Voor de allerbelangrijkste thuisblijver

Over een paar uur vlieg ik naar New York. Drie maanden lang zal ik mijn zondag hier op Tirade.nu leeg laten, in de hoop ruimte te creëren voor de minder deadline-gerichte dingen, de dingen die de blog-lengte overschrijden.

Enkele weken geleden bekende ik hier dat ik de tijd uit elkaar wil trekken, totdat de dagen geen troebele lagen meer zijn, maar overzichtelijke vouwen, elke inkeping een adempauze. Nu vind ik in mezelf een tegenstander, want in New York wil ik juist op zoek naar vloeibaarheid. Of, zo zie ik het voor me: drie maanden zonder deadlines betekent drie maanden zonder dagen. Het liefst ook zonder duidelijk dag en nacht, maar ik begrijp dat de wereld gewoon doordraait.

Vannacht dronk ik een afscheidsbiertje met de thuisblijvers, want de koffer is te klein om hen mee te nemen, of de ambitie te groot. Telkens wanneer ik over het weer begin (‘Goh, ik kan mijn jas gewoon thuislaten!’) blijft het stil. Uiteindelijk roept iemand: ‘Maar jij gaat toch de hele dag binnen zitten schrijven?!’

Het afscheid is zonder drama, de bekende kus en knuffel, het zijn maar drie maanden en ‘je bent tegenwoordig nooit echt ver weg’, maar dat van het weer wil ik terugnemen (hoewel, for the record, het is daar 31 graden).

Ik ruim op en vind meer doppen dan lege flesjes.

Samen met de allerbelangrijkste thuisblijver wacht ik tot het licht wordt.
            ‘De tijd moet vloeibaar worden’, zeg ik, ‘dan zijn drie maanden zo voorbij en kan ik je ook niet missen.’ We knijpen onze rode ogen tegen de dag die aanbreekt. De laatste uren stromen te snel, bijna staan we al op Schiphol.
            ‘Stroperig’, verbeter ik mezelf, ‘De tijd moet stroperig worden.’ Zodat het kleeft, beklijft. De tijd hoeft niet voorbij te gaan als ‘ie toch geen indruk maakt.

Ik weet wat ik zoek, trek het boek uit de kast en lees voor (voorlezen, de mooiste daad die op Skype wel mogelijk lijkt, maar toch nooit werkt):

– Wat drinken jullie?
– Sambuca.
– Mag ik een slokje?
Ik gaf haar mijn glas, ze nam een slokje en gaf het terug.
– Anijs.
– Ik houd ervan hoe stroperig het is.
– Ik heb mascara in mijn tas. We kunnen iets op zijn gezicht tekenen.
– Een Hitlersnor?’*

Straks koop ik een zak taxfree drop. Voor onderweg, zodat ik de sambuca in de lucht al bijna proeven kan. Maar eerst zal ik een sms sturen aan de allerbelangrijkste thuisblijver: kijk straks even op Tiradu.nu.

Bedrink je  (Charles Baudelaire)

Wees altijd dronken. Daar gaat het om: dat is het enige.

Om niet de afschuwelijke last van de tijd te voelen die je
 schouders verbrijzelt en je naar de aarde toe drukt,
moet 
je je onophoudelijk bedrinken. 
Maar waar aan?
Aan wijn, aan poëzie, of aan 
deugdzaamheid, dat moet je zelf weten.
 Maar bedrink je.

En als je, een enkele keer, op de traptreden van een paleis,

op het groene gras van een greppel, in de sombere

eenzaamheid van je kamer, wakker wordt,

en de dronkenschap is al verminderd of verdwenen,
vraag 
dan aan de wind, aan de golf, aan de ster, aan de vogel, aan 
de klok, aan alles wat vliegt, aan alles wat zucht, aan alles
 wat voortrolt, aan alles wat zingt, aan alles wat spreekt, 
vraag dan hoe laat het is: 
en de wind, de golf, de ster, de vogel, de klok, zullen je
 antwoorden: “Het is tijd om je te bedrinken!”

