bedrijvigheid ten gevolge van een natuurverschijnsel. Mijn broer Pim, die zelf een natuurverschijnsel is, lijkt er nog het minste last van te hebben. Maar ja, die is dan ook zevenentwintig. En geen vader. 

 

* Hier geciteerd omdat ik vermoed dat de gemiddelde Tiradelezer een benedengemiddelde hip-hopbasiskennis heeft.

** De landelijke Italiaanse zomervakantie beslaat de hele maand augustus. Het enige wat dan nog draait zijn plafondventilatoren. 

*** Waarom toch die dubbel-b in repubblica? Iemand? Dames? 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vakantie

Aangezien mijn schoonouders op wereldreis zijn, de crèche heeft laten weten dat Nadim pas in November (op de verkeerde dagen) welkom is, en onze vaste oppas Marianne-uit-Harderwijk op vakantie is met alle andere blonde meiden die eventueel zouden kunnen oppassen, lijkt het erop dat elke dag van de komende maand papadag zal zijn. 

Om niet ongelukkig te worden van het feit dat ik weinig op papier zal kunnen krijgen in augustus, heb ik besloten het maar los te laten. Het is ook waanzinnig, om met je kleine manneke aan het fietsen te zijn en je de hele tijd af te vragen of je in dit tempo nog ooit een boek af gaat krijgen. Aan het eind van mijn leven zal ik me niet mijn bejubelde tweede bundel herinneren, maar juist dat blonde koppie, die plakkerige handjes op het stuur en de stroom van gebabbel die als stripmuzieknoten langs mijn oren golfde om kolkend achter me op te stijgen in de zomermiddaglucht. 

Nadim lult net zoveel als mijn vader als we samen onderweg zijn, maar omdat ik  hem (nog) niet versta kan ik er  geen genoeg van krijgen. Plus dat hij bij het afsuizen van bruggetjes zijn handjes in de lucht steekt en giechelt, wat ik mijn vader nooit heb zien doen. Op mijn werk na zijn er dus alleen maar winnaars, en een van de grootste winnaars is Otis de Hond. Waar hij vorige zomer (bij het afronden van Hier sneeuwt het nooit) hele dagen eerst verwijtend en daarna afgestompt lag te staren vanuit zijn mand, is nu elke dag een feestje. We sjouwen de hele stad door en onze avondwandelingen – als het manneke eindelijk slaapt – zijn twee keer zo lang geworden omdat hij tegenwoordig de wacht houdt als ik ergens aanplak voor Literatuur aan de muur* 

Ook Birre heeft het beter. Als ze thuiskomt kom ik meestal ook net aan. Haar kind en hond en man zijn ontspannen, en er wordt weer met liefde voor haar gekookt. Eigenlijk ben ik helemaal niet leuk als ik schrijf: ik word er maar gestrest van, ongeduldig en opgejaagd. Het lijkt wel werk. Maar goed dat ik een maand vakantie heb genomen. 

 Foto: Pablo van Wetten

*www.facebook.com/Literatuuraandemuur

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Fuck you, muscle memory

Vrijdagavond was het feest. Vijf van onze vrienden werden veertig en dat schreeuwde om tweehonderd man in een bunker met lauw bier en een Ramonesachtig bandje. Birre en ik hadden Nadim voor het eerst uit logeren gestuurd en begonnen de avond op het terras van ‘t Blaauwhooft. Daarna besloten we bij Toscanini te eten. Natuurlijk hadden we daar geen geld voor, maar dat deed er op dat moment al niet meer toe.

Ergens in de nog redelijk vroege avond moet er een keuzemoment zijn geweest: proberen een klein deel van de slaap in te halen die we over de laatste negen maanden zijn misgelopen, of het op een keihard zuipen zetten. Birre en ik nipten van onze koffies en draaiden onze grappaglaasjes wat onrustig rond tussen onze vingers. Ik dacht aan alle doorwaakte nachten, aan de wrede en koude ochtenden. Aan Birre’s geluk, als ze morgenmiddag zou wakkerworden uit een helende, reinigende, zalvende slaap. Hoe heerlijk zou ze zich uitrekken en tegen me aan kruipen om nog heel even verder te soezen, voor we volledig uitgerust Nadim gingen halen bij mijn schoonouders. 

Ik heb een heel slecht geheugen, maar mijn muscle memory raakt aan het geniale. Het functioneert volledig autonoom en kan de meest exacte en veeleisende handelingen inzetten zonder mijn bewustzijn te verstoren. Wat het vrijdagavond deed, was een aantal motorneuronen op hun staarten trappen waardoor mijn hand zich om mijn grappaglas sloot, mijn bicep aanspande en het glas naar mijn mond bewoog. Daar kantelde mijn pols het glas, waarna mijn ogen zich sloten en mijn slikrespons geactiveerd werd. Het neerzetten van mijn lege grappaglas deed ik zelf. 

