Blijdorp

Het regende op die nieuwe manier waarover ik vorige week al schreef, maar omdat ik in de auto zat hoefde ik er veel minder van te vloeken. Bonus was Nadim (10) voorin naast me, die zich als een malle verheugde op Blijdorp.

Het bleek een stief uurtje rijden, maar we hadden de radio aan en dankzij Nadim zit ik tegenwoordig goed in mijn Nederlandse repertoire. Suzan en Freek kwamen voorbij, Snelle, Maan en Brace met een nummer dat ooit gezongen werd door Marco Borsato.

Ik lees een boek en kijk teevee, zongen we, en ik vroeg me af hoe het met Marco zou zijn. Regende het ook, waar hij nu was? Zou hij met zijn handen in zijn zakken staren naar de druppels die over het glas van zijn schuifpui liepen? Marco leek me een man die zijn handen graag in zijn zakken had. Toen die nog gangbaar waren had hij ongetwijfeld altijd muntjes in zijn broekzak, die hij met rustgevende wrijving tussen zijn vingers door liet lopen. Misschien miste hij die muntjes nu.

Had een bepaald soort BN-man vaak kleine handen met relatief dikke vingers? Ik voelde me geen expert, maar voelde wél dat het klopte, en daar kwam je tegenwoordig een heel eind mee.

Toen we aankwamen bij de diergaarde – blijkbaar Rotterdams voor dierentuin – bleven we nog een tijdje in de auto zitten. Hoewel het parkeerterrein bijna verlaten was en ik dichtbij de ingang kon parkeren, was ik er zeker van dat we tijdens die korte wandeling zouden verdrinken.

‘Even wachten,’ zei ik tegen Nadim. ‘Er zit niet meer lucht tussen die regen dan je normaal gesproken onder water tegenkomt.’

‘Maar we zijn er echt vlakbij.’ Hij deed zijn riem af en plukte aan de hendel van de deur. ‘Straks komen we te laat voor ons tijdslot.’

Ik lachte, zei dat niemand daar nu moeilijk over zou doen. Toen de regen een tikkie afnam, stapten we uit en meldden ons bij de kaartverkoop. Er stond meer personeel dan bezoekers, en een heel snel pratende studente met badge en klembord vroeg om een bijdrage voor Blijdorp in de vorm van het aannemen van een gratis loterijticket waarbij ik dan meteen vouchers kreeg die twintig euro waard waren in het park en waarvoor ik een abonnement waartoe ik niet verplicht was te allen tijde kon opzeggen. Ik herinnerde me hoe lang ik had moeten zeuren om uit een soortgelijke deal met Artis te worden bevrijd en zei dat ik haar niet verstond – wat ten dele waar was. We mochten doorlopen.

Het aquarium was groot en binnen, dus het begon goed. In geen enkel buitenhok was echter een dier te zien, met uitzondering van de ijsbeer, die bruin was door de opgespatte modder, en zich met een ontheemde blik oprichtte toen we langsliepen. Hij volgde ons een tijdje, brieste en waggelde weer naar de andere kant van zijn areaaltje.

Bij het zien van elke horecagelegenheid zeurde Nadim om zoetigheid, maar de rustplekken voor mensen leken vandaag gesloten. Ik hijgde even uit van de ellende tegen een raam onder een afdakje, en kreeg pas na minuten door dat er aan de andere kant van het glas een leeuwin zat, die met de blik van een verguisde volkszanger over het betonnen plaatsje staarde.

Ik probeerde haar aandacht te trekken, maar ze leek iets heel anders te zien dan meters matig onderhouden Rotterdam-Noord. Het zou maar vreemd zijn als leeuwen zakken hadden, dacht ik, laat staan muntjes. Op haar plek bij de ruit en haar droeve blik na liep elke verdere vergelijking met Marco Borsato eigenlijk spaak. Behalve dan – en dit voelde als de absolute waarheid – dat alle leeuwen korte vingers hadden.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Normaliseren

Omdat ikzelf vloekend in de kroeg was aangekomen, snapte ik dat van Rob en Ivo ook prima. Er is een nieuw soort kutweer opgestaan, een ijzige zwepende regen die doet denken aan de vrijkomst van lang opgekropte woede.

Binnen een halfuurtje zat onze ronde tafel vol, en terwijl het vocht uit mijn broek en trui verdampte dronk ik met enige tevredenheid mijn bier. Dat niemand anders van ons gezelschap fluitjes bestelt wekt zo nu en dan ergernis, maar ik vind dun glas nu eenmaal prettiger dan de dikke kroezen die tegenwoordig voor vaasjes doorgaan.