Om niet de gemartelde slaven van de tijd te zijn, bedrink 
je,
bedrink je voortdurend!
 Aan wijn, aan poëzie of aan deugdzaamheid, dat moet je zelf weten.

 

 

 

*Uit De Republiek van Joost de Vries

In de Oorshop

Onhipheid

Sinds de aflevering van Zomergasten waarin trendvoorspeller Lidewij Edelkoort te gast was, is mij een aantal van haar beweringen bijgebleven. Zo vertelde ze met grote stelligheid dat Het Individualisme voorbij is, wat zou betekenen dat we de neiging om in groepsverband iets te ondernemen weer laten prevaleren boven die om solo te vliegen. De directe uitwerking daarvan zou zich tonen in het groeiend belang van bijvoorbeeld ouderwetse kneuterigheid, collectieve gezelligheid en allerhande clubjes.

Hoewel de trends die Edelkoort ons voorschotelt voornamelijk een zichtbare uitwerking hebben in de mode-industrie, zijn haar voorspelling algemeen en, naar eigen zeggen, mondiaal geldig. Dat betekent volgens mij dat wanneer iemand haar profetieën letterlijk volgt, diegene altijd een stap voor is op ontluikende tendensen. Diegene is verzekerd van de ultieme hipheid – althans, voor zover Edelkoort het bij het rechte eind heeft.

Twee weken geleden vond in Amsterdam het Das Magazin Leesclubsfestival plaats. Op de zaterdagavond waren er in de stad dertig verschillende leesclubjes georganiseerd, met als afsluiting een gezamenlijk feest in de Melkweg. Het was een succes. Ook ik deed mee aan zo’n leesclubje. Mogelijkerwijs voelden de twintig anderen, al dan niet bewust, net als ik dat er een zekere mate van groepsgevoel kwam bovendrijven. Een positief maar ambigu gevoel, want het leesclubje had immers een willekeurige samenstelling. Niettemin vonden we elkaar in de letteren, legden de auteur het vuur aan de schenen en dronken we gebroederlijk shotjes van het een of ander. Ik wist van tevoren niet dat ik daar zin in had.

De leesclubformule van het Das Mag Festival mag dan precies binnen de vooruitzichten van Edelkoort vallen, hip is het niet. Een substatieel deel van mijn groepje bestond uit provinciale huisvrouwen van middelbare leeftijd die het boek zo te horen al met hun eigen clubje hadden doorgenomen. Zij kwamen daar om de auteur te bombarderen met loftuitingen en om het groepsgesprek te kapen. Meteen daarna moesten ze de trein halen. Van de anderen vond een enkeling het doodsaai, en om eerlijk te zijn begrijp ik dat wel. Het heeft iets van een les Nederlands op de middelbare school. Overigens had het festival een veel hippere ingevulling kunnen hebben met meer jonge, nieuwe, voortuitstrevende schrijvers, maar in plaats daarvan bestond de line-up vooral uit opgewarmde ouwe taarten. Jonge schrijvers waren een minderheid, de debutanten bijna nonexistent. Connie Palmen mocht als mystery guest bij een leesclubje door een brandende hoepel springen.

Nee, leesclubs in festvalvorm plus fuif na afloop, dat is de vleesgeworden antihipheid. Waarom er dan in artikelen, zoals vandaag door Henk van Straten in Volkskrant Magazine, flink geplakt wordt met het etiket van het hipste event in letterenland, is moeilijk te begrijpen. Het Leesclubfestival is zeer oude wijn in nieuwe zakken, daarom werkt het juist. Het is niet voor niets dat Lidewij Edelkoort nog steeds vasthoudt aan haar voorspelling dat de Romantiek en de negentiende eeuw op dit moment via een onderstroom bezig zijn aan een opmars – de leesclub was toen populair. Wat Edelkoort heeft voorspeld op het gebied van het afkalvende individualisme zal wel kloppen; interessanter is dat ze daarmee De Onhipheid heeft voorzien. We gaan terug naar op z’n minst de jaren vijftig, met spruitjeslucht en al. Das Magazin voorop.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Je bent geweldig