Verbouwereerd staarden Birre en ik naar het glas. Als door een poltergeist aangedreven schoof nu ook haar grappa over het tafellinnen mijn kant op. Weer werd mijn spiergeheugen getriggerd, en weer gebeurde hetzelfde. Wat volgde weet ik niet meer precies, behalve dan wat stroboscopische plaatjes van de betonnen bunker (hij was groot en angstaanjagend), het Ramonesachtige bandje (ik háát punk), en het feit dat ik steeds niet mocht betalen bij de bar (!) Om een lang verhaal kort te maken: mijn laatste heldere beeld van de avond was dat mijn spiergeheugen een spa rood bestelde, wat heel erg slim, of heel erg wanhopig is voor een spiergeheugen.   

Toen ik de volgende dag mijn ogen opendeed, waren we te laat om Nadim op te halen. Birre moest huilen van moeheid. 

En ik, ik had het allemaal gedaan.

‘Maar’, zei ik. ‘Dat was ik niet zelf, het was mijn muscle memory.’

Birre kreunde en schudde haar hoofd, dat er klein en verschrompeld uitzag. Ze wreef in haar ogen en probeerde haar rug te rechten. Toen knikte ze; langzaam kwam haar bloeddoorlopen blik op mij te rusten. Met wat een bovenmenselijke krachtsinspanning moest zijn, tilde ze haar wenkbrauwen op en zei : ‘Ik wil scones.’

Hier was mijn rehabilitatie, mijn kans op genade. ‘Natuurlijk, lief. Natuurlijk maak ik scones.’ 

‘En een sappie’, zei Birre. ‘En koffie met melk.’

Ik riep dat ik al op weg was, en hobbelde de trap af. Scones, sap, caffe latte. Ik had lang genoeg in de horeca gewerkt om dat allemaal op mijn spiergeheugen af te kunnen schuiven. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Kamer 6.01

Ik wachtte tot de regen klaar was, zocht mijn sleutels en verzekeringspapieren. Het vizier van mijn helm was vet en stoffig tegelijk en het duurde lang voor ik mijn handschoenen onder de verwarming vandaan had. Toen er een vaagblauw gat in de wolken verscheen, stapte ik voor het eerst in maanden op de motor. Hij startte. Door de leeggespoelde stad reed ik naar de RAI.

Eenmaal onder de ring door, op de Europaboulevard, begon me iets te dagen: die flats aan de rechterkant, het park links, en dan opeens die stille rotonde… Ik was hier eerder geweest. Het kaartje dat ik thuis in mijn hoofd had opgeslagen zei me rechts te gaan, en ook dat klopte. Daarna was er weer een rechts en nog een rechts, en parkeerde ik de motor op de stoep van het verzorgingshuis op nummer 2. 

De balie verwees me naar de zesde verdieping, kamer 01. Ik nam een lift waarin al drie witgejaste Oost-Europese vrouwen wachtten, horloges door hun knoopsgaten. Een van de dames had een karretje bij zich met een bak spuiten erop en een gele BIOHAZARD-naaldenemmer. Ik deed een stapje teug, maar werd tegengehouden door de liftwand, die teveel meegaf voor een liftwand. Een voor een verloor ik mijn reisgezellen aan lagere verdiepingen.

In de gang op de zesde verdieping was ik in mijn eentje met de herinnering aan mijn oudtante Theresa, die in kamer 6.01 van ditzelfde verzorgingshuis alleen en paranoïde overleden was. De ene dag had ze nog sissend aan me toevertrouwd dat ZE (de zwarte zusters) alles van haar jatten; de volgende ochtend kreeg ik het je-weet-weltelefoontje. In mijn oudtantes verdediging: ze had er wel aan toegevoegd dat ZE niet allemaal slecht waren. (Maar ja, ZE waren natuurlijk wel ánders.)

Ik drukte voor de tweede keer in een kort leven op de bel van 6.01 (die in het midden van de deur hing) en hoorde een droge ratel aan de andere kant van het hout. De schel moest recht achter de knop hangen. Kennelijk had iemand bedacht dat een deurbel het autonomiegevoel en de privacy van volledig afhankelijke patiënten zou versterken. Toen er niet werd opengedaan klopte ik op de deur. Jen zou dat hele deurbelgelul natuurlijk net zo belachelijk vinden als ik. 

Na drie keer kloppen en twee keer best lang wachten besloot ik haar te bellen. Ik luisterde naar Jens voicemailboodschap en sprak in dat ze open moest doen. Er ging iets verkeerd, want Jens buurvrouw (van kamer 6.03) deed open. In de negentig moest ze toch zeker wel zijn. Misschien dacht ze dat ik de dood was, die haar eindelijk kwam halen. Het zou wel door de nogal extreme schouders van mijn motorjack komen. 

‘Goedemiddag’, zei ik.

