De plattelandsdroom

Wendell Berry is een marginaal boer. De Amerikaanse schrijver besloot een aanstelling aan de Universiteit van New York op te geven en terug te keren naar zijn roots, het platteland van Kentucky. Daar volgt hij zoals Roland Holst dichtte ‘oude paden in lang niet meer in zwang zijnde gedachten’. En vooral: daar is hij de boer geworden die hij zijn wilde. Hij noemt het marginaal: land dat door grote bedrijven genegeerd zou worden omdat het te lastig is: steile hellingen en daar tussen die hellingen kleine stukjes land. Hellingen die je slechts met paardenkracht bewerken kunt. Wendell schrijft daar heel aanstekelijk over, want het is een levenswijze: niet mee met de vaart, maar verbondenheid met grond, daar goed voor zorgen, en een gemeenschap waarin je leeft. Geen dure luxe en niet leven ten koste van het nageslacht.

Het is een droom die Wendell leeft; zwoegen voor je geld op de grond die van jou is in een gemeenschap waar je om geeft. Wendell kan dat om vier redenen. In de eerste plaats is hij een intelligente en geduldige man. In de tweede plaats schat ik in dat zijn aanstellingen aan universiteiten en publicaties hem aan geld helpt om de opstart die decennia duurde te kunnen bekostigen. In The World Ending Fire schrijft hij in een essay uit 1980 dat – nadat hij in 1964 begonnen was – de boerderij nu ook wat oplevert. In de derde plaats werkt hij waar hij geboren werd. Zonder ‘uncle Jimmy’ die altijd alles bewaart, was het hem naar eigen zeggen niet gelukt. En tenslotte: Berry is weggeweest, heeft een paar jaar gereisd en elders gewoond. Ik merk dat ik de neiging heb Wendells werk in een licht te stellen alsof het voor hem makkelijker zou zijn, dat is niet zo, maar je voelt al lezende de neiging om de mogelijkheden van wat hij beschrijft af te zwakken. En misschien betekent die neiging wel dat hij je bij de kladden heeft…

Soms beginnen boeken terwijl je leest tegen elkaar te praten. Wendells plattelandsdroom kreeg ferm weerwoord van Luigi Pirandello. In februari verschijnt bij Van Oorschot een grote verzameling (832 p.) van zijn ‘Novellen voor een jaar’ onder de titel Geluksvogels. De moois mogelijke keuze, in een werkelijk monumentale vertaling van Yond Boeke en Patty Krone. Zij laten nu eerst echt Pirandello in het Nederlands klinken zoals het moet. Pirandello is de Italiaanse Tsjechov.

In het verhaal ‘De reis’ volgen we een weduwe die te lang op Sicilië opgesloten zat in een huis, met wel haar zeer vriendelijke zwager. En hier schetst Pirandello een beeld van Wendell en een andere opvatting over het platteland: ‘Hij was altijd vriendelijk, en zijn manier van spreken, van kleden, al zijn gedragingen getuigden van een uitgelezen natuurlijke voornaamheid, die noch door het contact met de onbehouwen inwoners van dat oord, noch door zijn bezigheden, noch door de gebruikelijke indolentie waartoe dat lege en armzalige leven in de provincie vele maanden per jaar placht aan te zetten, ooit was verruwd of zelfs ook maar enigszins aangetast.’

Als de weduwe uiteindelijk de stap zet op reis te gaan gebeurt het: vanuit de trein ziet ze de wereld: ‘Daar had je de schamele huizen van een dorp: daken en ramen en deuren en trappen en straten. De mensen die er woonden zaten met hun gewoonten en hun beslommeringen opgesloten op dat stukje aarde, net als zij al die jaren in haar dorp: buiten hetgeen hun ogen konden zien bestond er voor die mensen niets. De wereld was een droom: er werden in dat dorp talloze mensen geboren, ze groeiden er op en stierven er zonder ook maar iets te hebben gezien van wat zij nu op haar reis ging zien, wat in vergelijking met de weidsheid van de wereld maar heel weinig was, maar wat haar toch al behoorlijk veel toescheen.’

