Pijn doen

Met elk boek dat ik schrijf hoop ik dichter tot een kern te komen. Het schrijven mag me iets kosten, moet een beetje pijn doen.

Sinds januari werk ik aan een roman over een café in een niet nader omschreven buitenland. Er zijn veel personages op te voeren, maar ik heb een drietal echte hoofdpersonen die worden bezien door de ogen van de barman. Hij wordt door iedereen De Hollander genoemd. Geleidelijk komt de lezer erachter waarom hij zijn vrouw en zoon achterliet in Amsterdam.

Ik had allerlei levens voor de man kunnen bedenken, maar koos een geschiedenis die bijna de mijne is, een gezin dat bijna het mijne is. Met elke bladzijde duik ik dieper in die andere versie van me, dat parallelle leven. De Hollander heeft mijn liefde voor zijn naasten, maar besluit zich toch uit hun levens weg te strepen.

Ik wil geen grote dingen opvoeren, geen enorme schuld of ramp. Mijn Hollander moet hiertoe besluiten omdat hij denkt dat hij niet anders kan, en dat moet op een of andere manier invoelbaar worden.

De dingen die je het meest vreest zijn het onderzoeken waard, en een roman schrijven (of lezen) is een uitstekende manier om dat te doen.

Door zijn vertrek schakelt mijn hoofdpersoon terug naar een oude versie van zichzelf. Ik heb hier eerder gezegd dat de horeca mijn eerste stap zou zijn als ik me ooit in een nieuw land zou vestigen. Mocht ik ooit gedwongen worden te emigreren, dan zal ik – ook op mijn achtenzestigste – een baantje in de bediening zoeken. Binnen drie werkdagen heb je een vriendenkring, binnen een maand een netwerk, binnen een jaar de sleutels tot de stad. 

De Hollander kan in zijn nieuwe land geen schrijver meer zijn en leidt een leven dat hij ooit vaarwel zei. Het café, dat hij een paar jaar geleden overnam, draait niet goed genoeg om personeel te betalen en dus doet hij er alles zelf. Zolang hij rent kan hij niet te veel nadenken, maar de verjaardag van zijn zoontje komt eraan en dit jaar valt dat hem veel zwaarder dan voorheen.

Op een of andere manier lijkt mijn Hollander in zijn nieuwe stad te denken dat hij geen recht heeft op relaties van betekenis. Ik pikte de taal snel op en lachte mee met collega’s, maar zorgde ervoor dat ik met niemand vrienden werd. Vrienden stellen vragen, vragen door; goede vrienden voelen het als je iets verzwijgt. 

Misschien was het een verlangen naar vrijheid dat hem ertoe aanzette alles achter te laten, het besef dat hij zich zolang hij banden had nooit meer echt vrij zou voelen. Misschien was de eerste stap van zijn vertrek een impulsieve, en was hij de weken en maanden daarna volledig in de war. Ik kan me voorstellen dat hij na een jaar al dacht dat hij zijn recht om terug te keren had verspeeld. Het moet allemaal in het werk blijken. Elke nieuwe bladzijde zal me iets meer pijn doen, zal iets meer van mezelf kosten, maar ik zal mijn Hollander steeds beter snappen.

Ook in dit boek kampt de hoofdpersoon met verlies, daar ontkom ik kennelijk niet aan. De afstand die verlies afdwingt is nu eenmaal de ideale om de liefde mee in beeld te brengen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Stapelen

Zo meende ik het te begrijpen: ‘We zijn torens van meerdere verdiepingen, waarbij elke verdieping de vorm heeft van onze begane grond. Zoals we ons grondvesten, zo klimmen we op.’ (In De gelukkigste klas.) En zó meende ik dat, regels later, te moeten betwijfelen: ‘Ik blijf onzeker over de toekomst van ieder kind, per definitie. Mijn onzekerheid is misschien wel mijn principiële weigering doembeelden te zien, het is mijn theorie van hoop. Vooral voor de kinderen die de palen van hun fundament in drijfzand hebben moeten heien […].’ Het verklaart waarom de soort waartoe ik behoor, nadat kinderen van school zijn gegaan, behoefte heeft aan weerzienverhalen.

