One man standing

Erdem Gunduz, de choreograaf, kijkt naar de beeltenis van Atatürk

 Het ‘Museum van de Anatolische beschavingen’ in Ankara herbergt een ongelofelijke hoeveelheid culturen.  Als je op de juiste plekken in Turkije zou gaan graven tref je artefacten aan uit de paleolithische periode, de neolithische, de Koper-steentijd, de vroeg Bronstijd, de periode van de Assyrische kolonisatie, de Hittieten,  de Phrygiërs, dan krijg je nog de Hellenen, de Grieken en de Romeinen. Niet in het museum aanwezig zijn dan nog de vroege christenen, uiteindelijk de Byzantijnen en vervolgens de Islam als culturen die met hun sporen landschap en cultuur van het huidige Turkije mede bepalen.

Als je er rondloopt krijg je vanzelf ideeën voor een heel nieuw museum waarin je de grondlagen verbeeldt: alsof je met een lift door aardlagen heengaat, en zo aanschouwelijk maakt wat er precies na wat kwam, overlap zichtbaar maakt, op het straatniveau vind je dan: Turkije nu.  In Istanbul zijn zoveel Byzantijnse resten, zoveel Romeinse resten dat het niet eens goed mogelijk is ze allemaal goed te bewaren. Nabij de Hypodrome in Istanbul, waar ooit wagenrennen gehouden werden, steken stukken klassiek bouwwerk uit latere gebouwen naar buiten, als doorgroeiende historie.

Het leek mij dan ook een bijna ongelooflijke waardige ingreep dat Atatürk  in 1935 besloot dat de prachtige Aya Sophia geen vroegchristelijke kerk was noch een moskee, maar een museum. Het scheen mij toen een elegante oplossing toe om conflicten uit de wereld te helpen. Geen strijd, maar historie zichtbaar maken voor alle gezindten.

De Turkse choreograaf Erdem Gunduz heeft een plaats veroverd in de lijst van indrukwekkende iconische eenlingen door acht uur op het Taksimplein te staan, eerst in zijn eentje, en alleen naar het portret van Atatürk  te kijken.  Hij wijst ermee op een diepe dichotomie in de Turkse samenleving die vorm kreeg in de figuur van Atatürk.  Turkije zweeft altijd op de grens van culturen, heden het meest manifest de Islamitische, vertegenwoordigd door de huidige regering – en de seculiere, gerepresenteerd door de Vader der Turken Atatürk.

Stephan Sanders schrijft in twee opeenvolgende columns in Vrij Nederland heel fraai hoe een protest dat begon voor het behoud van een park, in zichzelf al symbolisch is: een lege, niet ingevulde plek behouden. Waar Erdogan in naam van een meerderheid lege plekken wenst in te vullen.  Hij citeert André Rouvoet: ‘De essentie van de democratie is niet dat de meerderheid beslist. (…) Het hart van de democratie klopt in het besef dat de meerderheid bij besluiten zoveel mogelijk ruimte laat aan minderheden en hun opvattingen en gedragingen.’ Rouvoet  weet in dit enkele citaat mooi de aardlagen van zijn eigen politieke geschiedenis  zichtbaar te maken, als oud RPF-er (Reformatorische Politieke Federatie)  wortelt hij in de ARP (Anti Revolutionaire Partij), de partij die uit de Schoolstrijd ontstond: onze eigen worsteling tussen overheid en  religie. Rouvoet stamt uit een religieuze minderheid die zich tegen een seculiere wetgever te weer stelde. 

Hoewel de religieuzen ten tijde van de Schoolstrijd – anders dan Erdogan nu – zich in de minderheid wisten, zijn hun rechten nu in de grondwet verankerd.