Lou Reed schreef:

There’s only one good thing about a small town
You know that you want to get out

Daar is Pirandello het wellicht meer mee eens dan Wendell. Maar Wendell kreeg dan ook de gelegenheid te kiezen, en koos ervoor een denkende boer te worden, een Amerikaanse Vergilius van de Georgica. Pirandello blijft de meester van de gefnuikte levens, maar magistraal beschreven.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Wortel, ik, die bloesem was

Alweer bijna drie maanden geleden, op 12 september, bracht de Paus een bezoek aan Boedapest. De grootste boulevard van Boedapest was afgezet, door de hele stad hingen posters en de gratis krantjes in de metro stonden er vol van. De Paus kwam. En niet zomaar. Hij kwam om de slotmis van het 52e Internationale Eucharistisch Congres bij te wonen, dat dit jaar in Boedapest werd gehouden. Een eer voor Hongarije. Het Eucharistisch Congres organiseren is voor een katholiek land zoiets als de Olympische Spelen mogen verzorgen.

Viktór Orbán zag het Congres dan ook als een uitgelezen kans om het imago van Hongarije als katholiek bolwerk binnen Europa op te vijzelen. Prompt liet hij de foto waarop de Paus en hij handen schudden in de staatsgezinde kranten afdrukken. Orbán had goed nagedacht over hoe hij de ontmoeting in scene wilde zetten. Op de foto is te zien hoe Orbán een kopie van een middeleeuwse brief aan de Paus overhandigt: een verwijzing naar de brief uit 1247 die koning Béla IV aan de toenmalige Paus Innocent IV gaf, waarin hij de Paus om hulp smeekte bij de Mongoolse invasie van Hongarije in die tijd. Zo presenteert Orbán Hongarije graag: als een katholiek bastion dat historisch gezien, aan de grens van het christelijke Europa, de Europeanen tegen binnendringende, vijandige religies beschermde.

Paus Franciscus liet zich echter geen rol toebedelen in Orbáns decor. Zijn bezoek aan Boedapest was opvallend kort in vergelijking met de vier dagen die hij daarna in Slowakije doorbracht. Bovendien waarschuwde hij het Oecumenische concilie en de Joodse gemeenschappen in Boedapest voor oprukkend antisemitisme in Europa. Een waarschuwing die nadrukkelijk aan het adres van de Orbán-regering gericht was, aangezien die er in de afgelopen jaren niet voor terugschrok antisemitische symboliek in haar campagnes te gebruiken, nazistische auteurs in het schoolcurriculum in te voeren en over het algemeen met antisemitische organisaties te flirten. De Paus wees Orbán terecht.

De Paus benadrukte de gemeenschappelijke wortels van het joden- en het christendom, en de vriendschappelijkheid die daaruit zou moeten volgen. ‘Ja, er liggen misverstanden, haat, leed en vervolgingen achter ons in het verleden, maar onze gemeenschappelijke “geestelijke schat” is nog veel groter.’

Eén dichter werd door de Paus uitvoerig geciteerd: de Hongaarse dichter Miklós Radnóti, die als joodse dwangarbeider in Servië te werk was gesteld en op een dwangmars richting Hongarije uiteindelijk de dood had gevonden. Tijdens zijn gevangenschap bleef Radnóti doorschrijven, ’s nachts, in het geheim, in een schriftje.

Net als iedereen die op het verhaal van Radnóti en zijn gedichtenschriftje stuit, verwonderde ook de Paus zich over Radnóti’s opmerkelijke volharding en zijn mildheid naar zijn medemensen: ‘Opgesloten in een werkkamp, in de donkerste en diepste afgronden die de mens maar kent, bleef hij tot aan zijn dood gedichten schrijven.’

Op 8 augustus 1944 schreef Radnóti, toen hij wist dat hij de Duitse bezetting van Hongarije waarschijnlijk niet zou overleven, het gedicht ‘Wortel’.

Wortel ben ook ik geworden,
rondom wormen, mijn verblijf,
waar ik deze regels schrijf.

Wortel, ik, die bloesem was,
zwarte aarde is mijn last,
mijn lot is vervuld; vandaag
jankt boven mijn hoofd de zaag.

(uit: Het Schriftje uit Bor, vertaling Orsolya Réthelyi en Arjaan van Nimwegen)

Al het wereldlijke kan zomaar afgelopen zijn, vertelde de Paus: regeringen wisselen, minister-presidenten worden niet meer herkozen, landsgrenzen veranderen, levens eindigen en dichters sterven. Alleen van gedachten blijven er wortels in de grond achter, die nieuwe planten kunnen voortbrengen, nog lang nadien.

Het wonderbaarlijke is dat ook Radnóti’s gedichtenschriftje uiteindelijk in de grond is teruggevonden.

