Wachten op Boris

De ramen staan tegen elkaar open om de avondwarmte in beweging te houden. Aan de keukentafel wacht ik op Boris, terwijl ergens op de Lindengracht een terrasbandje voor de derde keer Garota d’Ipanema speelt. Otis de hond, wiens gehoor veel beter is dan het mijne, kreunt in zijn mand. 

Het is langzaam donker aan het worden en omdat ik geen licht heb aangedaan, sluit de avond zich als een net rond het schermpje van mijn laptop. Zoals zo vaak vind ik het jammer dat ik niet meer rook.  

Vroeger wachtte ik samen met Arie en Gijs op Boris, maar vanavond wacht ik alleen. Dat is omdat Arie North Sea Jazz aan het opnemen is voor zijn werk, en omdat Gijs dood is.

Tot twee keer toe denk ik Boris in mijn ooghoek te zien aankomen: een lange man met elpeezwart haar, een grote neus en mond. Boris’ mond is beroemd, omdat hij er een vaasje bier in kan laten zakken (bodem eerst) en zijn lippen rond de rand van het glas kan sluiten zonder te morsen.

Als er uiteindelijk wordt aangeklopt schrik ik. Ik sla mijn laptop dicht en graai mijn tas van de leuning van mijn stoel; stuiter met Otis op mijn hielen de trap af.

Ik hou van dat moment vlak voor het opendoen. Als je al weet dat je vriend er zal staan, zijn fietssleutels in zijn hand. Ook mannen van veertig halen je thuis op alsof ze eerst aan je moeder moeten vragen of je mee mag. Bij voor de deur staan hoort een kwetsbaarheid die voortkomt uit jarenlang hopen dat je vriendje thuis zal zijn. Met de komst van het kindermobieltje zal dat allemaal anders zijn geworden. 

Ik krijg een zoen van Boris, en dan lopen we samen de Lindengracht op. Het is fijn om een vriend te hebben die langer is dan ik. Zo hoop ik ook dat Nadim langer dan ik zal worden. Ik moet nog bedenken waarom ik dat eigenlijk vind en hoop. Als Boris vraagt hoe het me me gaat, zeg ik wat we sinds Gijs’ dood altijd tegen elkaar zeggen.

‘Oh. Oké. Jij?’

‘Oké.’ Boris haalt zijn schouders op en veegt zijn haar uit zijn gezicht, dat meteen weer terugvalt. ‘Het is alsof overal een grijze deken overheen ligt.’

We komen langs Toscanini, waar we handen geven en vragen hoe het met mensen gaat. Dan lopen we verder, langs drukke café’s waar we vroeger druk kwamen doen. Langs oudemannencafé’s waar we nog niet heen willen. Uiteindelijk wordt het Papeneiland, misschien omdat we er niemand kennen. 

Boris haalt bier. We staan buiten en proosten op niets. Otis de hond rolt zich midden op straat op tot een lage zwart-witte poef en valt in slaap. Taxi’s en fietsen rijden in een boogje om hem heen. Er zijn mooie meisjes met weinig aan, en we kijken wel, maar het is meer professionele interesse. Ik vertel Boris dat ik mijn eigen leven vaak niet herken. Dat het wel op mijn eigen leven lijkt, maar op een aantal fronten niet meer klopt. 

‘Truman Show’, zegt Boris. 

‘Ja’, zeg ik.

Ik pak Otis op en verleg hem een paar meter. Mensen lachen. 

‘Zullen we nog even ergens anders een biertje drinken?’ vraag ik. Boris vindt het goed. Hij brengt onze glazen naar binnen en dan lopen we de Prinsengracht op, mijn vriend en ik, om te gaan zien hoe de nacht ons opvangt. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

De rouille et d’os

Birre en ik gingen voor het eerst naar de film. We waren al voor het eerst uit eten geweest en voor het eerst naar een feestje, maar sinds de geboorte van Nadim was de bioscoop nog niet gelukt. De babysit kwam op tijd, Birre sprong (na een ellenlange uitleg over alles) veel te laat achterop, en weg waren we: een stelletje op een omafiets, alsof er niets aan de hand was.

Een beetje onwennig ging het wel. Zo was Birre angstig achterop, en bleef ze in de rij voor de kassa steeds haar telefoon checken. Ik maakte me veel minder druk. De mijne stond op trillen, dus als de babysit me nodig had dan zou ik het vanzelf voelen. Achter Birres rug controleerde ik alleen een keer of drie of mijn batterij niet in het rood stond. 