De avond verliep zonder opmerkelijkheden, en geleidelijk begon het me te irriteren dat het zo normaal voelde om zonder beperking behalve een nogal doordeweekse eindtijd in de kroeg te zitten. Waar was de juichstemming? Waar waren de ratels en spandoeken met gebroken ketens erop, de afbeeldingen van laarzen die het bolle toetervirus pletten?

Na sluitingstijd crashten we een verjaardag in een zijstraatje van de Nieuwmarkt. Ivo had ons verlaten, en ik was trots op Rob omdat hij het ondanks een zware periode nu en dan nog laat maakt. Daarbij toont hij dan steeds een elegant soort enthousiasme.

Terwijl ik gin-tonics voor ons maakte in de woonkamer van de jarige (wier naam maar niet in mijn hoofd wilde blijven zitten) bedacht ik dat we de regering dankbaar mochten zijn voor de geleidelijke heropening van alles. Onze katers zouden we zo weer geleidelijk leren dragen; telde ik nu nog een clubbezoek op bij mijn inname dan kon je eigenlijk beter corona krijgen.

De tijd lijkt sneller te zijn gegaan tijdens de pandemie. Mensen die ik een tijdje niet zag leken opeens veel ouder. Terwijl ik een tweede gin-tonic voor ons maakte en proostte met de gastvrouw (haar naam lag echt op het púntje van mijn tong), bedacht ik dat ikzelf dus ook veel ouder zou zijn geworden. Misschien was het moment waarop ik natuurlijkerwijs mijn laatste clubbezoek zou hebben beleefd ergens in de pandemische periode gekomen en voorbijgegaan.

Toen de tonic op was fietste ik met mijn capuchon over mijn hoofd naar huis, om pas bij aankomst te beseffen dat het niet langer regende. Ik beklom de trappen, mikte mijn sleutels in de bak achter de deur en strekte me in mijn ondergoed uit op de bank. De dekens die er lagen waren te kort, waardoor ik koude voeten kreeg, maar ik had B beloofd om op de bank te slapen als er kans was op biersnurken.

Ik stond op om thee te zetten, nam mijn plek weer in en tuurde uit het raam, waar het nijdige gezweep al was hervat. Wie zijn ogen sloot kon zich in een wasstraat wanen, maar werd ook snel duizelig. Ik dronk wat van de hete thee en staarde in de wervelingen buiten.

Ik trok een van de katten op schoot en liet me achterover in de kussens zakken. De kat begon te spinnen en trok daarmee de andere kat aan, die een plekje naast mijn hoofd zocht. Toen de thee op was leek er door een breukje in de hemel al wat daglicht heen te dringen.

Still got it, mompelde ik, en stak een vuist de lucht in. Voordat mijn arm de bank weer raakte, was ik diep in slaap.

___________________

illustratie: Gabriël Kousbroek, fineliner op biervilt

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Telt rauw en rommelig rouwen ook?

‘Het is beter als jij nu weggaat.’ De dokter keek me aan en ik wist genoeg. We zaten in een kamer met een bed op wieltjes en drie stoelen. ‘Even een frisse neus halen, of misschien een kopje thee in de hal?’ In de lift stroomden de tranen over mijn wangen. Van ontkenning was bij mij geen sprake. De meneer die tegelijk met mij was ingestapt vroeg of ik slecht nieuws had gekregen. ‘Ze gaat dood.’ Aarzelend legde hij een hand op mijn schouder. Ik werd buitengesloten, geïsoleerd, maar alleen omdat ik luisterde naar de dokter. Ik ging maar niet in discussie; onderhandelen had geen zin. Vreselijk kwaad was ik, maar ik wist niet op wie. 

Wat ik had gevoeld na het slechtnieuwsgesprek waren alle emoties die ik kende tegelijk maar ook: niets. Later merkte ik dat ik dat wilde begrijpen. Bestond er een verklaring?

Een gangbare psychologische theorie op het gebied van rouw is die van Elisabeth Kübler-Ross. Rouwenden zouden vijf fases doorlopen: (1) ontkenning & isolatie, (2) woede, (3) onderhandelen, (4) depressie en (5) acceptatie.