Je bent geweldig – Maria Barnas

Je bent maar tweeëndertig en als je een stap
vooruit maar achttien zeventien richting
de deur nog maar elf centimeter geweldig

 

Een tijd geleden las ik dit gedicht en het bleef me bij. Het is een kort gedicht, maar je kunt het toch op vele manieren lezen. Eigenlijk las ik het altijd als een vrolijk gedicht, een gedicht dat gaat over iemand die een eindje wegloopt en steeds kleiner wordt, dat is geweldig, dat perspectief zo werkt, kijk je lopen, zo leuk. De eerste tien keer dat ik het las stond er in mijn hoofd dan ook een dash tussen ‘centimeter’ en ‘geweldig’. Dan krijg je: “Je bent maar tweeëndertig en als je een stap / vooruit maar achttien zeventien richting / de deur nog maar elf centimeter – geweldig”. Maar dan kun je het nog steeds op twee manieren lezen. De schrijfster van het gedicht kan het namelijk ook geweldig vinden dat de ‘je’ steeds kleiner wordt: fijn dat je weggaat. Of misschien is het wel een enigszins sarcastische ‘geweldig’ op het eind – echt gewéldig hoor, dat je ‘m smeert. Dat maakt het voor mij een nog veel grappiger gedicht.

Maar de meest logische lezing is natuurlijk dat ‘je’ steeds minder geweldig wordt. De schrijfster wordt dan door iemand achtergelaten, ondergaat dat. Daar ga je, je wordt steeds kleiner, je bent geweldig, maar je bent het steeds minder. Het is eigenlijk wel prima dat je weggaat. Dat maakt het een droevig gedicht. Want het is heel droevig als een geweldig iemand van je weggaat, en nog droeviger als ze dat doen door steeds minder geweldig te worden. Maar de leestekenloosheid maakt dat ik het niet droevig lees, maakt het venijniger, of misschien wel paniekerig: oh help, je gaat dus weg. Daar moet ik iets van vinden. Nou laat ik het dan maar geweldig vinden. Tegelijkertijd is de titel heel lief, en dat maakt dat mijn definitieve lezing is dat de schrijfster de ‘je’ niet meer geweldig wil vinden, want je gaat weg, en tegelijkertijd: je bent het nog wel. Geweldig.

Maar ik heb een klein onderzoekje gedaan onder vrienden en familie om te kijken hoe zij het lezen:

 

– ZUSSIE
– HEY BABE
– HOE IS HET?
– TOP. KUN JE ME EVEN VERTELLEN HOE JIJ DIT GEDICHT VAN MARIA BARNAS LEEST?
(…)
– Gaat het over een kind?
Dat net kan lopen?
Want dan past dat geweldig
– het gaat er toch gewoon om dat als iemand steeds verder wegloopt hij kleiner wordt 
– Ja, dat is zo
Maar waarom lijkt het eerst om leeftijd te gaan?
Dat dacht ik
– oh
nee dat dacht ik niet
– Ik denk dat Maria 
– (…)
– (…)
– … je denkt dat maria?
– dronken in een bar zat
in Berlijn
en dat ze met haar vingers
een kader maakte
met haar handen
om iemand heen
die naar een deur liep, vele meters verderop
en dat ze zag dat hij of zij kleiner werd
– had ik al verteld dat ik dit ging gebruiken voor mijn tirade stukje morgen?

 

– ha papa
ben je er? ik heb een vraag
– Vertel
– hoe zou jij dit gedicht interpreteren:
(…)
– Ik kan hier moeilijk me concentreren ik zit in een vergadering
Wat denk je zelf?
– je kunt er toch wel iets over zeggen?
en waarom zit jij te facebooken in een vergadering?
– Hallo
Hier ben ik weer
Ben je er al uit?
– ik vroeg het aan jou…
– Hoe verder, kleiner hoe mooier/beter
– kun je dat uitleggen?
– Spreekt voor zich
– nee. vertel eens meer?
– Heb jij me nog nodig, ik moet gaan koken
– ja, je moet meer uitleg geven
– Afstand speelt een rol
– ok
dank
dat was
zeer verhelderend
wat ga je koken?
– Iets wat ik nog niet eerder heb gemaakt
Iets met kip en tomaten