Foto van Marian van der Pluijm
Marian van der Pluijm

Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Addio, Mr. Sausage

I was always afraid of this happening, and it has. You moved to Brussels. You killed yourself there two years ago. I didn’t know.

I have thought of you every time I made gnocchi. Every time I ferment cabbage, I think of you. Every time I drink vodka, too. We broke up ten years ago – is that what one calls a friendship ending when one does not want it to? You were good to me but bad for you, and I could no longer stand to watch you throw yourself off of everything you so laboriously built.

You said you didn’t photograph well and you were right. The picture I encountered on your Facebook remembrance page today is the best one I have ever seen of you. I will share it here, for everyone to see that great inviting face.

You kicked a heroine habit and survived a very lethal form of cancer, moved from Trieste to Moscow as a graphic designer. You found a home in Amsterdam and became a chef and partner in a fine restaurant, surrounded yourself with good people. You managed to survive all that life threw at you, but could not overcome yourself.

We met when we still had great expectations, we lost touch when you began to spiral down. I remember that it felt like you were removing yourself from my life, erasing yourself – as though you were ashamed of something. For some time I kept track of where you worked, whom you were seeing.

When I last visited you, you were living on a friend’s sailboat, moored in a tiny overgrown harbor in the north. So far from the waves of the Adriatic you used to sail as a young man, that had somehow given your eyes their arresting shade of blue. You smiled like you always did when you saw me, but wouldn’t let me in. You made us coffee in your tiny blackened moka, and smoked as we sat and talked on the rear deck. Your big frame hardly fit the harbor, let alone the boat.

I wanted to help you, but also felt the urge to leave. I was ashamed of that. Still am.

You repaid every cent you owed me that day, and my relief was short lived. It was like you were saying goodbye. But even there, smoking and drinking coffee in the rubble of your life, you could make me laugh – so hard.

Ever since you found out that loo means toilet, I was Mister Vandertoilet to you. And so you, Andrea Sossi, became my Mister Sausage.

I lost you all those years ago and lost you again today, but love you still.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Kruistocht met portemonnee

‘…en dit,’ zei dr. Simiak, ‘is dan de materie-transmitter.’

De laatste dagen komen er spontaan allerlei citaten in mijn geheugen naar boven uit Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman. Dat komt omdat ik een portemonnee heb gevonden. Het was op een gewone donderdagavond, kort na tien uur, op een druk punt in de stad.

Ik fiets over het mapje heen, rem en rijd terug. Er zitten acht pasjes in en een briefje van vijftig euro. Een pinpas, creditcard, kortingsbonnen van een restaurantketen, een collegekaart. Er zit zelfs een identiteitsbewijs in.

Thuis ga ik meteen op zoek. Zoveel gegevens; dit kan niet moeilijk zijn. Ik vind een Twitter-account, een Facebook-account. Ik heb geen Twitter en dat wil ik graag zo houden, dus ik app mijn zus of zij een privé-bericht wil achterlaten. Ik ben geen Facebook-vrienden met deze persoon, dus ik kan hem niet taggen. Hij is ook niet erg actief de laatste tijd. Ik laat toch maar een bericht achter.

De volgende dag is er nog geen reactie. Ik bel de bank en de onderwijsinstelling. Zij mogen geen gegevens delen, maar zeggen wel allebei een mail te zullen sturen met mijn telefoonnummer. Ik voel me als dr. Simiak, die op goed geluk aluminium doosjes achterlaat in een ver verleden om Dolf Wega terug te vinden.

‘Buiten, voor de basiliek, lag op het plein een glanzend doosje te schitteren in de zon. Niemand zag het nog.’

Stilte. De eigenaar van deze portefeuille en ik, wij delen – behalve onze stad – helemaal niets. Geen van mijn berichten lijkt doel te treffen. Onze bubbels zweven kilometers ver van elkaar door het universum. Dit is het tijdperk van ongekende social-media mogelijkheden en toch voelt het alsof wij minstens zevenhonderd jaar van elkaar verwijderd zijn.

‘Alleen Leonardo keek twijfelend. Blijkbaar vond hij het rondstrooien van geheimzinnige doosjes een rare manier om iemand op te sporen. En dat was het ook. Behalve als je niets anders tot je beschikking hebt dan een materie-transmitter en je in het wilde weg moest proberen contact te maken met zevenhonderdzestig jaar geleden…’

Kruistocht in Spijkerbroek is trouwens het allereerste boek dat ik van mijn zakgeld kocht. Ik heb de negentiende druk, uit 1980, dus ik moet elf jaar zijn geweest. Ik had vijfentwintig gulden gespaard. Jeugdvriendin Karin ook. We kochten allebei een exemplaar, ook bij haar staat het rijtje Beckmansen nog altijd in de boekenkast. En ook al zijn onze levens een andere kant uitgegaan, die boeken en onze herinneringen delen we.

