Identiteitskaart

Peter hoort niet bij die groep mensen die rent voor alles wat gratis is. Hij maakt wel deel uit van die eerste golf die het stadsdeelkantoor overspoelt en de mensen achter de balies er nog doffer uit laat zien.
Kinderen huilen, vrouwen zuchten en soms valt er iets. Een tijdschrift dat van de schoot van een ingeslapen lezer glijdt en op de grond kwakt. Een telefoon die de diepte in klettert en als laatste redmiddel het batterijklepje en de batterij afschiet.
Het geluid lijkt ook te wachten.
Hoe langer je er zit, hoe verder je wegzakt. Mensen beginnen te lijken op de stoel waarop ze zitten.
Als het geluid van wachtende mensen echt wegtrekt van de balies en er steeds meer lege stoelen zijn, hangt er nog een lichte zweetlucht. Het licht lijkt veranderd, maar het zijn nog steeds dezelfde lampen aan het plafond.
Peter is dan allang weg.
Zijn nummertje ligt verfrommeld bij een van de pilaren, waar nog steeds een paar wachtende mensen tegen aan hangen.

Floor van Dülmen Krumpelmann (1991)

In de Oorshop

De val van Criquielion

Stef parkeert de auto in een straat die hij niet herkent.  Voordat hij uitstapt probeert hij zich iets voor de geest te halen, een herinnering aan een logeerpartij, een verjaardagsfeest, de Peugeot in het fotoalbum. Zijn T-shirt plakt akelig in zijn oksels. Waarom had hij ook alweer met zijn oom afgesproken toen die hem op een avond onverwacht opbelde. Met zijn handen om het stuur geklemd bekijkt hij zichzelf in de achteruitkijkspiegel, met zijn handen kamt hij zijn haar naar achter. Dan stapt hij opeens gehaast uit.
Nonkel Gyslain staat al voor de deur.
‘Ha den Stef! Gij zijt gegroeid!’ brult Gyslain terwijl hij Stef aan zijn arm naar binnen trekt. Hij klopt zijn neef op zijn schouder, die zijn spieren aanspant om zijn evenwicht te bewaren.
‘Ge ziet er goed uit! Ge draagt zo’n mooi T-shirt, hebt ge een meiske, ofwat?’
In de hemel is geen bier, daarom drinken we het hier, dat afschuwelijke ding hangt er nog steeds, denkt Stef. Opeens herinnert hij zich de Peugeot op de foto weer, de bruine bondjas van zijn moeder, zijn te grote gympen en rugzak met opgenaaide plakkaten van de giro.
Nonkel Gyslain staat terug in de voordeur. ‘He? Heb je een nieuwe kar of zo?’ Stef knikt, ziet dat de barst in het tegeltje precies onder de tekst langsloopt.
‘Ja, het is echte humor.’ Gyslain is naast hem komen staan en bekijkt de tegel. ‘Je was tien of zo, toen je dat aan me gaf. Kom!’
Terwijl zijn nonkel zich met de verpakking van de biscuitjes bezighoudt, schenkt Stef de koffie in.  ‘Iets erin?’
‘Nee nee, zwart. Zo zwart als Abdel-Kader Zaaf. Ha! Dat was nog eens een wielrenner! Fietsen dat die kon! Maar zo dronken zeg, dat zou in de ronde van Vlaanderen niet voor kunnen komen!’ Gyslains gelach klinkt bulderend, alsof er een zwaarbeladen huifkar met losse wielen de straat passeert. 
‘Wereldfaam had ie! Den Abdel! En zo fietsen! Maarja, dat hoor je wel vaker, dat ze in dat soort landen goeie benen hebben.’
Stef at zijn koekje zo snel op dat zijn oom hem aanbood een ei voor hem te bakken.
‘Ik wou het ergens met u over hebben.’
Stef kijkt op. Hij had zijn oom niet verteld dat hij vorige week nog in Afrika was geweest voor een opdracht.
Gyslain gaat op het puntje van de bank zitten en schuift de mouw van zijn hemd omhoog. Onder zijn vingers wordt de tatoeage zichtbaar. De punt van het Belfort met daarop de uitvergrote draak. ‘’T is voor mijn onafhankelijkheid. Ik ben een jongen van Gent, en daar ben ik trots op. Het is niet dat ik alleen trots op Gent ben natuurlijk, ik ben trots op het ganse land! Het is nu 150 jaar geleden dat wij zelfstandig zijn geworden, mijn bompa zou je daar nog mooie verhalen over kunnen vertellen, ’t is dat hij dood is, net als je vader.’
Stef denkt aan de Peugeot. ‘Zo is het.’
‘Uw vader was een echte liefhebber van het wielrennen, net als ik. Dat weet je toch?’
Terwijl Stef zijn tong aan de koffie brandt, ziet hij voor zich hoe hij met zijn vader op het puntje van de bank had gezeten, om de neuzen zo dicht mogelijk bij het scherm te houden. Een paar jaar geleden had hij er voor zijn scriptie iets over geschreven.