Erdem Gunduz heeft met zijn solo-actie Erdogan pijnlijk en indringend gewezen op het gegeven dat in een democratie de minderheid ertoe doet.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Kavel 668

Vorige week was ik voor het eerst op een veiling. Ik had opdracht om te bieden op aquarellen van de schilder Melle, die vooral bekend is om zijn afbeeldingen van fallussen. Je vindt ze in allerlei soorten en maten in zijn werk terug. Meestal zijn ze niet te missen maar soms kun je een tijdje naar een schilderij staren om ineens te constateren: ‘Verdomd, er zit een fallus in dat huis verstopt.’ In die zin lijkt het werk van Melle op de Where’s Wally?-reeks van Martin Handford. Met dit verschil dat in de tekeningen van Handford Wally altijd maar één keer voorkomt. Terwijl het aantal fallussen in een schilderij van Melle over het algemeen niet op twee handen te tellen zijn.
            Tot vorige week was ik alleen nog maar bekend met de back office van het veilingwezen. Tijdens mijn studententijd werkte ik af en toe voor veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem. Ik moest dan etsen, foto’s en omslagen van boeken fotograferen voor de catalogus. Ook moest ik tijdens de kijkdagen de kostbare stukken bewaken, die alleen onder toezicht bekeken mochten worden. Over het algemeen ging het om Japanse porno die onder de dekmantel ‘kunst’ het meeste geld opbracht van de complete collectie. Brieven van Reve, een typemachine van Hermans, een manuscript van Jeroen Brouwers – allemaal heel aardig maar die leverden lang niet zoveel op als een blote geisha met een Mellesiaanse fallus in haar mond. Deze kunstzinnige kavels vielen onder de noemer ‘erotica’.
            Ook vorige week viel mij op dat erotische ansichtkaarten en jaargangen van historische seksbladen verreweg het meest in de belangstelling stonden. Dat had mogelijk te maken met het overwegend mannelijke publiek. Of liever gezegd: ik ben geen vrouw tegengekomen.
           
Het kavel waar het mij om ging was nummer 668. Toen ik binnenkwam hamerde de veilingmeester net nummer 155 af, met als gevolg dat ik anderhalf uur lang werkloos in de zaal zat te wachten. Het was nogal warm in die zaal in het Bethaniënklooster. Bovendien had ik die avond al een paar keer last van steken in mijn borst, waardoor ik serieus rekening begon te houden met een naderend hartinfarct. Wat ook niet hielp voor mijn gemoedsrust was dat ik doodsbenauwd was om per ongeluk aan mijn hoofd te krabben of mijn bril te verschuiven – want voor ik het wist zou ik dan opgezadeld raken met bijvoorbeeld kavel 278: De Vogelwereld. Handboek voor liefhebbers. Richtprijs 300 euro.
          
Hoe langer ik moest wachten, hoe neurotischer ik werd. Toen de veilingmeester aankwam bij een collectie Provopamfletten ontstond een ware biedingsstrijd. Men had de waarde geschat op 200 à 400 euro maar twee handelaren boden net zo lang tegen elkaar op tot een van hen er met de buit vandoor mocht gaan tegen betaling van 3400 euro.
          
Hier werd ik bloednerveus van. De fallussen van Melle waren geschat op 1200 en van mijn opdrachtgever had ik toestemming om tot 2000 door te bieden. Wie weet zat er wel iemand in de zaal met wie ik de strijd aan zou moeten gaan.
          
650, 651, 652… naarmate mijn kavel dichterbij kwam, begon ik steeds meer te trillen en te zweten. Mijn gedachten gingen terug naar de steken in mijn borst van eerder op de avond. Gestorven tijdens een veiling – dat leek me niet iets nastrevenswaardigs. Toen het moment bijna daar was, toen ik het papiertje waarop mijn biedingsnummer was geschreven al bijna in de lucht hield, toen er nog maar twee kavels te gaan waren, op dat moment, mijn moment, het moment waardoor ik mijn lievelingsprogramma Het familiediner moest missen, op dat moment laste de veilingmeester met een ferme klap van de hamer een pauze in.
          