 

– taylan, hoe lees jij het? dat vraag ik me al heel lang af. ik lees het met een streepje tussen centimeter en geweldig, dus: nog maar elf centimter – geweldig. maar je kunt het ook lezen alsof de ‘je’ steeds minder geweldig wordt, en dan is het opeens geen lief gedichtje meer.
– Ja ik denk ook het laatste
of ‘ook’ 
niet ook dus
het klinkt als iemand die aan het vertrekken is
– ja eigenlijk is het in die lezing wel mooier
want dan heeft het gedicht veel meer betekenis
en ook het woord ‘deur’
– ik snap die ‘maar’ niet in het begin
misschien is het perspectief
want ‘je’ wordt steeds kleiner
– ja, dat leek me evident
– ja ik weet het niet
ik probeerde het te lezen alsof er niet iemand anders bij is
– hoe bedoel je? dat begrijp ik niet
– dat perspectief betekent alleen iets als er nog iemand is
vanuit wiens gezichtspunt je telt
– ja, dat is toch het gezichtspunt van de schrijfster
en die ziet iemand weglopen
– ja maar dan krijg je
dat ‘je’ al met zijn of haar rug naar de verteller toe stond
want ‘je’ stapt vooruit
– ja
dat is toch altijd zo als iemand wegloopt
er is nog nooit iemand achteruit van mij weggelopen
deden ze dat maar! dan kon je ze tenminste nog boos aankijken
– ja maar het is dus alleen het weglopen
alleen die beweging
niets ervoor
11 centimeter is klein he
misschien is het een dog
– hahahaha ja
je bent geweldig

Birres bankje

Ons oude bankje stond op doorzakken. Het was onveilig geworden om er met twee volwassenen, een manneke en een middelgrote hond op te zitten, en dus vertrok ik op een vroege morgen met mijn schoonvader naar de houthandel in de westelijke havens. 

Pim was nog wat aangeslagen door de lelijke groef die zijn jongste dochter bij het uitrijden van een parkeergarage in de flank van zijn nieuwe witte busje getrokken had, maar in de houthandel lagen grote stapels ruwe planken en er waren rokende mannen met cirkelzagen, waardoor hij zienderogen opklaarde.

Zingend liepen we langs de bergen merbau en meranti naar de afdeling grenen/vuren, waar ik mijn hout keurde door met één oog langs de lengte van de planken te turen zoals ik mijn meubelbouwende vriend Lourens had zien doen. Ik vroeg me af of het er stoer uitzag en schaamde me daar weer voor. Een echte man zou ik wel nooit meer worden. Echte mannen deden dit soort dingen zonder daarbij meteen zichzelf belachelijk te hoeven vinden. 

Steeds harder zingend – we speelden tenslotte sjouwers – laadden we het busje vol. We stapten in, draaiden de raampjes naar beneden zodat we onze arm naar buiten konden laten hangen en reden het terrein van de houthandel af op weg naar de Karthuizersdwarsstraat. 

Die middag lag de stoep vol krullen en afzaagsels. Met duur gereedschap (ik heb alles van A-merken) dingen maken van blank hout geeft eenzelfde gevoel als met een nieuw Stanleymes door een vel geschept papier snijden, als een perfecte vergelijking op de juiste plek in een zin laten zakken, als een hele rib eye portioneren voor twintig man en exact uitkomen, inclusief het kontje voor Otis de Hond. Laat ik het eens gewoon bij zijn naam noemen: het is heel erg fijn.

Onder mijn handen groeide het bankje. Het werd er een met twee kleppen, zodat onze stoeltjes erin zouden kunnen, maar ook Nadims wandelwagen en Otis’ ballen en stokken. De buren kwamen allemaal kijken, knikken en zeggen dat het mooi werd. Toen het tijd was om te lijmen en schroeven durfde ik zelfs mijn tool belt om te doen. Niemand lachte.