‘Ik zie ook wel dat je lijdt. ’T is ook niet makkelijk.’ Gyslains stem buldert niet meer. Hij slaat zijn ogen even naar zijn knieën, maar het moment is kort. Na het telefoongesprek dat nogal stroef was verlopen, had hij precies zes dagen gehad om over dit moment na te denken ‘He Stef, de ronde van Vlaanderen gaat volgende maand weer van start. Neem een tatoe, gelijk de mijne, voor de support. En de kosten zijn voor mij natuurlijk!’
‘Nee, bedankt.’
‘Maar uw vader zou trots op u zijn! Hij hield zo van het wielrennen!’
‘Ik woon niet eens meer Gent’ brengt Stef in.
‘Ik zal u eens wat vertellen, in het jaar dat u geboren zou worden, was ik met uw vader aan de zijlijn in Brugge, bij de start van het rennen aan het toewuiven.’
Stef kent dit verhaal.
‘Wij hadden een spandoek gemaakt voor ons grootste favoriet uit de geschiedenis, Claude Criquielion. En ja hoor, hij zou gaan winnen! Maar precies 10 meter voor de eindstreep viel hij! En dat kwam door die valse Steve Bauer!
Maar toen wij thuiskwamen was u geboren! Ik heb uw vader op tranen in zijn ogen betrapt. Het is dat uw moeder u al Stef had genoemd, anders had uw vader u zeker vernoemd naar den Claude. Dat was een held!’
Nonkel Gyslain is weer begonnen met bulderen. Hij knoeit zijn koffie over zijn broek en vloekt.
Hoe laat is het? Stef moet weten hoe laat het is. Hij graait in zijn broekzak, zonder echt naar iets opzoek te zijn. Dan haalt hij zijn gsm te voorschijn. Base en een smsje met welkom in België. Hij vergeet naar de klok te kijken.
Nonkel Gyslain heeft zijn mouw opnieuw opgestroopt. ‘Stef, wat vind je ervan?’ Stef schraapt zijn keel. ‘Opa had er ook zo een, nietwaar?’
‘Ja maar hé, dat was er niet een met zo’n uitvergrote draak op de top hè. Die heb ik zelf bedacht.’
‘Ja, mooi.’
‘Maar wat denk je over mijn tweede tatoe? Zal ik een fiets nemen, een naam van de race, een medaillon met zijn naam erin?’
Stef kijkt naar de vlek in zijn nonkels broek. De stomme tekst van het tegeltje dwaalt nog ergens rond in zijn gedachte. Hij wist niet beter, zijn vader had het tegeltje met hem uitgekozen en hij moest het geven aan zijn jarige nonkel. Er was geen taart, maar er waren van die smerige Bossche bollen waarvan de eerste hap lekker is, maar waar je vervolgens kotsmisselijk van wordt. Hij had er, op aandringen van zijn nonkel, twee gegeten. Het was kotsen in de auto terug naar huis, met tranen in zijn ogen. Ze hadden haast, de televisie moest aan, de wedstrijd ging van start.
‘Stef! Dromer, zeg op! Wat lijkt u beter? Een fiets, een naam van een race of een medaillon met zijn naam erin?’
‘Peter?’
‘Nee, idioot! Niet uw vader natuurlijk! Ja sorry hoor, hij fietste wel eens, maar echt wielrennen kon hij natuurlijk niet. Ik heb het over Criquielion!’
‘Uh.’
‘Ja, en waar zal ik hem zetten? Ik denk zelf aan mijn linkerarm of mijn pols. Dat zie je wel vaker nu, dat ze er daar een laten zetten. Of op mijn schouder!’ Gyslain draait zijn forse schouder naar Stef toe. ‘Hier zo, hier!’
‘Ik zou die medaillon doen. Daar ja, op je schouder.’  Zegt Stef.
Tevreden kijkt Gyslain naar zijn neef. Hij buigt naar voor om Stef een klop op zijn schouder te geven. ‘Zie je wel, dat wij familie zijn? Heb je al na gedacht over mijn aanbod?’
Stef kijkt zijn oom verbaasd aan. ‘Welk aanbod?’
‘Van die tatoe!’
Stef is even stil. Maar in deze ruimte kan het niet stil zijn, dus zegt Gyslain weer wat.
‘Ja, we gaan er samen een zetten. Wij, jij en ik.’
‘Wat?’ zegt Stef.
‘Ja, iets waarop wij trots zijn. Een wielrenner, of zijn fiets, de route, de stad Brugge. Of net als ik, iets over Gent, het Belfort of zo.’
Stef zou iets moeten zeggen. Hij zou op moeten staan, schoppen, of zijn stem verheffen en er gewoon vandoor gaan. Zijn oom zou toch niet weten waar hij woont in Amsterdam, welke straat, of wat hij doet, waar hij werkt. Waarom doet hij dat nou niet? Omdat zijn vader hem een schop voor zijn kont had gegeven, want zo ga je niet met familie om?
Stef staat op. ‘Ik sta op,’ zegt hij.
Zijn oom kijkt hem verbaasd aan.
‘Even plassen’ mompelt Stef, en hij loopt onhandig naar de gang, voorbij dat tegeltje, en die scheur erin, en sluit zich op in het stinkende hok. Schreeuwen gaat niet, denkt hij, bonken gaat niet. Het enige dat hij doet is met zijn voet op de grond stampen op het moment dat hij de wc doortrekt.