Ik was vergeten dat Birre altijd wil overleggen over waar we gaan zitten. Dat hele ongeplaceerde vind ik een vergissing van die filmhuizen. Je moet de mensen niet teveel keus geven. Dat gaat altijd mis, en uiteindelijk staat iedereen dan in het gangpad het beslissingsproces van zijn vrouw af te wachten terwijl de trailers al beginnen. Ik had lang genoeg op vrouwen en baby’s gewacht, koos een rij met twee vrije stoelen en ging zitten. Birre volgde maar.

De film was De rouille et d’os

Twee uur later, toen de aftiteling het plafond in scrollde en de mensen op begonnen te staan, bleven Birre en ik verpletterd aan onze stoelen plakken. Ik ga er niet teveel over vertellen, maar er zijn scènes met kleine blonde jongens die onder het ijs verdwijnen en vaders met bebloede vuisten, die pas op het allerlaatst ‘Ik hou van je’ zeggen. En elke fucking scène is helemaal fucking raak.

‘Jeezes’, zei ik.

‘Ja.’

In stilte fietsten we terug, en ik merkte dat Birre niet bang meer was terwijl ik de vele slingerende tramsporen van het Limburg Stirumplein kruiste. Hoe kon ze ook, na wat we net mee hadden gemaakt? Eigenlijk had ik een bergtop nodig, een eenzame plek met eindeloos uitzicht, om De rouille et d’os eens rustig te verwerken, maar toen we onze straat in reden kwam boven alle stadsgeluid één enkel heel hoog jengelstemmetje uit. Misschien gingen we weer een slapeloze nacht in met zijn drieën. Misschien zouden we wel nooit meer slapen.

Ach, dacht ik terwijl ik de fiets op slot zette. Uiteindelijk is het goed te doen.  

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Mannenavond

Het was mannenavond. Samen met Otis de Hond wachtte ik op Arie en Boris. Zoals altijd waren we te vroeg in het café. Ik bestelde een kopstoot en goot wat bier op een schoteltje voor Otis. Het bier ging snel op omdat we dorstige mannen waren, en het was goed om vroeg te zijn. Zo konden we nog even in stilte naast elkaar zitten. 
 
Een groepje toeristen kwam binnen en wilde weten wat er van de tap was. Toen de barman al zijn speciaalbieren had opgesomd bestelde het Heineken, wat er niet was, om te eindigen met een fluitje Amstel. Otis likte zijn schoteltje nog eens af. Ik nipte jenever, keek naar het drankenbord en vroeg me af waarom je jenever met een g zou schrijven. Je schreef toch ook niet geneverbes?  
 
Een van de toeristen, een vrouw van een jaar of dertig, liet haar oog op Otis vallen en maakte de geluiden die Amerikaanse vrouwen maken als ze knappe honden zien. Otis ging verzitten en keek om zich heen. Met een beetje goeie wil zou hij wel onder mijn stoel passen. De vrouw zette haar doodgeslagen bier neer en liep onze kant op.
 
‘Oot’, zei ik. ‘Blijf.’
 
Otis draaide een rondje op zijn stoel en probeerde zijn kop zo ver mogelijk onder tafel te krijgen, maar het was te laat.
 
‘OH. MY. GOD’, zei de vrouw. ‘I just LOVE your dog. What’s her name?’
 
‘His name’s…’
 
‘Can I pet her?’
 
‘I wouldn’t do that, if I were…’
 
‘Oh, you are just the CUTEST thing, aren’t you girl?’
 
‘Actually, he’s…’
 
Ik weet dat we er teveel in lezen, in het gedrag van onze huisdieren. Het zit natuurlijk allemaal tussen mensenoren, maar wat mij betreft was er niets mis te verstaan aan de blik die Otis de Hond me toewierp: de blik van de jongen die met het lelijke meisje moet, omdat zijn maat een oogje op haar mooie vriendin heeft. De mooie vriendin in kwestie was een veertiger die Arie heette, en net binnenkwam. Buiten zag ik Boris zijn fiets vastmaken. Otis sprong blaffend van zijn stoel, omzeilde de grijpende handen van de Amerikaanse en kegelde Arie bijna weer het café uit.
 
‘Wat zit jij daar te drinken?’ zei Arie. Ik kreeg een kus.
 
‘Een kopstoot.’
 
‘Alcoholist.’
 
Ik knikte. ‘Wil je ook?’
 
‘Bruine rum met ginger ale voor ome Arie. Misschien doet die lange wel met je mee.’
 
De Amerikaanse liep terug naar haar vrienden om vandaar naar Otis te loeren. Ik pakte zijn stoel beet en draaide hem met zijn rug naar haar toe. Weer kon er geen twijfel over zijn blik bestaan: nu was het pas écht mannenavond, en Otis de Hond was – in ieder geval voorlopig – gered. 
Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

I love you, Eva

Het is heel erg vroeg en iedereen slaapt behalve ik. Aan de keukentafel rijg ik zinnen aan elkaar voor mijn nieuwe bundel, die Een been om op te staan moet heten. Dat kan ik hier best opschrijven, omdat al mijn titels tot dusver werktitels zijn gebleken. 