Olivia McNeely Pass, emeritus hoogleraar Amerikaanse literatuur aan Nicholls State University in Louisiana, toont dat Toni Morrisons roman Beloved (1987) een haast perfecte narratieve belichaming lijkt te zijn van deze theorie. Het personage Sethe, dat rouwt om haar dochter, doorloopt de vijf fases keurig volgens het boekje: eerst ontkent ze de werkelijkheid, dan wordt ze boos, enzovoort. 

Na het lezen van Pass’ artikel pakte ik mijn notitieboek en tekende ik een schema met vijf vlakken die ik nummerde. 

(1) Ontkenning & isolatie

Hoe leger mijn maag, hoe leger mijn hoofd. Door mijzelf restrictieve voedingsregels op te leggen kon ik ontsnappen aan de werkelijkheid die van de ene op de andere dag donker was geworden.

(2) Woede

Trillend liep ik langs het rokershok. Hoe durfden ze, wilde ik schreeuwen. Hoe konden ze daar in een groepje staan inhaleren terwijl zij – nooit één sigaret aangeraakt – in een bed op wieltjes moest liggen wachten op het einde?

(3) Onderhandelen

’s Avonds belde ik haar op. Zoals ik bij mijn vader had gezeurd of ik alsjeblieft na het schoolfeest alleen naar huis mocht fietsen, zo smeekte ik haar om nog een ronde chemotherapie te proberen.

(4) Depressie

Het was er eerst de hele dag. Later viel het me aan vanuit de rug: terwijl ik een proefwerk maakte, als ik mijn balletkleren stond aan te trekken, in de rij bij de bakker. 

(5) Acceptatie

Of ik ooit volledig zal aanvaarden dat ze niet terugkomt betwijfel ik. Maar ik glimlach weer als ik mij voorstel op een feestje – glunderend van trots om haar voornaam te dragen. Ik probeer naar de wereld te kijken zoals zij het me heeft geleerd: met tevredenheid en interesse. En de meeste dagen lukt dat.

De volgende ochtend bekeek ik het schema opnieuw. Alles wat ik had opgeschreven was waargebeurd. Toch klopte er iets niet. Was de meest complexe periode uit mijn leven zo makkelijk te structureren?

Eerder die maand had ik Robbert Welagens nieuwe roman Raam, sleutel (2021) cadeau gekregen. Karlijn wordt voor een televisieprogramma geïnterviewd door Hanna. Er is chemie tussen de twee: een hand op een knie brengt Karlijn van de leg. Nog geen uur later verongelukt Arne, Karlijns geliefde. Hij was in zijn lunchpauze op weg naar haar omdat de deur was dichtgewaaid – ze had geen sleutel.

Ik las het boek in één dag uit en wilde na de laatste bladzijde opnieuw beginnen, maar eerst bekeek ik de achterflap. ‘Karlijns omgeving verwacht dat ze rouwt, maar dat lukt haar niet.’ Ik fronste. Het lukt haar niet?

Mag je dan pas zeggen dat je rouwt als je de door wetenschappers vastgelegde route volgt? Moet je soms verplicht onderhandelen voordat je naar de depressiefase kan? Is ontkenning en acceptatie op hetzelfde moment verboden? 

Ik maakte opnieuw een vijfdelig schema en pakte Raam, sleutel erbij. Het lukte heus: in ieder hokje kon ik voorbeelden schrijven. Maar de passages die ik tijdens mijn eerste lezing had onderstreept, de aller-ontroerendste zinnen, paste nergens. Hoe ze bewust een douchegordijn koopt dat Arne lelijk had gevonden (‘hij zal het toch niet gebruiken’) maar ook zijn T-shirts in de wasmachine doet (‘het is een kleine moeite’). Dat ze verliefd wordt op de persoon die in haar ogen medeplichtig is aan de dood van haar allerliefste. Een kartonnen versie van zichzelf in bed leggen om Arne te horen lachen en tegelijk hopen dat hij wegblijft.

De rouwfases lopen door elkaar, treden tegelijk op, zijn soms afwezig. Bovendien zijn er stadia die je in de wetenschappelijke literatuur niet terugleest.

Karlijns rommelige rouwproces raakt mij. De atypische fases zijn troostend omdat juist dat rauwe voor mij zo typisch is voor rouw. Het is niet iets wat kan (mis-)lukken. Karlijns vader lijkt dat te begrijpen: ‘Iedereen huilt op zijn eigen manier.’