Even later zit Stef weer op de bank. ‘Nonkel’ begint hij ‘ik hoef niet zo nodig een tatoe.’
‘Ja maar Stef, begrijp mij niet verkeerd hè, de kosten zijn voor mij! Dus daar moet je je geen zorgen over maken, bovendien had uw bompa er een, uw vader, en ik ook. Dat is toch speciaal, niet? Een echt familieverbond. Houdt u niet van het rennen? U keek er toch altijd naar, met uw vader?’
Stef knikt.
‘En u moet niet vergeten, dat u ontzettend ver weg woont. Daarom, zo’n tatoe zegt echt iets over de familie. Over uw roots.’
Stef slurpt aan de koffiebeker, maar daar zit niets meer in. Met zijn vinger draait hij steeds snellere rondjes over de bovenkant van de beker.
‘Ik heb de logeerkamer al klaargemaakt.’ Nonkel Gyslain is opgestaan en trekt de beker uit Stef’s hand voordat hij naar de keuken loopt.
Stef schuift de gordijnen dicht, maar ziet door het raam dat de lichten van zijn auto nog branden. Hij graait in zijn broekzak opzoek naar zijn sleutels en staat op.
‘Komt ge helpen ajuinen snijden?’ Vraagt Gyslain terwijl hij met zijn schort aan terug naar de kamer loopt.
‘Ja, ja, zo. Mijn lichten branden nog.’ Stef loopt naar de deur. Zijn hart klopt in zijn keel.

Sare Bakkers (1989)

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Rietveld Academie

Op een donderdagavond werd ik gebeld. Een onbekend nummer. Ik nam niet op.
Er was een bericht ingesproken door Gijs Müller, het afdelingshoofd van de afdeling Beeld en Taal aan de Gerrit Rietveld Academie.
Ik hoorde hem vragen hoe het met me ging.
Ik hoorde hem zeggen: nou ik hoor het wel.
En ik dacht: moet ik nou aan hem gaan vertellen hoe het met me gaat?

Een paar weken daarvoor was er een jongen van de Rietveld Academie doodgereden waarmee ik vier jaar in de klas had gezeten. Hij was een groot schrijftalent.
Ik dacht dat Gijs daarover belde. Hoe het was, hoe het met de bloemen zat, wat er gezegd werd, wie er waren, dat soort dingen.
Dus ik belde niet terug. Ik zat op en de bank en keek uit het raam.

Gijs belde zelf nog een keer. Ik dacht: ik neem op, dan ben ik er vanaf.
Hij zei niets over de jongen, geen woord.
Wel vroeg hij nog een keer hoe het met me ging, alsof het antwoord er daadwerkelijk toe deed.
Goed, zei ik. Het gaat goed.
Oké, zei hij.
En toen vroeg hij of ik les kon komen geven op de Rietveld Academie.
Een paar weken, een project. Er was alleen een ding: of ik de volgende dag (vrijdag) om tien uur kon beginnen.