Ik zuchtte diep. Volkomen onrustig liep ik de zaal uit om wat te gaan drinken aan de bar. Ik hoopte op bier of wijn maar ze hadden alleen maar koffie of water. Toen ik een paar uur eerder dit klooster was binnengegaan, zag ik er nog blakend en zelfverzekerd uit. Nu keek ik in de spiegel langs de muur en zag een lijkbleek hoofd met twee paniekerige ogen. Mijn haar zat bijzonder lullig. In ieder geval weet ik nu dat een veiling voor mij gewoon te spannend is.
          
Veel te vroeg, lang voordat de pauze was afgelopen, ging ik weer in de zaal zitten. Het duurde en duurde maar. Om me heen zaten mensen die dit zagen als een ontspannen avondje uit. Toen de veilingmeester eindelijk weer plaatsnam achter het katheder ging ik rechtop zitten. De zaal was nog maar een fractie verwijderd van de fallussen van Melle. In een poging om mijn potentiële tegenstanders te ontdekken keek ik snel om me heen. Louter bejaarde mannen, de meeste met een verveelde uitdrukking op hun gezicht. ‘1200 voor de aquarellen van de schilder Melle, wie biedt er 1200, nummer 668…’ – van een kenner had ik begrepen dat je beter niet te snel kon bieden, want dan wist iemand dat je heel erg geïnteresseerd was en dan ging diegene, waarschijnlijk een hulpje van de ongetwijfeld malafide veilingeigenaar, misschien de prijs opvoeren. Ik speelde dus hard to get. Toen het een paar seconden stil bleef in de zaal, niemand blijkbaar geïnteresseerd was in dit kavel en er al bijna door werd gegaan naar het volgende nummer, stak ik mijn hand in de lucht. ‘Meneer in het midden voor 1200,’ riep de veilingmeester. ‘Niemand meer en beter dan 1200?’ Niemand reageerde. De hamer viel. Ik had gewonnen. En er was niets spannends gebeurd.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Koffie

Eens in de zoveel tijd overkomt mij het volgende: geen koffie gedronken hebben en een trein moeten halen. Of nog een beetje tijd hebben maar daarin niet meer alles kunnen doen wat je wilde, en een trein moeten halen. In één klap levert dat net zoveel stress op als wanneer er plotseling bezoek komt (‘we zijn er over een kwartier’) en alles nog een flikkerse bende is, inclusief jezelf. Op zulke momenten moet er dan ook nog een stukje voor het Tirade-blog geschreven, bijvoorbeeld over de nieuwe DSM.

Wanneer ik niet echt haast had gehad en in de nomade-modus op pad was geweest, had ik gerust een trein later genomen, want voor een bak koffie heb ik nu eenmaal veel over. Nu werd ik echter overdonderd door de afweging of ik mijn resterende vijf minuten moest inzetten voor het controleren van het saldo op mijn ov-chipkaart of voor het zwarte goud. Ik liep in de richting van de Starbucks op het station; ik liep in de richting van de kaartjesautomaat – een kortstondige besluiteloosheid.

Ik koos braaf voor de kaartjesautomaat. Dan kon ik tenminste in de trein neerploffen en even voor me uit staren, om een poging te doen mijn zachtjes ruisende hoofdpijn onder controle te krijgen. Ik wilde niet zomaar op de goeie gok in de trein springen, voor je het weet moet je aan een conducteur uitleggen dat je nog koffie móest hebben. Dat zou de conducteur overigens best begrijpen – er zijn veel beroepen waarbij koffie onmisbaar is, maar voor treinconducteur of -machinist lijkt cafeïne me essentieel. Bij hun stakingen (met de buschauffeurs) staat dat massaal te staan op een of ander veld met een mal petje op, gratis koffie van de vakbond en kapotgekauwde sjekkies in de mondhoek, de ingrediënten voor gezond en geconcentreerd het werk neerleggen.

Kyrie eleison! Op de treeplank van het treinstel wilde ik eigenlijk niet meer. Ik had de drukte kunnen gebruiken om tegenover mezelf te verantwoorden dat ik zou zijn uitgestapt, maar dat deed ik niet. De eerste de beste die ik in de trein trof, toen ik net had plaatsgenomen, was een meisje met een enorme rugzak van De Kiosk.

