Bilservice

Het behoort tot de Zweedse voorjaarsrituelen: de winterbanden wisselen. Maandenlang hebben de ijzeren noppen greep gegeven op een wegdek dat geteisterd werd door sneeuw en vorst. Bij Lindholms Bilservice laten we de zomerbanden erop zetten. Het is er een geweldige bende, maar het echtpaar Lindholm is alleraardigst. De auto hangt als een verdoofd nijlpaard op de brug. We kijken gefascineerd toe als Pa Lindholm en zijn dertienjarige zoon de banden wisselen. Door de eindeloze herhaling hebben hun bewegingen een balletachtige schoonheid gekregen die me ontroert en ertoe brengt zowel vader als zoon de hand te schudden. Pa knikt vriendelijk, de zoon kijkt geschrokken.

Het is een van mijn favoriete Zweedse woorden. Bil: auto. Bilmekaniker. Bildelar. Bilmontering. Bilkatalog. Bilverkstan. Bildemontering. En mijn absolute favoriet, een woord dat zelfs een steen tot dromerigheid beweegt: bilservice.

De klus is in een paar minuten geklaard. Op zomerbanden zoeven we over het van sneeuw en vorst bevrijde asfalt naar huis. De zon schijnt, dikke wolken zeilen in het blauw. Koning Winter heeft zich teruggetrokken na een laatste ijzige ademtocht en zijn lichtvoetige dochter danst over de velden, een blonde prinses, bloemen in het haar, blootsvoets, haar verrukkelijke billen blinkend in de zon.

In de Oorshop

Wolken

De hele dag dwalen mijn ogen naar de lucht. Het is een kakafonie van grijs, wit, blauw en donkerpaars. De wolken zijn als schepen, gerafelde kleren en uiteengespatte vruchten. Soms zijn de lijnen haarscherp, dan weer lopen ze uit, zoals op een aquarel. Hier en daar hangen grijze schermen, als de baleinen van een walvis: regenbuien. Op weg naar de winkel kletteren opeens dikke druppels op de autoruit. Een paar minuten ontstaat ergens boven mij een opening waar een felle zon doorheenvalt zodat het kletsnatte wegdek woedend oplicht.

En de hele tijd denk ik aan Roelf, die onuitstaanbaar ver weg stierf, helemaal in Amsterdam. Vorige week zag ik hem nog, mager, uitgeteerd, holle ogen. Hij wist wat er stond te gebeuren, ik wist het, en met een paar blikken, een lachje in zijn ogen en een zoen op zijn kale hoofd namen we afscheid, al hadden we dat niet in de gaten.

De hele dag hoop ik op een regenboog: een bui waar de zon doorheenvalt en dan het wonder van die kleuren. Het is er echt zo’n dag voor maar het gebeurt niet. Toch blijf ik kijken. Er zit niets anders op.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Krankzinnig mengsel

In het vliegtuig reikt de stewardess mij broodjes aan.

‘Lees u over het paradijs, meneer?’

Ze zegt het met een olijk toontje en knikt naar het boek dat voor me op het stoeltafeltje ligt, Hier sneeuwt het nooit, van Gilles van der Loo.

‘Dat lijkt me wel wat, hoor, nooit sneeuw.’

Ik knik maar zo’n beetje. Ik ben niet dol op dit soort types, de grappenmakers, de lolbroeken, en die aanranderige manier van communiceren die ze hebben.

Terwijl ik mijn broodje eet gaan mijn gedachten terug naar de afgelopen dagen in Nederland. De drukte op het werk; de verlegenheid van een nieuwe stagiaire; de antipasti van Paolo Kaizzo van Il Porto in Hilversum; de kroontjespen die ik van Elmer kreeg – hij heeft er nog mee leren schrijven; het verdwalen in de lange gangen van het VPRO-gebouw in het Mediapark; Roelf; mijn machteloze gesnik en gesnotter op een bankje aan de Nieuwe Meer.

‘Nou mevrouw’, hoor ik achter me, ‘zo te zien heeft u heerlijk gedroomd…’

Het krankzinnige mengsel van dingen die elkaar niet verdragen: Gilles van der Loo heeft er prachtige verhalen over geschreven.

De laatste klant

Jarenlang, op weg naar het werk, kwam ik langs een piepklein kruidenierszaakje. Het lag ongelukkig op de hoek van een straat die toegang gaf tot een bedrijventerrein in Amsterdam-West. In de aftandse etalage – een paar planken met loslatend fineer, bevestigd aan de achterkant van een schap – stonden al die tijd pakken Biotex, Ariel en Sun, de kleuren verbleekt door zon en stof.

Soms ving ik een glimp op van de kruidenier. Lang, mager en iets gekromd, de haren wit, de wenkbrauwen vol en donker – een uitgebeende versie van Han Voskuil. Hij droeg een blauwe stofjas, de stof zacht van ouderdom, een ceintuur vlak onder de ribben, net iets te strak ingesnoerd. Een winkelier, stelde ik mij voor, van het oude stempel. ‘Waarde heer’, hoorde ik hem in gedachten zeggen bij binnenkomst van een klant, ‘waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Toen ik er laatst weer eens langskwam, was de winkel weg. In de slordig leeggehaalde ruimte stond nog een oud schap. Op de kale vloer lag rotzooi. Hier en daar liepen leidingen die geen keuring zouden doorstaan. De smoezelig geworden tegels aan de muur konden elk moment loslaten, als een keramische huidziekte.