*

Op de Tiradeblog leest u de komende maand bijdragen van de 2e, 3e en 4e klas van de afdeling Beeld en Taal, mede geselecteerd door de redactie van Tirade. Veelzijdig, wisselend van kwaliteit, jong, zoekend, bijzonder, irritant, grappig, onrijp, ontroerend, onaf, schurend, mooi, saai, boeiend et cetera. Om de schrijvers een podium te bieden. Om u een beeld te geven.

Vlekken

 bernard-akoi-jackson1

Wat gaat zo’n maand snel! Maar is dat nou een wonder? Fysische wetten bepalen dat een ei stolt bij verhitting (en dat in mei het gras twee kontjes hoog is). Wel kun je een slapend kind naar de wc dragen, het laten plassen terwijl het begint te praten en daarna terug in bed leggen zonder dat er enige verandering in bewustzijn optreedt. Of behelst dat veeleer een, voor kinderlozen irritant, sentiment van een ouder?

Voor mij een van de gedenkwaardigste films de laatste tijd, een verzameling stillevens bijna, is Ordet uit 1955. Vanwege een bepalende rol van religies valt er voor een zondaar als ik moeilijk mee te empathiseren. In de film, gebaseerd op een toneelstuk van een Deense priester die Munk heet, komt letterlijk, op wat dan wel het fameuze ‘momentum’ zal zijn, een wederopstanding voor. Het had me pas echt verbaasd wanneer ze was uitgebleven.

De dus niet helemaal onomkeerbare processen in Ordet doen denken aan staties. Elk lijkt te worden bekrachtigd door het gezamenlijk drinken van koffie. Niet mis in dat verband dunken me recente onderzoeksresultaten over randen in koffievlekken. Ze zijn altijd donkerder dan hetgeen ze hebben ingesloten. Bekend was al, zeker bij onze Nietzsche, dat door verdamping de randen het eerst drogen. Zo kan er een stroom ontstaan vanuit het midden, die restjes van het donkere poeder meeneemt en kalm afzet aan de grens. Daar blijken zich nu de prachtigste en zelfs regelmatige kristalvormen te nestelen. Wat een orde!

Aan het slot van zijn bundel fallstreifen (2008), waarin de Duitser Nico Bleutge de meest uiteenlopende stemmen en teksten naadloos heeft gemonteerd als waren ze melanges, wordt een dag inclusief herinnering binnengehaald. Op daken van huizen ligt sneeuw, er klinkt ook rumoer en op de achtergrond ruisen geschiedenissen.


kahl sind die flächen, kaum sichtbar

unter der luft

die ränder verschieben sich täglich

Baardenmanieren

marx

Myanmar, het voormalige Burma, is een jonge republiek met een gewelddadig verleden dat we neigen te projecteren op Aung San Suu Kyi. Schijnbaar onvermijdelijke economische contacten met China heeft het land ook. En onlangs was er natuurlijk het tragische voorval van olifant Pa Hae Po die er met zijn linkervoorpoot op een landmijn was gestapt.

Zelf moet ik in verband met deze natie denken aan een ander dier, een kat, die bij het ouderlijk huis aan was komen lopen. Dat hij volgens de vakliteratuur een Blauwe Burmees zou wezen, legitimeerde zijn hoger verblijf in onze vitrages en gordijnen. Buitentekstuele informatie leerde dan weer dat hij uit een nest even verderop stamde, van de snackbar – feitelijk ontsnapt aan een metamorfose tot iets dat recht uit het vriesvak maar drie minuten in heet water hoefde te liggen: ‘saté van Ad van Geloven’.

Maar, over tot het zo ongeveer bijna allerbelangrijkste na echte vrijheid, hoe staat het met de poëzie in Myanmar? In Poetry Review trof mij om duistere redenen een door ko ko thett vertaald gedicht van Zeyar Lynn. Burmees was Engels geworden, en van dat tussenstation heb ik geprobeerd Nederlands te maken (met dank voor de tip aan James Blythe):