Foto van Plonia Westendorp
Plonia Westendorp

Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

De droom van de rode kamer

De huidige erfprins van Beiying had voor de lijkprocessie van dame Qin – door eretekens voorafgegaan, door gongs en baldakijnen, vergezeld van honderd draagstoelen – een banket aangericht naast de weg, waarbij een orkest speelde, zodat het gezelschap zich wat kon verpozen. We zitten midden in het eerste boek van de vier die de vertaling (Mark Leenhouts, Anne Sytske Keijser en Sylvia Marijnissen, Athenaeum 2021)) vormen van het klassiek Chinese De droom van de rode kamer van Cao Xueqin (1715 – 1763).

In het voorgaande hoofdstuk heeft Xifeng, een doortastende jongedame en ‘tante’ van de hoofdpersoon Baoyu de leiding over de vrouwelijke rouwvertrekken genomen van deze familie, waaraan ze verwant is. Dat leidde tot appels van honderden diensters en het uitwisselen en verzamelen van bonnetjes voor aankopen van benodigdheden en het verdelen van taken per tiental diensters. Deze diensters heten bijvoorbeeld Wielewaal, of Kleur, of Bekoring. Door de administratie met bonnetjes kan de lezer die China wel eens bezocht aansluiting bij zijn ervaringen vinden: de kleine administratie is nog steeds een groot goed in China.

Wat een boek! Literair gezien interessant vanwege de brede opzet en gedurfde lange aanlopen naar waar het om gaat – als dat überhaupt ooit duidelijk wordt, misschien gaat het om de lange aanlopen – de veelheid aan karakters, de slingerende verteltrant. Antropologisch interessant om de ingewikkelde interdependenties tussen de families en de leden ervan. Filosofisch om de taoïstische verwijzingen, de poëzie, maar ook om het bewustzijn van hoe een meisje als ‘Wielewaal’, een van de drie die zich bijvoorbeeld in een bepaald paviljoen met de aanwezigheid van theeblaadjes bezighoudt zal nadenken over zelfverwerkelijking. Hoe vergelijken wij ons leven met dat van haar, is het beter, minder?

Wat een boek! Van uiterst verfijnde erotische toespeling tot casual verkrachtingen van jongens onderling, van recepten en poëzie tot vlootschouw van aanwezigen. De wereld is vaak teruggebracht tot een dorpsgelijk huishouden waar honderden familieleden en personeel een leven leiden op een paar vierkante kilometers. Reputaties en dromen, interpretaties van versregels, betekenis van namen zijn minstens even belangrijk als daadwerkelijke handeling en omgang. Je kunt in het ongeluk gestort worden of in genade aangenomen. Verdienste doet er dan niet zoveel toe, lijkt het. Een verfrissende duik in een totaal ander bestaan, in weergaloos Nederlands een weergaloos Chinees epos dat tegelijkertijd intens bevreemdend en bijzonder nabij is.

Ik bracht u ter begraving op de Stenentorenberg:
Cipres en den zijn donkergroen – de dragers gingen heen.
Uw beend’ren rusten tussen witte wolken nu voor eeuwig
En zinloos gaat het stromend water naar de mensenwereld.

(Uit: W.L. Idema Spiegel van de klassieke Chinese poëzie, Meulenhoff.)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

After Party

Vindingrijkheid komt voort uit een beperking, en in die zin waren de coronabeperkingen een geweldige stimulans voor mijn meer subversieve vrienden. Zelf heb ik de afgelopen twee jaar geen illegale rave bezocht; tijdens de jaarwisseling skipte ik ook nog dat ene loodsfeestje in Noord, hoewel ik op het twaalfuurmoment zóveel onrust in me had dat ik mijn sterretjes nauwelijks kon vasthouden.

Tegen kleine huisborrels zei ik sinds de tweede lockdown geen nee meer, ook omdat ik de schade voor mijn gezin hoger schatte als ik er niet zo nu en dan opuit ging. Ik geloof dat ik dat soort illegale samenkomstjes – na de stille stad zelf, natuurlijk – het meest ga missen.

Afgelopen vrijdag was waarschijnlijk de laatste keer dat iemand van mijn kroegvrienden haar huiskamer openstelde omdat De Pels vroeg dicht ging, en alles voelde al anders.