Onlangs werd een aantal collega’s op scholen naast en vlakbij de mijne verrast door een opmerkelijk weerzien. Ineens bleek een oud-leerling beëdigd als onderwijsminister! Op zijn vijfendertigste! Als oud-mavoleerling! Wie had dát gedacht? Al in zijn eerste week bracht de excellentie een bezoek aan zijn vroegere basisschool en zullen onderwijzersharten aldaar van vreugde zijn opgesprongen.

Regelmatig komen oud-leerlingen bij ons langs. Ik tref ze ook wel op straat of in de winkel, maar plotseling in het landelijke nieuws, met hun kop op tv – dat is me in dertig jaar slechts twee keer gebeurd. De eerste keer ging het om een jongen die bij zijn debuut voor Feijenoord 1 een schitterend doelpunt maakte en na de wedstrijd voor de camera’s van het Sportjournaal werd geïnterviewd. Dat-ie voetbalde, wist ik; dat-ie zo goed geworden was, had ik nooit bevroed.

De tweede keer werd ik op een avond door een collega geappt: ‘nu de tv aan, sbs!’ Ik gehoorzaamde en zag een jongeman het beeld in schuiven; ik herkende hem onmiddellijk. Door zijn groeistoornis torende hij in groep acht al boven mij uit en bleek hij, jaren later, inderdaad de flat die ik verwacht had. Hij had verkering met een lief meisje en woonde bij haar en haar ouders in. Het was duidelijk dat ze het moeilijk hadden – financieel, psychisch, maatschappelijk. Het sbs6-programma – Straatarm, steenrijk – probeerde hun bestaan tijdelijk te verlichten door ze een aantal dagen van huis en budget te laten ruilen met een stel dat in Monaco woonde. Had het programma het armoeiige onderkomen van hun bestaan nu met een verdiepinkje opgehoogd? Goedbedoeld waarschijnlijk, maar tegen de tijd dat ik er kennis van kon nemen was hun penthouse natuurlijk al lang en breed weer afgebroken. De empathie die het vooral bij de rijkaards zou moeten opwekken was gratuit en de tranen van mijn reus, toen hij in een privéhelikopter boven Droomland vloog, konden niet anders zijn dan tranen om het Drijfzand waarvan hij wist dat hij daar onherroepelijk weer in zou landen.

Ik geloof dat geen van de deelnemers aan het programma zich werkelijk heeft kunnen inbeelden hoe het zou zijn dat andere leven te leiden. What Is It Like To Be a Bat?, vroeg de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel zich af. Er zitten grenzen aan onze empathische vermogens. In het verlengde van Rudy Kousbroeks uitleg in ‘Einsteins poppenhuis’: we kunnen ons misschien voorstellen hoe het voor ons is om een hele dag in het klamme donker op onze kop te hangen, maar niet hoe het voor een vleermuis is om dat te doen. Steenrijk kunnen we ons niet voorstellen hoe straatarmen straatarm zijn. Het is op dezelfde manier onmogelijk als om een voorstelling te hebben van hoe een ander zich zal stapelen. We kijken toe, moedigen aan en zien, hopelijk bijtijds, wanneer iemand onverhoopt begint te wiebelen.

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zullen hebben gekozen

Ik geef niet zoveel om logische puzzels, maar er is er één die me erg aan het hart gaat. Aristoteles formuleerde hem voor het eerst in zijn De interpretatione, ongeveer op de volgende manier: ‘Als het waar is dat er morgen een zeeslag plaats zal vinden, dan was dit gisteren ook al waar, en vorige week, en vorig jaar. Maar alle dingen die in het verleden waar zijn, zijn noodzakelijk waar. Dus het is noodzakelijk waar dat er morgen een zeeslag plaats zal vinden.’

Deze puzzel, die bekend staat als het probleem van toekomstige contingentie, gaat over de verhouding tussen tijd en waarheidswaarde: wordt een voorspelling pas waar zodra ze ‘uitkomt’, of was ze dat daarvoor ook al? Dit is een kwestie die niet alleen voor logici interessant is, maar voor iedereen die weleens terugkijkt op de manier waarop hij naar de toekomst vooruit heeft gekeken. Ze wijst op het wonderlijke feit dat de toekomst, die ons vloeibaar voorkomt, stolt zodra ze geschiedt en tot het verleden gaat behoren.

