Thomése’s wegbereiders

Lolita

In de besprekingen van P.F. Thomése’s nogal geslaagde roman De weldoener die ik tot nu zag, wordt geen melding gemaakt van de frequentie waarmee het thema ‘oudere man raakt geobsedeerd door een jong meisje’ in de recente Nederlandse literatuur opduikt. En dan denk ik niet meteen aan Louis-Paul Boon, die niet alleen over nymphets schreef maar ze ook met honderden tegelijk uit pedofiele blaadjes knipte, maar allereerst aan Geerten Meijsings roman Dood meisje en aan De zeemeermin en De loden schoentjes van de onderschatte en veel te vroeg overleden Paul Marijnis.

Meijsing en Marijnis waren net als de neo-Haarlemmer Thomése gefascineerd door de perverse binnenkant van het Hollandse burgerdom, dat Meijsing bekend was uit zijn Haarlemse jeugd. Meijsing schreef eerder dan Thomése over een puberale borderline case. Marijnis evoceerde in De loden schoentjes met veel kennis van zaken en met een pen waar de vitriool van afdruipt de amour fou tussen een dolende vijftiger en een veertienjarig secreet. Het nabij Haarlem gelegen duingebied biedt daartoe het toneel.

Ook als gemaniëreerde stilisten gingen de heren M & M collega Thomése voor. Benieuwd of hij ze ooit de eer zal geven die hun toekomt.

In de Oorshop

Cultuurcriticus?

Het uit Maarten Asscher, Maarten Doorman en Willem Otterspeer bestaande driemanschap dat optreedt als redactie van het vuistdikke boek met Michaël Zeemans ‘beste essays en kritieken’ noemt in zijn woord vooraf de vorig jaar overleden auteur een ‘cultuurcriticus’. Daarmee krijgt Zeeman een plek in de gelederen van eigentijdse schrijvers als Francis Fukuyama, Peter Sloterdijk en George Steiner, en van grote voorgangers als Nietzsche, Spengler en Ortega y Gasset. Maar de selectie uit Zeemans werk die we vervolgens krijgen voorgeschoteld, wekt het vermoeden dat we het begrip ‘cultuurcriticus’ niet moeten verstaan in de betekenis van ‘zelfstandig denker die zich op kritische wijze verhoudt tot de samenleving waarvan hij deel uitmaakt’. In deze nagelaten stukken maken we vooral kennis met een boekbespreker. Wanneer die de eigentijdse cultuur zo af en toe toch de maat neemt, wijkt hij niet wezenlijk af van de humanistische traditie van het oude Europa die leert dat de klassieken de beste leermeesters zijn en dat je van het lezen van literatuur zo niet een beter, dan toch in elk geval een wijzer mens wordt. Het is niet verkeerd om die overtuiging er van tijd tot tijd weer eens in te hameren, maar dat het weinig meer is dan een fraaie gemeenplaats kan moeilijk worden ontkend. Evenmin verrassend is het om Zeeman in te horen stemmen met de klaagzangen van al die cultuurcritici die ach en wee roepen over de teloorgang van de ouderwetse geletterdheid. Het is zoiets als het overhandigen van de geloofsbrieven: ‘Geacht publiek, vertrouw mij, ik ben uw goede herder en geleid u deskundig door de doolhof der letteren’.

Michaël Zeeman was als criticus een echte didacticus, een man met de onbedwingbare behoefte zijn lezers op te voeden. Het wordt bevestigd in wat hij meedeelt over zijn ervaringen als free-lance docent aan de Amsterdamse letteren, en begrijpelijk tegen de achtergrond van zijn opvoeding in een domineesgezin. Hij sprak een waar woord toen hij zei dat de predikanten van weleer voortleefden ‘in het leger hunner zonen dat zich vandaag de dag manifesteert in de seculiere varianten van hun vaders beroep, de journalistiek, de kleinkunst en de literatuur.’
Wat bij het doornemen van dit literatuur- en kunstkritisch proza allereerst frappeert, is de enorme bandbreedte van de onderwerpen, de spreiding over taalgebieden en historische perioden, het schijnbare gemak waarmee Zeeman zich dit alles eigen maakte, en vooral het feit dat deze enorme lappen tekst week in week uit, bijna twintig jaar lang, in de Volkskrant gepubliceerd konden worden zonder dat de redactie en de abonnees in opstand kwamen.

Bij nader inzien – en aan dat inzicht kom je al toe voor je op de helft van deze bundel bent – raak je gevoelig, overgevoelig zelfs, voor Zeemans trucs en handicaps, voor de sonore volzinnen die verbergen dat hij weinig over boeken, oeuvres en auteurs heeft te vertellen dat je niet al eerder van anderen had vernomen, voor de stoplappen en herhalingen die mede de oorzaak zijn van een soms lelijk uit de hand lopende langdradigheid.

In een bespreking van The Encyclopedia of New York raakt Zeeman lyrisch over de mogelijkheden die dit naslagwerk biedt: ‘Bij het hippen van lemma naar lemma ontstaan telkens nieuwe patronen, nieuwe samenhangen, nieuwe verhalen.’ Op dat moment tekent hij onbedoeld een zelfportret, van de encyclopedische geest die zo dol was op kennis, weten en vooral weetjes dat hij van puur genot ver voor zijn publiek uithipte, zonder omkijken, met de blik gevestigd op de weidse perspectieven van de vrij zwevende intelligentie.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Weg met het aureool

untitledEind vorige eeuw beleefden we de opkomst van een nieuw type staatsman: de leider die voorging in een terugtocht die vanwege de heroïek geen afgang mocht heten. Gorbatsjov, grafdelver van de Sovjet-Unie, was er zo één, en de Zuid-Afrikaanse president F.W. de Klerk. De laatste haalde Mandela uit de gevangenis en bezegelde daarmee het lot van het blanke minderheidsbewind.