De laatste jaren ben ik het nodig gaan hebben om te schrijven. Ik voel me het meest op mijn plek als ik werk, en alleen na een tweetal goede bladzijden kan ik de rest van de dag tevreden doorlopen.

Ernest Hemingway schreef (volgens mij in A Moveable Feast) dat hij elke dag stopte met schrijven als hij nog momentum had. Hij vond dat je nooit moest doorwerken tot je leeg was, maar iets moest overlaten om de volgende dag mee te beginnen. Ik merk dat ik hetzelfde doe (en verder durf ik me niet met Hem te vergelijken).

De hoofdpersoon van het verhaal waaraan ik nu werk, is een zwakbegaafd meisje met een plan. Ik zag haar in een eerder verhaal voorbijkomen, en werd er steeds zekerder van dat zij, Eva, als volgende zou beginnen te praten. Ik weet dat het voor veel mensen belachelijk klinkt, maar in mijn beleving vertelt Eva haar verhaal zélf. Maar heel zelden gebeurt het dat ik een personage bewust een bepaalde kant op stuur. Ik kijk door Eva’s ogen en beschrijf wat ze ziet in haar eigen woorden. Zo ontstaat haar wereld, haar verhaal. 

Afgelopen woensdag schreef Hassan Bahara in de Groene Amsterdammer een heerlijke recensie over Hier sneeuwt het nooit, die hij Alles is liefde kopte. De grote lijn van zijn stuk is dat ik teveel van mijn personages houd om ze iets vreselijks te laten overkomen. Natuurlijk kan ik drie verhalen in mijn debuut aanvoeren waar dat juist wél gebeurt, maar daar gaat het even niet om. Ik kan namelijk niet ontkennen dat ik (op de radio en dus onomkeerbaar) heb gezegd dat ik het heel leuk zou vinden als mijn personages op mijn verjaardag kwamen. 

Zo houd ik mijn hart vast voor Eva: ze ziet het hele plaatje niet, en haar plan zou haar best eens boven het hoofd kunnen groeien. We zullen moeten afwachten, Eva en ik, en op het beste hopen. Vandaag stop ik met werken als ze op haar geheime plek in het suikerrietveld wacht op Leo de monteur. Eva en ik zijn hoopvol, maar het riet is droog, en ik weet niet of ze haar kaarsen goed genoeg heeft vastgezet in de dorre grond. Toen Eva met haar koffertje het riet in liep, liet ze een spoor van omgetrokken stengels achter, dat iedereen zou kunnen volgen. 

De vogels beginnen te fluiten als ik op command+s druk. Hemingway zei dat je bij het niet-schrijven nooit aan je verhaal moest denken. Dan alleen kon je de volgende dag ongehinderd door allerlei vooropgezette constructies de draad oppakken. Ik ga daar erg mijn best op doen, maar kan niets beloven.  

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Sander Kollaard

Sander Kollaard was langs. Ik weet niet waarom ik Sander Kollaard altijd Sander Kollaard noem en niet gewoon Sander. Birre doet het ook. Misschien omdat we hem als schrijver van Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde kenden voordat we hem leerden kennen als Sander (Kollaard).

Ik wist niet hoezeer ik het nodig had eens met iemand te praten die de laatste twee jaar bijna hetzelfde meegemaakt heeft, tot Sander Kollaard aanschoof aan onze eettafel en meteen losbarstte over de bijzondere afdeling van de hel die literaire kritiek heet. 

Sander Kollaard en ik praatten over overleden beste vrienden (ieder één), over Italië (houden we van), en over wonen in Scandinavië (ik deed het en hij doet het nog steeds). Wat me het meest bijstaat is ons gesprek over de ontroering.

We dronken bier en hadden het over geraakt worden door kleine dingen. Over momenten die je heel erg wilt kunnen bewaren. Sommige mensen houden die momenten vast door er boeken aan te wijden (zie: Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde). 

Zoals F. Alice Johnson schreef in haar meesterwerk My Front Door: “Happiness is a period in one’s life when a feeling of being blessed occurred often enough to – in retrospect – appear omnipresent.” 

F. Alice zei “blessed” omdat ze Amerikaanse was, maar toch begrijp ik het wel. Er zit iets van dankbaarheid aan die ontroering vast. Ik ervaar hetzelfde als ik na lange tijd weer in Castello (Venetië) aankom, of als ik Birre zie thuiskomen van haar werk. Als ons zoontje Nadim hardop lacht, merk ik het ook. En als er een streepje zon precies over mijn krant valt in de vroege ochtend van een koude dag. Eigenlijk overkomt het me bijna dagelijks.