Ze zei: ‘Wilt u koffie, th…’

‘Koffie!’

‘Sterke koffie?’

‘Zo sterk mogelijk.’

‘Doe ik er minder water bij.’

Ik geef onmiddellijk toe dat een bakje van de cateringservice in de trein het niet haalt bij wat ik zelf zet. Wat doen ze in godsnaam met dat spul? Behalve dat het aanmaakpoeder met heet water is, lijkt het alsof het meerdere keren door een filter is gejaagd, net zolang tot het de gewenste kleur en transparantie heeft bereikt, die verdacht veel lijken op – ligt voor de hand – die van thee. En dat wilde ik allemaal wel tegen haar zeggen, want het is godgeklaagd dat er ook nog een bedrag tegenover moet staan waar de honden geen brood van lusten… Maar nee, ik was helaas erg chagrijnig maar geen onfatsoenlijk mens. Mijn aanmaakdrapje in een Starbucksbekertje was altijd nog beter dan helemaal niets.

Zelfs koffie van inferieure kwaliteit geeft het gewenste effect. Kon ik me weer focussen op het schrijven van dit stukje, het maakte niet uit dat ik daarvoor een halve week aan kranten moest doorspitten of via een half werkende internetverbinding een afbeelding van een koffiekopje moest uploaden, noch dat er een man met druipsnor over mijn schouder meekeek op mijn scherm. Ik blikte nog eens naar buiten en inderdaad: het zou mij allemaal worst wezen.

 

Een aantal weken geleden is er een nieuwe versie van het handboek voor geestesziekten verschenen, de DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Voor iedereen die altijd al wilde weten wat er mis met je was but were to afraid to ask. Voor iedereen die zichzelf de stuipen op het lijf wil jagen, want iedereen kan zich wel in een passende psychische aandoening herkennen. De formuleringen van de lemmata dragen daaraan bij: ‘diagnostisch criterium: x van de y onderstaande symptomen’. Een beetje alsof je al jeuk krijgt bij slechts het zien van een zwerm muggen. Het is dan ook van het grootste belang dat uitsluitend artsen een dergelijk hand boek ter hand nemen.

Ook dat is riskant, want naar blijkt heeft tweederde van de psychiaters die de samenstelling van het handboek voor hun rekening nemen, banden met de farmaceutische industrie. Connecties hebben in het veld is waarschijnlijk de reden waarom die personen zitting nemen in de commissie en dat zal deels ook terecht zijn. Echter, op het moment dat er sprake is van financiële afhankelijkheid van de industrie die specifieke antipsychotica fabriceert, is er iets ernstigs aan de hand. Als degenen die de criteria voor verschillende ziektebeelden vaststellen profijt hebben van het aantal mensen dat aan dat beeld voldoet (zoveel mogelijk), dan zet dat de formuleringen in de nieuwe DSM logischerwijs op losse schroeven. Stel dat er tien symptomen onder een bepaald ziektebeeld vallen. Je hoeft niet aan alle te voldoen om het etiket ‘ziek’ te verwerven, maar aan zes. Maak daar eens vijf van, en zie hoeveel vaker het een of andere medicijn over de toonbank gaat.

Laat ik eraan toevoegen dat niet iedere arts met de DSM in de hand meteen een kwakzalver is. Althans, ik neem aan dat er over het algemeen kritisch gekeken wordt naar de eventueel voorgeschreven medicatie, voordat de patiënt een hele zak antipsychotica aangesmeert krijgt. Ik geloof ook – onder voorbehoud – dat er onderaan een lemma in de DSM niet staat welk merk medicijn effectief kan zijn, wel welke stoffen of bestanddelen er in aanmerking komen.

De getallen uit het onderzoek blijven niettemin schrikbarend. Van sommige subcommissies is nu bekend dat alle leden op een of andere manier een belang hebben bij de farmaceutische industrie, zoals bij de afdeling slaap- en waakstoornissen. Het risico op belangenverstrengeling is dan levensgroot. In die categorie is zelfs het fenomeen restless leg syndrome als aandoening toegevoegd – wie heeft er van tijd tot tijd geen last van? – wat doet vermoeden dat de commissieleden inderdaad in de greep zijn van een soort ‘up-sellen’.