Vorige week las ik Clara Egginks Leven met J.C. Bloem – zomaar, eigenlijk, want ik ben van Eggink noch Bloem een bijzonder groot liefhebber, maar ik kwam het boekje de laatste keer dat ik in Amsterdam was tegen in een van de opruimbakken van Brinkman en nam het mee. Tijdens het lezen bedacht ik me dat het probleem van toekomstige contingentie in memoires altijd sterk voelbaar is, en dat dit de aantrekkingskracht die het genre op me heeft misschien verklaart. De schrijver van memoires blikt immers terug op een verleden waarin ambities, fantasieën en levensbeslissende keuzes nog niet (waar)gemaakt zijn, maar doet dit vanuit een moment in de tijd waarin alles wat te gebeuren stond gebeurd is, en dus noodzakelijk lijkt.

Eggink is bij vlagen een nogal vervelende schrijver; soms klinkt ze als een oude buurvrouw die op samenzweerderige toon saaie anekdotes vertelt. Maar uit haar schrijven kan alleen maar geconcludeerd worden dat Bloem een nog veel vervelender mens moet zijn geweest, Egginks pogingen om een overwegend positief beeld van hem neer te zetten ten spijt. Zo komt hij bijvoorbeeld over als het type man dat enerzijds meent dat vrouwen niet in staat zijn om zelfstandige keuzes te maken, en anderzijds zelf te afhankelijk en pueriel is om zonder de zorg van een vrouw te kunnen leven (wat natuurlijk vaak twee kanten van dezelfde munt zijn). Eggink is over het algemeen niet al te kritisch over dit gegeven, hoewel er soms een beetje terechte bitterheid in haar schrijven doorschemert: ‘Hij en zijn vriend Gerard Zalsman hadden bedacht dat zij, ieder met hun zoon, [in Katwijk] wel een tijdje konden doorbrengen en zij hadden daartoe een huis gehuurd. Maar toen het erop aan kwam, ontdekten ze dat ze niemand hadden om voor hen te zorgen en ik kreeg een telefoontje of ik maar komen wilde.’

Eggink besteedt veel tijd aan het beschrijven van de huizen waarin ze samen met Bloem heeft gewoond, op uiteenlopende plekken in Nederland: Rotterdam, Sint Nicolaasga, Breukelen, Katwijk, Kijkduin, Kalenberg. Ik vond dit verreweg de leukste stukken in het boek, wat ongetwijfeld te maken heeft met het feit dat ik zelf volgende maand zal moeten verhuizen en momenteel nog naar een nieuwe woonplek op zoek ben. Als je te maken hebt met onzekerheid over de (nabije) toekomst kun je jezelf geruststellen door jezelf die toekomst in te projecteren, wanneer wat nu nog ongewis is als noodzakelijk zal verschijnen: ‘over een tijdje zal dit voorbij zijn, er zal een moment komen waarop je hier kalm op terug zult kunnen kijken.’ Ik kijk naar mijn bureau: binnen een maand zal het ergens anders staan, op een plek die ik me nu nog niet voor kan stellen, maar die er wel is.

Ook denk ik terug aan mijn vorige verhuizing, die veilig in het verleden ligt. Ik kwam net in Nijmegen wonen en verbleef eerst een paar maanden op zolder bij een welgestelde kunsthistorica, in wier glanzende keuken ik niet goed durfde te koken. Ik bezichtigde denk ik een stuk of tien kamers, studio’s en appartementjes voordat ik de plek vond waar ik de afgelopen tweeënhalf jaar gewoond heb. Na de bezichtigingen heb ik bijna nooit meer aan deze ruimten teruggedacht, maar nu haal ik me ze opeens weer scherp voor de geest. Ik herinner me hoe ik de weinige meubels die ik had steeds in verschillende configuraties als hologrammen in die ruimten projecteerde en me voor probeerde te stellen hoe het zou zijn om daar te wonen. Maar ik ging er niet wonen, en de toekomstigheid die deze plekken bij de bezichtigingen in zich droegen werd irrelevant en stierf af als een tak aan een evolutiestamboom, een mogelijke wereld die geen werkelijkheid werd.

Bloem schrijft in zijn gedicht “Aanvaarding” (niet van een aangeboden woning, van de dood natuurlijk, maar toch) het volgende:

Want ik wist door een keuze verloren
Ieder ander verlokkend bestaan.
Ik heb dan ook niets verkoren,
Maar het leven is voortgegaan.