Baardenmanieren


In Marx’ baard ‘Rijmlozen aller landen, verenigt u’ zit een haar

Geen baard laten staan is existentialisme, zegt Sartre

Helena’s baard die wel duizend schepen te water heeft gelaten

Baarden die naar een kin zoeken als woorden naar een gedicht

Baard is de door oorlog verscheurde stad van de kin bij een burgeroorlog

In de geschiedenis van de kin is baard de verslagen waarheid

De wereld brandde af bij Marilyns baard

Middelmatigheden ogen bevallig bij mediabaarden

Met op maat gesneden prijzen bekroond

De baard van de hoofdstad met elektrische lampjes versierd

O… de baard der dromen aan gene zijde van de vorm

De baard van de woestijn die voorbij mijn ideaal wervelt

Een kleine rode mol (voortgravend) op de baard van het sociaalrealisme

We zijn opgedoken uit de regenjas van de gevierde Blauwbaard

Baard die over mijn schouder snikt

Dit is gebeurd, dit is in Maria gebeurd, dit is in Baard gebeurd

De mare van baardspook dat dendert, toch wetenschappelijk bewezen

De jeugdige baard, de krachtige bries

Als jij nou op je baard let, houdt taal zichzelf wel in de gaten

Waarom niet een baard laten staan in plaats van dichten

Hey… baarden aller landen, laten we de lanugo achter ons laten

Tegen het decor van de proefbaard heten vele mythen te worden verhandeld

Doorgedrongen tot het woord werd het litteken van de baard aangetroffen

‘Houd de vlag hoog, Vecht door tot je baard overblijft’, weten de Bansai-hemden

Blokkeer persbericht ‘De Baard heeft zich slechts U genoemd.’

De zegsbaard is tijdelijk geschoren

Het verhaal gaat dat ook zijn baard het zwijgen was opgelegd

Postbaardisme en het relaas van relazen verbreidden

De roof van de drie elementaire wortels van de baard

‘Een handboek voor geesteshoudinganalyse’ door Zen Baard

De ochtend van de gekooide baard vinken

De deugdzame baarden die geen heiligen zijn

Sisyphus die de niet te trimmen baard der goden oprolt

Dit is mijn lievelingsbaard, dit is mijn merk, zei ze

De geschiedenis zal mijn baard vergeven

Elektrische stroom in het hele land aanleggen

Baardenmacht in de hele natie vestigen

Verdwijn… stom rund… je kickt alleen maar op je baard

Een baard is een baard is een baard, een roos is een roos is een roos

Jullie behoren allen tot een generatie gladde kinnen

God dobbelt met de baard.

Eh

 business conversations

Geïntrigeerd door een eenmansstroming met de naam new infantilism, aanschouwde ik die dichter. Maar ik kon geen chocola van zijn teksten maken omdat mijn aandacht werd weggetrokken door iets wat achter zijn heftig bewegende lippen gloorde. Toen ik daarom eerst maar eventjes studie maakte van een collega, was het hek der diastemiek helemaal van de dam (bij haar was het zeker, bij hem weet ik het nog niet).

Meestal is de vraag ‘Waar denk je aan?’ veel en veel ingewikkelder. Om te ontdekken hoe een brein werkt zou het subject en object moeten zijn. Wel er zijn behalve ogen meer zintuigen, zoals het gehoor.

Laatst heb ik mijn brein beluisterd, in een Compositie voor Synthesizer door Milton Babbitt. Saai, nijver, kortom: niet om aan te horen. Of dacht je dat jij het was? Wat? Ja, gisteren vond ik mijn brein terug in ‘Black’ van John Zorn. Enige lieflijkheid voegde zich met hondengeblaf.

Was ik in een milde bui? Het stuk komt van Elegy, op basis waarvan een derde dichter wist: ‘The imagination, bare, has nothing to confirm it/ There’s just the singing of the birds/ The sounds of the natural scream’.

Dit alles is slechts aannemelijk voor degene die mij op mijn woord gelooft. Anderen verwijs ik door naar de Koran: ‘Zal Ik jullie meedelen tot wie de satans neerdalen? Zij dalen neer tot elke zondige lasteraar. Dezen luisteren scherp en de meesten van hen zijn leugenaars. En de dichters, de misleiden volgen hen.’

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Koen Dobbelaer
    Koen Dobbelaer

    Koen Dobbelaer (2000) is schrijver, scenarist en voormalig kindacteur. Deze zomer studeert hij af van de studie Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht met het filmscenario Een Film Over Familie, een absurdistisch drama over de drang naar maakbaarheid. Dit najaar verschijnt de door hem geschreven film De Laatste Dag in het Leven van Walterus.

  • Foto van Bibi Roos
    Bibi Roos

    Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.
    (portret: Lin Woldendorp)