Nog een voorbeeld. In de werkgroep die handelt over substantiegerelateerde stoornissen, dus alle psychische afwijkingen als gevolg van de inname van iets, heeft 58% van de leden financiële connecties met de farmaceutische industrie. Ik zou graag onderzocht zien of die psychiaters ook aandelen hebben in de productie van de middelen die zij zien als veroorzakers van psychische ellende, dan zou het beeld pas echt compleet zijn. Wie weet houdt die subcommissie wel een hele economische keten van verruimende middelen en bijbehorende medicijnen is stand – een economische keten die zich nota bene uitbreidt, want ook in deze sectie is een aantal ziektebeelden toegevoegd. Mijn vermoeden is dat er ook iemand bijzit die zich verbergt achter de naam Max Havelaar, makelaar in koffie etc. Vanaf eind mei maken namelijk ook koffieverslaving en bijbehorende afkickverschijnselen (caffeine intoxication) deel uit van de catalogus der geestelijke afwijkingen, met maar liefst drie verschillende varianten, waarvan de gemene deler er zo uitziet:

(1) restlessness
(2) nervousness
(3) excitement
(4) insomnia
(5) flushed face
(6) diuresis
(7) gastrointestinal disturbance
(8) muscle twitching
(9) rambling flow of thought and speech
(10) tachycardia or cardiac arrhythmia
(11) periods of inexhaustibility
(12) psychomotor agitation

Wanneer vijf van bovenstaande symptomen vastgesteld kunnen worden, voldoet de patiënt aan het ziektebeeld. De Max Havelaar die dit heeft bedacht heeft het ei van Columbus gevonden, want hierin kan heel de koffiedrinkende wereld zich herkennen. We zijn ziek. Welke medicijnen er aan te pas moeten komen was niet te achterhalen, maar ik bid en hoop dat er voorgeschreven wordt om nog méér koffie te drinken.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

leegte/licht

erwin krol

Gisternacht droomde ik dat ik een liedje van Boudewijn de Groot hoorde met als titel “De eerste keer dat ik naakt je deken om mag slaan”, over je voor het eerst zo op je gemak voelen bij een nieuwe geliefde dat je naakt door hun kamer kunt scharrelen, het bed op kunt maken. Het refrein ging als volgt: ‘als ik denk / dat het morgen beter gaat / als ik denk / dat het morgen beter gaat’ – tot aan de fade-out, en eigenlijk bevatten de coupletten ook enkel deze tekst. Maar het was een mooie melodie, die nog een daglang door mijn hoofd zong. Daarna deed iemand iets in mijn drankje en werd ik in paniek wakker, mijn lichaam natuurlijk tintelen, het donker krioelen voor mijn ogen, de hele heisa – toen ben ik maar even gaan plassen.

De laatste dagen, ik neem aan dat jullie dat ook gemerkt hebben, is het weer heel vreemd geweest. Dit soort grijs halflicht, zon boven wolkendek, brengt mij van mijn stuk, ik word er gevoeliger van dan ik al was. Geagiteerder, ook. Net als van zee en wind: onveilige gevoelens. Schilderijen met hollandse luchten er op – ik kan er niet naar kijken. Ik wil naar de bergen vluchten, daar twee kinderen baren, kalfjes grootbrengen in het hooi en boodschappen doen in de Spar. Dagenlang zon en sneeuw zijn zoveel uitgesprokener dan dit gemiezer van van richting veranderende wind. Van zon word je natuurlijk ook sentimenteel (zie vorige week), maar het zijn eenduidigere gevoelens, niet dat halfslachtige heen en weer geslinger. Als zoiets me van mijn stuk brengt, ook wel deze gedachte: leer mij mijn schouders op te halen. Leer mij hoe je naar een dwarsfluit die a-mol speelt luistert en alleen dat hoeft te erkennen: dat is een dwarsfluit, ze speelt een toon. Zonder meteen in innerlijk snikken uit te barsten. Zonder ontroerd te zijn omdat een oude man een frietje eet op de straathoek. Zonder een gedicht te willen schrijven, of van jezelf te balen, als dat niet lukt. Ik weet wel dat er andere uitersten zijn, dat er iedere avond mensen afgestompt voor de tv zitten en de antwoorden in televisiequizzes niet weten, maar toch, dit is een uiterste, een pool is een pool, en rond de evenaar is het warmer …