Misschien zal ik over een tijdje moeten concluderen dat ik nu heel erg gelukkig was. 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Jordaanvader

Hiske Versprille wachtte op me op het terras van een café op de Lindengracht, waar we samen wat gerechtjes voor een catering zouden bedenken. Ik was te laat omdat Nadim zijn Snoopysokken niet aan had gewild. Ikzelf droeg een Hema T-shirt (omdat ik de Hemaprijs voor witte T-shirts de enige acceptabele prijs voor witte T-shirts vind) en een Levi’s spijkerbroek uit San Francisco, die ik gekocht had omdat mijn oude Levi’s niet meer lekker zaten. Ik droeg teenslippers uit Paramaribo, die ik voor 12 SRD (3 euro 50) bij een winkel op de Dr. Sophie Redmondstraat gehaald had, en waarvan ik nooit afstand zal kunnen doen. Omdat ik niet graag naar de kapper ga en onze douche al een half jaar lekt, stond mijn haar als een wollige motorhelm om mijn hoofd.

De bovenstaande paragraaf is de laatste die ik ooit zal wijden aan mijn eigen uiterlijk. Ik vind mode een belachelijk iets om mee bezig te zijn, en hoe ik eruitzie berust ten allen tijde op een samenloop van omstandigheden. 

Ik verontschuldigde me niet voor mijn te laat zijn omdat het tenslotte mijn schuld niet was, ging zitten en bestelde wat te drinken voor ons. Hiske glimlachte naar Nadim en sloeg een notitieblokje open. Ze klikte haar pen open en dicht. Toen zei ze: ‘Je ziet eruit als een echte Jordaanvader.’ 

U moet weten dat ik Hiske Versprille heb leren kennen als een behoorlijk scherp observator (zie bijvoorbeeld haar stukken in het Parool en op de site Hard Hoofd). Ieder ander had ik om die opmerking een eikel genoemd en tegen zijn enkel geschopt, maar omdat het Hiske was, besloot ik haar woorden even te parkeren om er later nog eens rustig over na te denken. Later is nu. 

Er zijn twee mogelijke uitgangspunten: 1) Ik zie er echt uit als een Jordaanvader en ben er dus ook een; 2) Ik ben een absoluut uniek individu, dat weliswaar in een bepaalde context leeft (de Jordaan) en ook nageslacht heeft en ook mannelijk is, maar dat eruitziet als geen enkel ander individu (en zéker geen genre). 

Het antwoord ligt meteen voor de hand. Uitgangspunt 1 kan niet anders dan het juiste zijn. Maar hoe? Wat aan mij, behalve mijn slonzigheid en het feit dat ik een kind bij me had, maakte me specifiek Jordaanvader? Andere vaders in mijn buurt kan ik alleen betrappen op dezelfde zonnebril (Persol, mijn enige prijzige accessoire). Is de mal voor Jordaanvaders dan zo breed dat hij bijna alle kledingstijlen omvat? Wat maakt de mannengroep waartoe ik kennelijk behoor dan zo overduidelijk Jordaanvaders? 

Na een boterham met pindakaas en een espresso begon me iets te dagen. Had het niet met afstand te maken? Als mijn oudtante vroeger een zwarte man zag lopen dan zei ze: ‘Kijk, een neger.’ (Eindhoven, 1978). Als een zwarte oudtante dezelfde zwarte man zag lopen, dan had ze waarschijnlijk ‘Hoi Rudolf’ tegen hem gezegd. Was mijn Jordaanvaderschap niet het gevolg van hoe oppervlakkig Hiske me op dit moment nog kende? 

Ja, besloot ik. Dat moest het zijn. Ik zou ervoor zorgen dat Hiske me beter leerde kennen, en daardoor zou ik de brede mal van Jordaanvaderschap overstijgen, om voortaan te worden beschreven als schrijvende huisvader (op Surinaamse slippers). En als het me gegund was, dan zou ik zulke goede vrienden met Hiske worden dat ze uiteindelijk (als we onze vijftigste verjaardagen samen vierden) in haar toespraak zou zeggen: ‘Gilles, jij bent echt volstrekt uniek. Je ziet eruit als geen enkel ander individu.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.

  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.

  • Foto van Eline Helmer
    Eline Helmer

    Eline Helmer (1993) begon na een BA Antropologie (University College Utrecht) en MSc Russische en Oost-Europese Studies (University of Oxford) in 2017 aan een PhD (University College Londen). Ze woont en werkt sinds 2015 in Rusland; eerst één jaar in Pskov, daarna in Sint-Petersburg en ze portretteerde voor Tirade mensen die ze ontmoet.