‘Wat zegt u, dokter?’

Ik glimlachte zo zoet ik kon; Jens buurvrouw zou weten dat ik in ieder geval de dood niet was. Ik liep terug naar de lift, drukte op de knop en wachtte. Achter me, in de gang, stond de vrouw nog steeds in haar deuropening. Ik wist dat omdat ik haar oude ogen verbazingwekkend scherp in mijn rug voelde prikken. Waarom ging ik niet bij háár langs, als Jen er toch niet was? Wat was vier uur van mijn tijd, eigenlijk? Had ik niet altijd gewild dat ik die laatste dag langer bij mijn oudtante gebleven was? 

Natuurlijk stapte ik de lift in. Natuurlijk draaide ik me pas om toen ik wist dat de deuren gesloten waren. En natuurlijk bleef ik de rest van de dag Jens buurvrouw voor me zien. Jen zelf vond ik aan de balie op de begane grond, waar ze informeerde of er misschien bezoek voor haar was. Ik wachtte even voor ik haar beetpakte en vroeg me af hoe je het beste iemand beetpakt die net twee openhartoperaties achter de rug heeft. Uiteindelijk ging ik voor haar arm. 

‘Hier ben ik’, zei ik. 

Jen lachte. Kleine ogen straalden vanachter dikke, wat vette brillenglazen. ‘Kom. We moeten nodig naar buiten.’ 

We liepen door het park en praatten over Gijs, die haar zoon en mijn beste vriend was geweest. Jen praatte over hem in de tegenwoordige tijd en ik begon in het verleden, maar deed al snel met haar mee. Het kostte me moeite haar bril niet van haar gezicht te pakken en hem schoon te maken. 

‘Hier waren vroeger drie zeeleeuwen’, zei Jen toen we langs een leegstaand bassin liepen. ‘Daar wilden Gijs en Fransje altijd heen.’

Ik dacht aan afgelopen donderdag, aan hoe Nadim met zijn enorme ogen de zwemmende zeeleeuwen in Artis had gevolgd. Aan hoe ik tegen Birre gezegd had dat ik onze jongen zo graag op een Artisdagje met zijn ome Gijs had zien gaan. Ik dacht aan de toevalligheid van een verzorgingshuis en een kamernummer. Aan de symboliek van het overlijden van een zoon, gevolgd door een tweemaal falende hartklep.

Het regende weer. We liepen hand in hand zonder dat ik me kon herinneren Jens hand gepakt te hebben. Daarna dronken we thee bij een kiosk en zeiden we best lang niets, tot het tijd was om terug te gaan naar het verzorgingshuis.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Get Rich or Die Tryin’

Het dieptepunt van de crisis moet in zicht zijn: vandaag was ik fotomodel. Het was allemaal de schuld van Matthijs Immink, fotograaf en all-round sympathiekeling, die me belde om te zeggen dat ik ergens perfect voor zou zijn. Aangezien ik dat maar zelden ben, spitste ik mijn oren. 

Al na een aantal woorden wilde ik ‘nee’ zeggen. Ik ben te vaak die ene blanke jongen geweest die nog werd gezocht voor een leuke multi-etnische kledingreclame. Uiteindelijk zitten er op zo’n shoot altijd dertig andere jongens Cola Light te drinken, die leuker en blanker zijn dan ik. Alleen mijn blinde vertrouwen in Matthijs maakte dat ik hem uit liet praten. Dat, en de 400 euro die ik voor mijn modellenwerk zou krijgen. 

Voor de poort van een betonnen loods in een van de weinige doodlopende garagestraten die Amsterdam nog kent, fantaseerde ik over roestende vrieskisten vol kattenlijken en spoorloze verdwijningen van rijzende sterren aan het Nederlands literair firmament. Een huilende Birre en krijsende Nadim zouden in de regen aan een leeg graf staan. In het Parool zou Arie Storm zeggen dat ik een vakkundig schrijver geweest was, maar niet meer dan dat. Dat mijn verhalen over de hele linie te geforceerd; te krampachtig geconstrueerd waren. Ik vroeg me af hoe het voelde om in beton gegoten te worden, hoe het spul zou smaken voordat het zette en alleen maar naar beton smaakte. 

Had ik wel ooit beton geproefd?

Ik stak mijn tong uit en drukte hem tegen de gevel, naast het (natuurlijk roestende) huisnummer van de loods. 

De poort ging open. Een heel erg vriendelijke styliste zei tegen me dat ik er was. Ik trok mijn tong in, veegde met mijn mouw over de natte plek op de gevel en zei dat het er inderdaad alle schijn van had.  

Binnen was het droog en warm en er waren macarons en minichocoladecroissants. Er was zelfs iemand die warme melk in mijn koffie deed. In anderhalf uur stond ik weer buiten met 400 euro in mijn hand. Niets is ook ooit wat het lijkt.  

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.