Om te beginnen had drinken bij Cindy best gezien kunnen worden als repetitie voor een culturele uiting: bijna alle aanwezigen waren schrijver, en repetities voor culturele uitingen waren onder de beperkingen toegestaan. In een rugzak had ik de ingrediënten voor gin-en-tonics meegenomen, maar de opkomst was zo hoog dat vriend Sabry de biertaxi maar weer eens belde. Ik ben gehecht geraakt aan zijn tikkies, die altijd tegen het einde van de volgende ochtend binnenkomen.

We waren niet bezorgd dat een van de buren de politie zou bellen, laat staan dat er iemand zou komen om de ramen open te zetten voor ventilatie of het markeren van die plekken op de vloer waar we te allen tijde moesten blijven staan voor de correcte afstand. Hoewel wat we deden nog steeds niet mocht, mocht het al bijna weer wél, en geen klabak of boa zou zich daar nog druk over maken.

Ik keek om me heen in de volle woonkamer en klopte nog maar eens wat mensen op de schouders. Het was natuurlijk fijn dat iedereen er was, maar de drijvende kracht leek er een beetje uit. Voor een korte periode waren wij veertigvijftigers weer kwajongens en -meiden geweest. Nu werd het voor de laatste keer in ons leven tijd om dat los te laten.

De volgende ochtend, niet lang na Sabry’s tikkie, appte Cindy dat ze corona had.

Beeld: Walter Stokman – Sabry’s sokjes

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Patiënt Hongarije

Ik betrap mezelf erop dat ik over Hongarije ben gaan praten alsof het een psychologische patiënt is. ‘Onverwerkt trauma’, ‘onderdrukte gevoelens’, ‘zwijgcultuur’ en ja, misschien ook wel eens ‘grootheidswaanzin’. Zulke woorden gebruik ik als ik met mijn Nederlandse vrienden over de Hongaarse geschiedenis praat. De Hongaarse herinneringspolitiek is niet anders te begrijpen. Het Hongarije van nu heeft de historische trauma’s van vorige generaties overgeërfd, omdat er decennialang niet over gepraat mocht worden.

Zo werd ook het lot van de dichter Miklós Radnóti (1909-1944) verzwegen. Als joodse Hongaar werd hij vanwege de Hongaarse rassenwetten naar een werkkamp gestuurd voor dwangarbeidsdienst, en vond hij uiteindelijk tijdens een dwangmars de dood. Al die tijd bleef hij dichten. Zijn indrukwekkende getuigenis is na zijn dood in een schriftje in de binnenzak van zijn jas in een massagraf teruggevonden. Zo werd Radnóti’s poëzie postuum beroemd. Maar wat er tijdens zijn laatste dagen is gebeurd, blijft onduidelijk.

‘Allerlei tegenstrijdige verhalen deden de ronde in de jaren 50,’ vertelde literatuurhistoricus en Radnóti-expert Győző Ferencz mij. Aanvankelijk geloofden de Hongaarse communistische partij dat de nazi’s, die Hongarije in 1944 waren binnengevallen, ook Radnóti hadden vermoord. Fascisme en antisemitisme – dat waren misdaden die alleen nazi-Duitsland had begaan, zo luidde de aanname. Toen het massagraf met Radnóti’s schriftje was teruggevonden, werd daarom ook geen forensisch onderzoek naar de daders gestart. Het ministerie van Binnenlandse Zaken legde hoogstens een dossier aan, waarvoor ze omstanders, maar geen van de overlevenden van de dwangmars, lieten interviewen. ‘Dit was allemaal onderdeel van dezelfde strategie,’ legt Győző me uit: ‘verhullen dat Hongaren schuld droegen. Het waren de Duitsers.’

Dit reflex is niet uniek aan Hongarije. Veel Europese landen die tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijd door de nazi’s bezet waren, konden (en kunnen) moeilijk onder ogen komen dat landgenoten in veel gevallen ook medeplichtig waren aan de Holocaust. Ook in Nederland. Terugkijkend bleek in deze periode het verschil tussen goed en kwaad niet zo zwart-wit als we hadden gewild. Pas in de jaren 60 begonnen we ook de joodse slachtoffers te herdenken op 4 mei. Daar ging een lange maatschappelijke discussie aan vooraf.

Veel Europese landen hebben dus met die herinnering geworsteld. Het probleem van Hongarije is dat die noodzakelijke maatschappelijke discussie over dit complexe trauma jarenlang door de communisten is onderdrukt. ‘Dat soort zelfreflectie, waar ruimte voor is in een democratie, heeft in Hongarije nooit plaatsgevonden,’ legt historicus Krisztián Ungváry uit in deze boeiende internetdocumentaire. ‘Veel Hongaarse communisten waren namelijk lid van de fascistische partij geweest, die na de Duitse inval in 1944 de dienst had uitgemaakt. Het was eigenbelang om te zwijgen over hun misdaden.’