Mijmerend over het lot van de kruidenier komen Bernard Malamud-achtige verhalen bij me op: verhalen over de naarishkeit van arme joodse immigranten in New York die met dapper ondernemerschap ternauwernood het hoofd boven water weten te houden. Morris Bober, de kruidenier, in The assistant met zijn goyishe hulp, Frank, die hem belazert, overvalt, zijn dochter probeert te schaken, maar zich uiteindelijk laat besnijden. ‘For a couple of days he dragged himself around with a pain between his legs. The pain enraged and inspired him. After Passover he became a Jew.’

Ik kan me de kruidenier voorstellen in zijn Malamudiaanse laatste jaren: in een winkel die steeds stiller wordt maar hem nog altijd past als een jas. Er vallen steeds grotere gaten in die jas, scheuren, vlekken, kale plekken. Als met het dimmen van de geest de buitenwereld steeds onbegrijpelijker wordt, trekt hij die jas nog wat dichter om zich heen. Waar hij ooit nog wel eens de stoep veegde, of in de deuropening stond, daar verschanst hij zich nu achter de toonbank: de veiligste plek op aarde. En dan, op een woensdagmiddag nadat er al weken geen klant meer is gekomen, gebeurt het wonder: de deur gaat open, de bel rinkelt, en er komt een man binnen. Het is een merkwaardige man, een sombere figuur met een lange zwarte jas en een bleek gezicht dat gehuld is in diepblauwe schaduwen. De kruidenier staat op, recht nog eens de pijnlijke rug, en schraapt zijn keel.

‘Waarde heer, waarmee kan ik u van dienst zijn?’

Liar!

Zoals zo vaak ben ik uren te vroeg op het vliegveld. Het is een familiekwaal. We zijn allemaal bang om te laat te komen en brengen een aanzienlijk deel van ons leven door met wachten op mensen die dat niet zijn. Als mijn grootmoeder vroeger kwam logeren, reisde ze met de trein van Den Haag naar Haarlem, waar mijn vader haar afhaalde. Ze nam steevast een trein eerder en mijn vader ging steevast eerder van huis. Ons kent ons.

Wat doet een mens met uren lege tijd? Lezen, werken, kijken. Hier is een kwartiertje Stockholm Arlanda Flygplats, in een bar, aan het eind van de middag.

Een man (al wat ouder, buikje, lange jas met wapperende panden) met een Panamahoed. Wat beweegt reizende mannen om potsierlijke hoofddeksels te dragen? Een gevoel van vrijheid? Een baldadig: kijk mij eens durven?…

The Clash! The magnificent seven! Ach, Bernet, ooit, ergens. God-nog-aan-toe, wat was ik verliefd.

Een geblondeerde vrouw, jaar of 60, roze blouse, nogal dronken. Ze spreekt met luide stem iedereen aan die bij haar in de buurt komt. Niemand die onbeleefd reageert.

Een nogal corpulente vrouw, jaar of 55, met een borstlijn die John Irving ergens heeft beschreven als ‘fazantachtig’.

Een luchthavenmedewerker op een step, stralend.

Een blondine van tussen de 27 en 54. Ze drinkt een glas champagne. Haar nagels zijn lang en rood en lijken niet alleen in staat maar ook bereid gemene verwondingen toe te brengen.

Due to the risk of theft, and for your own security, please do not leave your luggage unattended at any time… De rest ben ik vergeten.

Ach goddomme, nu ben ik aan de beurt: de dronken vrouw met de roze blouse neemt mij op de korrel.

Hey! What are  you doing?

I am writing.

Come and sit with me!

No, thank you, I am writing.

Liar!

Well, yes, I told you, I am a writer.

Een nijdig handschrift

Van het Italiaanse naar het Zweedse voorjaar: dat valt niet mee. Het is een graad of vier, het regent, de wereld is bruin, beige, grijs, donkergroen.

Zo nu en dan komen flarden Italië terug. De besneeuwde Alpentoppen bij het Comomeer. De zwellende knoppen van de vijgenbomen. En de ijsjes natuurlijk, grote bollen aardbei, meloen, hazelnoot, fior di latte, chocolade, koffie, citroen, frambozen, appel en munt, royaal opgetast op fragiele hoorntjes. Jona, vijf jaar, redt het maar net: de bollen dreigen steeds van het hoorntje te vallen en smelten te snel, zodat stroompjes citroen en frambozen langs zijn vingers en pols lopen, z’n jasmouw in.

Maar nu dus weer Zweden. We dwalen ongemakkelijk door het te koud geworden huis. De kinderen kruipen onder een deken als ze naar Bolibompa kijken. Buiten druipt de nog kale, beenderwitte berk van de regen. Boven de velden hangt een onheilspellende waas. En verder weg, nog net zichtbaar, staat de gekartelde zoom van het sparrenbos erbij als het nijdige handschrift van een kortaangebonden godheid.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.