Met de 22-jarige Portugees-Angolese man deel ik niets, behalve de stad en zijn portefeuille. Ik zak weg in gemijmer over hoe gescheiden onze bubbels zijn. Hoe langer de tijd zonder bericht doortikt, hoe groter de kloof voelt tussen mij en al die mensen in deze stad, in deze wereld, wier levens ik nooit zal kennen.

Een van mijn Facebook-vrienden tipt dat ik een cent kan overmaken en op de plek waar je doorgaans een factuurnummer invult, een boodschap in kan tikken. Geniaal plan.

‘… dit was een boodschap uit de toekomst.’

Hoewel ik denk dat ik het verleden ben en hij de toekomst is. Het is maar vanaf welke kant je het bekijkt.

Hij belt.

Hij werkt in het restaurant van die kortingsbonnen. Nota bene in het filiaal vlakbij de plek waar ik het aluminium doosje, pardon, de portemonnee, vond. Hij was die donderdagavond even buiten een sigaretje gaan roken. Inderdaad, rond tien uur ’s avonds.

Ik fiets daar al negentien jaar een paar keer per week langs. En de laatste jaren regelmatig rond tien uur ’s avonds. Ik kom dan van mijn werk, hij rookt een sigaretje. Oké, hij is pas 22. Hoe kort of lang werkt hij in dat restaurant? Maar toch: onze levens schuren blijkbaar dagelijks naadloos langs elkaar heen. Als we de verbinding verbreken, barst ik in tranen uit. Dan stap ik op de fiets en breng het mapje terug naar het restaurant.

Such a nice way to meet a perfect stranger,’ zeg ik. Hij lacht.

Foto van Berthe Spoelstra
Berthe Spoelstra

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

Op café

Waar ik bij veel mensen om me heen gelatenheid bespeurde in reactie op de verscherpte maatregelen, voelt het voor mij anders. Het terugpakken op de noodgreep van de lockdown maakte me duidelijk – rijkelijk laat, ik weet het, maar er is een verschil tussen wat je snapt en wat echt tot je doordringt – dat er geen voorzienbare uitweg is.

Vanaf nu, las ik af aan Rutte en die gozer met die schoenen, gaan we een paar keer per jaar in lockdown ter ontlasting van de zorg, en er weer uit voor de economie en de maatschappelijke draagkracht voor volgende lockdowns. De burger zal alleen maar minder geneigd zijn zich aan de maatregelen te houden, dus de lockdowns zullen harder worden, langer duren en vaker voorkomen.

Hoewel het zonder nog veel erger zou zijn: als verlosser is het vaccin zo dood als een pier. De enige weg hieruit, drong tot me door, is opschaling van de zorg. Ervaren personeel dat elders werk gevonden heeft teruglokken met iets hogere salarissen lijkt zinloos, dus er moet een lichting jonge mensen worden klaargestoomd om IC’s te bemannen. Dat duurt – verpleegkunde is een vierjarige opleiding – minstens vijf jaar.

Ik heb een gezin, wat het mij veel makkelijker zou moeten maken dan alleenstaanden om te dealen met perioden waarin sociale contacten tot een minimum worden teruggebracht. Het lijkt zo’n klein en onbelangrijk iets, die twee keer per maand dat ik op vrijdagavond naar het café ga, maar dat is het niet gebleken. De vergelijking met paddestoelen dringt zich op. Ja, volg me nu maar even.

Wat als ons thuis een bovengrondse uiting blijkt – zoals een ridderzwam – en al die wisselende sociale contacten die we normaalgesproken door de week heen ervaren het mycelium? Een bijna onzichtbaar netwerk van draden dat het feitelijke organisme is?

De biologie snapt steeds beter dat je een plant niet op zich bekijken moet, maar als onderdeel van een systeem. Er zijn losse entiteiten, maar er is ook een entiteit te benoemen waarvan die schijnbaar op zich staande wezens deel uitmaken.

Ja, ik kan overleven zonder jullie allemaal, maar ik gedij gewoonweg niet.