Pas nadat de communisten uit Hongarije vertrokken waren, kwam de waarheid boven water. Ook Radnóti’s zaak werd heropend. In de jaren 90 wees academisch onderzoek uit dat hij niet door nazi’s, maar door vier Hongaarse soldaten was vermoord. Oftewel: de Hongaren hadden zelf hun dichter vermoord. Wat te doen met die realisatie?

Ik moest aan Radnóti denken toen het onderzoek naar de verrader van Anne Frank afgelopen weken in het nieuws was. Een internationaal onderzoeksteam zou de verrader hebben gevonden. Eindelijk zou een oude schuldvraag beantwoord kunnen worden. De hele wereld sprak erover.

Met de schuldvraag veroordeel je niet simpelweg een schuldige – je verandert ook het hele perspectief op de geschiedenis. In het geval van Anne Frank, die volgens het onderzoeksteam door een ambtenaar uit de Joodse Raad zou zijn verraden, is er de implicatie dat joden elkaar verraden zouden hebben. Naast kritiek op de rommelige methode van het onderzoeksteam gaven historici daarom de kritiek dat de veroordeling van deze ambtenaar de aandacht afleidt van waar het herdenken van de Tweede Wereldoorlog eigenlijk om hoort te gaan: de systematische massamoord, veroorzaakt door de nazi’s. Vanwege het systeem van de nazi’s was er een Holocaust, een Joodse Raad en de onmogelijke positie waarin de ambtenaar zich bevond.

Ook bij Radnóti is de schuldvraag zo groot en belangwekkend omdat hij het perspectief op de geschiedenis aanzienlijk verandert. Erkenning van het feit dat Radnóti door vier Hongaarse soldaten is vermoord, is erkenning van de Hongaarse medeplichtigheid aan de Holocaust in Hongarije. Een onverwerkt trauma dat de Hongaarse regering liever voor zich uit schuift, generatie na generatie.

Viktor Orbán waagt zich er ook niet aan. Met zijn zelf-gecultiveerde imago als de man die Hongarije, de ‘grote maar miskende natie’, hun trots terug komt geven, is er geen ruimte voor de zwarte bladzijden van die natie. Hij heeft in zijn grondwetswijziging van 2012 laten opnemen dat Hongarije tijdens de Duitse inval een bezet land was, en geen enkele verantwoordelijkheid draagt voor wat er in die tijd gebeurd is. Deze herinneringspolitiek kreeg in 2014 gestalte door een monument in Boedapest. ‘Ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Duitse bezetting,’ heet het. In de timpaan van een Grieks zuilenwerk leunt een angstaanjagende bronzen Duitse adelaar op zijn ene klauw, terwijl hij de andere naar een engel uitstrekt. De engel heft zijn armen naar de hemel en slaat zijn ogen neer, zijn gespierde borst half ontbloot. Blakende onschuld. Hij heeft de Hongaarse Stefanskroon in zijn hand en moet zo Hongarije voorstellen.

Misschien stelde de Hongaarse regering zich op als vanouds, maar de inwoners van Boedapest pikten het niet meer. ‘Het is geschiedvervalsing,’ reageerden zij in 2014 verontwaardigd op de plannen voor het monument. Een groep activisten verzamelde spullen en getuigenissen van Hongaarse  Holocaustslachtoffers tegenover het monument. Hoewel de regering hun gedenkplaats aanvankelijk probeerde te saboteren, organiseren de activisten tot op de dag van vandaag om de twee weken gesprekken bij deze gedenkplaats. Zij praten daar over de onverwerkte historische trauma’s van Hongarije. Het is tijd, vinden zij.

Foto van Marian van der Pluijm
Marian van der Pluijm

Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

    (beeld: Don Duyns) Martin heette Martin maar was veel aantrekkelijker dan een Martin ooit zou kunnen zijn. Toch heette hij Martin en zo noemde ik hem dus ook: Martin. Ik had af en toe geprobeerd hem Mart of op een wanhopig moment zelfs Tin te noemen, maar die twee halve namen leken wanneer ik ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic

    De mens als biopic

    Aflevering 1 Samuel Sarphati Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eerste zwaluw

    Eerste zwaluw

    Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.