Aan het einde van de middag riep ik Birre erbij. Met Otis op haar hielen kwam ze van de trap.

‘Ga maar zitten,’ zei ik, en haalde nog even een hand over de zitting om te voelen hoe glad ik hem geschuurd had, ‘Otis ook.’

Ik deed een paar stappen naar achter om naar mijn werk te kijken en besloot dat de dingen soms echt op hun plek leken te vallen. Hier stond het bankje waarop Birre op warme zomeravonden zou wachten tot ik uit mijn werk kwam; waartegen Nadim en zijn vriendjes hun fiets zouden kwakken voordat ze de trap opstormden om te komen eten; waarop mijn hele gezin eindeloos boekjes zou zitten lezen zo gauw het weer het maar een beetje toeliet.

Zonder erbij na te denken had ik het bankje gebouwd waarop Otis de Hond oud zou worden, grijs zou worden, en op een gegeven moment ook dood zou gaan. Ik werd er (om de dingen nog maar eens bij hun naam te noemen) een beetje verdrietig van, maar vond het ook heel mooi. Morgen, als de lak gedroogd was, zou ik BIRRES BANKJE op de leuning schrijven, in hemelsblauwe verf. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Moedige Hollanders

Bashar al Assad

Terwijl al jaren onze topmusical ‘Soldaat van Oranje’ de goegemeente hete tranen doet schreien – het is tenslotte een prachtige evocatie van Hollandse heldenmoed,  het strijden van een eenling  tegen een bezettingsmacht – vindt 38% van de autochtone Nederlanders  dat Syriëgangers die terugkeren naar Nederland potentiële terroristen zijn,  43% van de autochtone Nederlanders heeft hier geen uitgesproken mening over. Verder is 43% van de autochtone Nederlanders van mening dat de Nederlandse nationaliteit van teruggekeerde Syriëgangers moet worden afgenomen.

In Syrië is de regering van Assad bezig gericht de eigen bevolking om te brengen. Wanneer je als Syrische Nederlander vindt dat daar internationaal gezien te weinig aan gebeurt, heb je weinig keuzes. Je kunt via skype of sms je oom en tante veel succes wensen, of je kunt gaan vechten. Maar dan moet het je wel lukken de goede partij te vinden daar.

Hazelhoff  Roelfsema zou dunkt mij in die situatie kiezen voor dat laatste. Maar Nederlands internationaal denken is geïmplodeerd. Een illegaal in Nederland verblijvende buitenlander is ook volgens de PvdA illegaal. Jan Pronk trok zijn conclusies en gaf aan niet langer meer tot zijn club de PvdA te willen behoren.

Ik lag ooit in een Zuid-Amerikaans zwembad toen de oude heer Max van der Stoel (PvdA) in een zwembroekje datzelfde zwembad in klom. Vanuit een hoekje heb ik bekeken hoe waardigheid eruit ziet. Van der Stoel was een vertegenwoordiger van de Nederlandse intelligentsia die van mening was dat we ons met het buitenland dienen te bemoeien.

Hemingway schreef: ‘Courage is grace under pressure’. Van der Stoel en Pronk, maar ook heel andere grootheden als J.L. Heldring en André Spoor waren van mening dat de Nederlandse politiek naar buiten moet kijken en niet slechts naar binnen gericht dient te zijn.

De ogen deppen bij ‘Soldaat van Oranje’ aan de ene kant,  oordelen over Syriërs die vechten tegen een moordend bewind aan de andere kant, is een vals onderscheid aanbrengen. Voor naar een musical gaan is geen moed nodig. Of het moest zijn om je te weer te stellen tegen zoveel wansmakelijkheid, en tegen het akelige gevoel dat voor de gemiddelde Nederlander moed iets is uit een ver verleden.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Angst voor de angst