Beeld is van Rob Waumans: Op café met Cindy Hoetmer

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Groningen-angst (bij het overlijden van Anton Valens)

Verspreid over twee decennia woonde ik zo’n negen jaar in Groningen. Ook wanneer je niet uit het Noorden komt is het er heel goed toeven, de stad is gastvrij en levendig. Op de Vismarkt en de Grote Markt, langs de Diepen en de Kijk in ’t Jat, gonst het van de ideeën en verhalen. Voor velen is de stad een oase van cultuur in een prachtige, maar ook wel erg lege en platte regio.

Toch heb ik Groningen verlaten. Ik ben er zelden, en misschien keer ik er als bewoner wel nooit meer naar terug. Het is mogelijk dat dit ook te maken heeft gehad met twee Nederlandse romans die een verpletterende indruk op me hebben gemaakt. Erger nog: ze hebben een soort ‘Groningen-angst’ in mij geplant (irrationeel, uiteraard, maar zo is angst). Het gaat om Uit talloos veel miljoenen (1981) van Willem Frederik Hermans en De eeuwige jachtvelden (1995) van Nanne Tepper. Deze boeken presenteren twee typisch Groningse fenomenen, te weten de uitgebluste academicus en de door drank geplaagde mislukte provincie-bohemien. Het zijn mensentypen die je overal wel kunt vinden, maar toevallig heb ik er de Groningse variant van leren kennen, en ik wist na het lezen van die romans: zo wil ik niet worden. Weg hier.

Het boek Ont van de onlangs overleden Anton Valens zou ik aan dit rijtje kunnen toevoegen, omdat ook in dit boek een fenomeen uit de Groningse schaduwwereld ten tonele wordt gevoerd: de aan lager wal geraakte ex-student. Valens schreef over gesjeesde studenten (vooral mannen) die wegzinken in het precariaat van telemarketing en schoonmaak en daar hun onopgemerkte levens leiden.

Het verhaal van Het boek Ont speelt in 2002, toen ik zelf ook in Groningen woonde. Het hoofdpersonage, de verlegen en zenuwachtige Isebrand Schut, wonend aan het A-Kerkhof, herkende ik daarom meteen. In de grijze studentenflat waar ik verbleef woonden ook ongezonde en stille mannen van in de dertig die elke dag diepvriespizza’s of kant-en-klaarmaaltijden in de combi-oven schoven, om dan terug te keren naar hun kale kamertje van 12m2. Ze hielden de gordijnen vaak dicht. Tijdens mijn studie maakte ik kennis met jongens (vooral jongens) die niet bijster veel deden en niet bijster veel zeiden, en die op een gegeven moment verdwenen en nooit meer tevoorschijn kwamen. Ook niet online (heb het zojuist nog geprobeerd. Ze zijn onvindbaar).

In Het boek Ont leerde ik waar ze gebleven waren, en ik leefde met ze mee. Want ook ik kende in Groningen perioden van angst voor mensen op straat, voor bezoek aan de deur, voor markten, massa’s, kassamedewerkers, vertrektijden bij de bushalte, en vergelijkbare maatschappelijke vastigheden.

Valens heeft me vaak hardop doen lachen, en ook zijn andere boeken las ik met bewondering: Vis, Meester in de hygiëne, Het compostcirculatieplan en Chalet 152. Nu hij overleden is herlees ik Ont en – ver weg van Groningen – zie ik hoe hij de hilarische tristesse van werkloosheid, regen en mislukking boven de stad heeft uitgetild. Ja, het is een Groningse roman, maar Valens schiep ook een volstrekt uniek universum, waarin hij gebruik maakte van eigen taal- en idioomregels (bijvoorbeeld de afkortingen ‘l-hand’ en ‘r-hand’) en onnavolgbare, wonderlijke en geestige beeldspraak. Hij beschreef het banale alledaagse in een perifere stad en creëerde in taal een andere wereld, waarin ik anders leerde kijken, luisteren, voelen.

Zo werd Het boek Ont me dierbaar. Valens wist met zijn mildheid de door Tepper en Hermans gevoede Groningen-angst in me weg te drukken en trok een nieuw vlies van verbeelding over de stad. Hij gaf me er een ander Groningen voor in de plaats. Groningen werd er niet mooier of lelijker op, maar kreeg een diepere laag – een bestaan in een andere, Valensiaanse dimensie.

Dat, besef ik nu eens te meer, kan alleen een groot kunstenaar.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.