Mandela op zijn beurt belichaamt het type van de bezielende en profetische leider, genre Gandhi en – in mindere mate – Václav Havel. Bij leven staat hij al in een geur van heiligheid. Nu zijn er de Conversations with myself, waarin Mandela het er bewust op toelegt om van zijn aureool af te komen. Tweeënnegentig jaar oud en nog fris genoeg om zich te bevrijden uit de wurggreep van zijn bewonderaars. Dan ben je hors categorie.

Gekaapt

Ooit bruikbare woorden worden soms gekaapt, met als resultaat dat je je er nooit meer van wil bedienen. Hoewel hun letterlijke betekenis me na aan het hart ligt, kan ik de woorden ‘spiritualiteit’ en ‘zingeving’ nauwelijks meer uit mijn strot of tekstverwerker wringen. Ze voelen klef aan, bepoteld als ze zijn door mensen tot wie ik graag wat afstand bewaar, de post-christelijke praatgroepen die graag vleesloos en duurzaam gaan, de welwillende retraitegangers, de pensioengerechtigde softies die het nordic walking graag eens afwisselen met een excursie naar Het Hogere, al dan niet onder leiding van een zelfbenoemde leidsman-met-baard-en-hoornen-bril.

Waar vind ik de woorden die mijn lading opnieuw dekken zonder ze te besmeuren?

Céline pornograaf

Céline schreef zijn meesterwerk Mort à credit in de jaren dertig van de vorige eeuw. Ik denk dat de seksuele zeden en gewoonten toen niet sterk zullen hebben afgeweken van wat zo’n twee decennia later gold. Wie ervaring op wilde doen, moest de kunst afkijken, letterlijk. En dus werd er door mij en mijn vriendjes flink wat afgeloerd en bespied. Netjes was dat niet, maar als nog niet volgroeide voyeur kwam je doorgaans weg met een paar scheldwoorden of hooguit een schop onder je kont.

Waarom ik Mort à credit hier noem? Wel, er is een tafereel in beschreven (te vinden op pagina 170-173 van de door Frans van Woerden vervaardigde en bij Meulenhoff uitgegeven vertaling) dat wat mij betreft het absolute hoogtepunt uitmaakt van de voyeursliteratuur, en dat niet alleen vanwege de hilarische sfeer, maar vooral omdat het een puntgave demonstratie bevat van de prikkeling die het erotische gluren eigen is. Samen met zijn maatje Robert staat verteller Ferdinand ongezien toe te kijken hoe knecht Antoine zijn bazin een flinke beurt geeft. Het is plat en ranzig, maar toch weet Ferdinands alter ego Céline je zo effectief te hypnotiseren dat je al lezende mee blijft kijken.

Anderen hebben geprobeerd Céline te evenaren, niet alleen in zijn hoedanigheid van rancuneuze kankerpit, maar ook als superieure pornograaf. Gerard Reve kwam in Op weg naar het einde, Nader tot U en Oud en eenzaam een heel eind in de richting. A.F.Th. van der Heijden deed in Advocaat van de hanen (pag. 229 en verder) een niet onverdienstelijke poging. Maar ze halen het niet bij Céline.

De Germaanse geest

hetzaadDe portrettengalerij in het Letterkundig Museum bevat een echte Han van Meegeren, de schilder die beroemd werd als succesvol producent van valse Vermeers, en als de man van het Bambi-achtige hertje dat in vele tienduizenden copieën Nederlandse huis- en slaapkamers placht op te sieren. In dit geval gaat het om een dubbelportret van een blonde, blauwogige man, met wakkere blik en wilskrachtige kin, en een dromerig kijkende vrouw die letterlijk aan hem ondergeschikt is. Die man is Martien Beversluis (1894-1966), dichter en tijdschriftredacteur.

Levensbeschouwelijk en politiek gezien was Beversluis een zwerver. Hij was achtereenvolgens socialist, communist en nationaal-socialist, en manifesteerde zich ook nog even als representant van de jong-protestantse letteren. Kort na de Duitse inval in 1940 werd hij lid van de NSB, en in zijn kwaliteit van collaborateur bracht hij het tot burgemeester van Vrouwenpolder en Veere. Na de bevrijding zat hij twee jaar vast en mocht drie jaar lang niet publiceren.

Een reproductie van Van Meegerens schilderij staat op Beversluis’ bundel Het zaad, verschenen ter gelegenheid van ‘s dichters vijftigste verjaardag. Hoewel er geen onvertogen woord in voor lijkt te komen, zijn de hier bijeengebrachte gedichten al even rein-arisch als de kop van Beversluis. Het zijn brave lofliederen op alles wat leeft en groeit en altijd weer boeit, een en ander overgoten met de martiale heroïek van Jeugdstorm en Nederland Houzee. Kenmerkend zijn regels als ‘De strijd alleen geeft alle leven waarde’ en ‘Met vasten stap bewandlen zij de gouwen / en elke vuistzwaai, die gestadig strooit, / is een gebaar van geven en vertrouwen / aan ’t ledig duister, dat zich wijd ontplooit.’

Tijdens de oorlog deed Beversluis zijn best om kameraad Van Meegeren te pushen. Het dubbelportret is waarschijnlijk ontstaan bij wijze van bedankje. Het laat zien dat de meestervervalser zich uitstekend wist te plooien, niet alleen naar de stijl van Vermeer, maar ook naar de Germaanse geest.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.