in een vlaag van verstandsverbijstering
kocht ik vanochtend abrikozen waarvan ik dacht
dat het perziken waren
en er beginnen eindelijk woorden
voor deze leegte te komen
ik bedoel dat ik kan omschrijven
hoe ik in een grote weerklinkende hal
de bast van lichtgekleurde platanen afkrab
of hoe ik drie dagen lang in m’n eentje
verflucht door de hete zomerlucht verspreid
met een kwast met een handvat van plastic
terwijl ik een wit operatiepak draag
met blauwe hoesjes om mijn schoenen
en hoe ik de piepende remmen
van een goederentrein hoor in mijn hoofd
op het moment dat iemand mijn naam zegt of niest

de eerste keer dat je deze leegte voelt
kun je dat nog niet uitspreken, zeg ik
nu proef je het ijzer al in je mond
nog voordat de woorden zich aandienen
maar ze zijn er tenminste wel, woorden
ze zwermen en kletsen en verenigen zich
in het bovenste stukje van je buik
waar ze de definitie van misselijkheid vormen
tegen wie praat ik eigenlijk?

 

Dit leven

Het was precies de vakantie die we nodig hadden; vaak komt je redding niet in de vorm die je verwacht.

Ik dacht dat ik een hekel aan strandvakanties had, maar zag Birre met haar voeten in het zand een traantje wegpinken van fijnheid, en besloot dat stranden wel oké waren. Daarnaast had Nadim een emmer en zandtaartvormpjes en blauwe Crocs met zelfuitgezochte octopussen en olifanten erop. Een paar keer per dag leek hij de zee opnieuw te ontdekken, wat hij markeerde door met open armen ‘Zeeeeee!’ te roepen.

Het strand was een smalle strook kiezelzand in een baaitje met een krijtwit dorp erachter dat me vreselijk aan Palladina deed denken, de stad waar mijn nieuwe boek zich afspeelt. Elk moment verwachtte ik Maureen van de winkel op de kade langs te zien lopen, of Eva Molero, of Stavo de visboer. 

We plukten zeeëgels van de rotsen en aten ze leeg, ook al was het geen seizoen. De natuur moest het maar opbrengen. We dronken teveel wijn en ‘s avonds waren er glazen Lepanto met uitzicht op zee. Ergens rond de zesde nacht begon Birre door te slapen; ik zag haar lachen om niets als we in ons piepkleine autootje op weg waren naar de markt, en dacht aan onze eerste vakanties samen. Haar huid rook naar toen. Achterin lalde Nadim mee met een vijf-euro-cd vol bolero’s die ik bij een kraampje kocht. In elke lied braken de harten en vloeiden de tranen en was er een jij waarzonder een ik  niet leven kon. 

Ik zong ook mee en besloot dat deze ik niet leven kon zonder Birre en Nadim

Dat de hemel een moment als nu moest zijn,

en nu,

en nu: onderweg in een Fiatje met de ramen open, mijn vrouw naast me en mijn zoontje stralend achterin.

Ik heb nooit de neiging gehad gelovig te worden in tijden van ellende, al begrijp ik het van anderen wel: als er veel kuts gebeurt is het prettig te denken dat er wel een reden voor zal zijn. Voor mij is het vaak moeilijker te geloven dat er géén Iemand is die het allerbeste met me voorheeft. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Out of office reply

Skipness, Kintyre.

Uw woensdagse blogger is vandaag aan het wandelen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.