harbour1Twee weken geleden belandde ik na een zeiltocht per ongeluk in het stadje Lowestoft aan de Engelse kust. Het is niet een plek waar een mens graag belandt. Terwijl we de haven binnenvoeren en ik de grauwe huizen op de kade zag staan, had ik het liefst onmiddellijk weer rechtsomkeert gemaakt. Maar het stormde op zee en wegvaren was geen optie. Voor minstens een dag en een nacht zaten we vast in Lowestoft.
            Onze bedoeling was om van IJmuiden naar Londen te varen maar door de zuidwestenwind haalden we dat niet. Windkracht zes blies ons naar dit deprimerende stadje en we konden er niets tegen doen.
            Terwijl ik met een paar lotgenoten van de boot stapte en op zoek ging naar een pub, dacht ik eraan hoe het zou zijn om op dat moment door Londen te lopen. Hoewel ik de charme van Londen nooit heb ontdekt, en eigenlijk ook niet zo goed begrijp waarom mensen erheen zouden willen gaan, leek het me in vergelijking met Lowestoft zoiets als een walhalla.
            Op straat was nagenoeg niemand te bekennen. We struinden langs het verlaten station, door de verlaten winkelstraat en over een verlaten stadsplein. Veel winkels en cafés stonden te koop. Veel gebouwen waren bouwvallen geworden of stonden leeg. Twee keer liepen we een pub binnen maar daar was verder niemand te bekennen, zelfs geen personeel, dus we liepen maar weer naar buiten. Uiteindelijk bleek The Harbour Inn, inderdaad tegenover de haven gelegen, nog de beste plek om het uit te houden in Lowestoft.
            Tijdens mijn zoveelste regional ale, die me moest helpen vergeten dat ik hier was, dacht ik aan Gerard Reve die in de jaren tachtig aan deze zelfde Engelse kust, maar zuidelijker, een huis had. Het heette Sea View maar die naam moest met een korreltje zout genomen worden, aldus Nop Maas in zijn Revebiografie. ‘Volgens logés was slechts vanuit één vertrek, met enige moeite een heel klein stukje zee te zien.’

Pas afgelopen week realiseerde ik me dat er een tijdje geleden in Tirade een stuk stond van Joris van Casteren over ditzelfde gebied. Het gaat daarin ook over Lowestoft, of eigenlijk over hoe hij nooit in Lowestoft aankwam.
            ‘Het glas van Casanova’ is een verslag van een fietstocht die Van Casteren samen met zijn driejarige dochter maakte langs de kust van het graafschap Suffolk. Aanleiding is het boek De ringen van Saturnus van W.G. Sebald. Van Casteren gaat op zoek naar de locaties die erin beschreven worden. Hij is met name door Sebald gefascineerd vanwege diens verlammende angsten. Die werden door ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen geactiveerd en deden bij Sebald de vrees ontstaan om voorgoed het verstand te verliezen. Van Casteren herkende dat. ‘Angst voor de angst was vrijwel permanent aanwezig,’ schrijft hij. ‘Sebald raakte tijdens zijn omzwerving door Suffolk verschillende keren in de hoogste staat van paniek. Ik hoopte op een helende werking als ik de plaatsen zou aandoen waar zijn angsten zich hadden voorgedaan.’
            Een van die plaatsen was Lowestoft. Sebald verorberde er een vis, staat in het stuk van Van Casteren, die ‘beslist al jaren in de diepvrieskist begraven had gelegen’. In het stadje woonde vroeger Frederick Farrar, een vriend van Sebald, die met een aansteker, tijdens een wandeling door zijn tuin, zijn kamerjas en daarmee zichzelf in brand had gestoken.
            Van Casteren hoopte het huis van Farrar te zullen vinden maar hij kwam nooit in Lowestoft aan. Het weer was slecht en zijn dochter lag te verkleumen in het zitje. Uiteindelijk strandden ze in East Bergholt, even onder Ipswich, nog een heel eind van Lowestoft vandaan. Het radeloze van deze mislukte fietstocht langs de kust van Engeland wordt erg mooi beschreven. ‘Terug in Amsterdam,’ schrijft Van Casteren, ‘besefte ik dat ik dieper dan ooit in Sebalds universum was doorgedrongen.’

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.