Natuurlijk werden er in Bloems leven wel degelijk keuzes gemaakt. Eggink schrijft: ‘In het voorjaar van 1928 vatte Jacques het plan op om buiten te gaan wonen en te zien van zijn pen te leven. Hij had een bovenhuis gevonden in Loenen aan de Vecht, waar hij heel enthousiast over deed. Ik heb het nooit gezien. Het scheen aan de dorpsstraat boven een poort aan de rivier te liggen. Ook hebben we nog eens in Driebergen en Soest rondgeneusd.’ Uiteindelijk komen ze echter terecht in het Friese gehucht Sint Nicolaasga. ‘Wij hebben er drie jaar gewoond.’

Foto van Kyrke Otto
Kyrke Otto

Kyrke Otto (1995) studeerde filosofie en klassieke talen en is momenteel werkzaam als docente en promovenda aan de Radboud Universiteit, waar ze onderzoek doet naar de rol van aforistische schrijfvormen in de Lebensphilosophie-beweging. In bredere zin interesseert ze zich voor kwesties van genre, stijl en methode en de relatie tussen filosofie en literatuur. Essays en gedichten van haar hand verschenen o.a. in De Gids, De Nederlandse Boekengids en Tirade.

Overkomen

Vroeger kwam ik regelmatig arrogant over. De eerste keer dat ik dit oordeel geserveerd kreeg was in een werkgroep van mijn studie, en ik weet nog dat ik er enorm van schrok. Omdat ik niet wist waarmee ik die indruk had gewekt, hield ik me in de maanden erna ontzettend in bij nieuwe mensen.

Maar die voorzichtigheid sleet, waarna ik vanzelf weer iemand tegenkwam die me – meestal via anderen – liet weten dat hij of zij me een hele arrogante jongen vond. Ik snapte er niets van. Natuurlijk wist ik dat ik stellig kon klinken, maar ik ben een geboren twijfelaar. Ik maak me zorgen over álles, niet in de laatste plaats over mijn rang in het sociale.

De kritiek kwam nooit van extraverte personen – vaak was het degene in een groepje die geen woord tegen me had gezegd. Ik concludeerde dat men zich overschreeuwd had gevoeld, en besloot mijn mond vaker te houden, zodat iedereen aan het woord kon komen.

De zwijgers bleven zwijgen, en zo nu en dan ook klagen over mij. Ik besloot ze maar te mijden om verdere frustratie te voorkomen, en toen ik nog in die knetter-extraverte horeca werkte ging dat best makkelijk. Maar het leven zou het leven niet zijn als ik de horeca niet verliet en verder ging als schrijver en docent.

Omdat ik het leven al zag aankomen, zocht ik naar manieren om beter met de zwijgers om te gaan. Hun boosheid leek voort te komen uit het gevoel dat ik hen niet zag staan, over hen heenkeek – toch de meest fysieke uitdrukking van arrogantie. Wat als ik de introverte in een groep meteen identificeerde en contact met hem of haar maakte?

Deze aanpak lijkt te werken, en er zitten heel interessante figuren tussen die introverten. Iemand die angst om zich uit te spreken moet overwinnen, blijkt me vaak meer te kunnen raken dan iemand voor wie dat geen probleem is.

Beeld: Roos Van RijswijkMeet the parents. De vrouw in deze foto is auteur Sun Li. Zij is geen stil persoon.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Onder de opper

De storm stak vannacht op, de bus waarin we sliepen begon als een stampend schip heen en weer te bewegen, rukwinden gierden onder de zonnepanelen door en we hoorden de bomen op het erf ruisen. Toch even op de dijk kijken, wat is dat toch die drang altijd? Warre goed ingepakt en stevig aan de hand liep ik naar de auto.

Dezelfde tocht als altijd als ik ga varen. Als er slecht weer wordt voorspeld eerst even op de dijk kijken hoe de Schelde er uitziet. Je kan duizenden weerberichten downloaden en met elkaar vergelijken, maar soms moet je ook je kop uit het luik steken, hoorde ik een andere schipper alweer jaren geleden zeggen. Dat is iets waar je op zee altijd automatisch mee bezig bent, zelfs al je in je hut ligt te slapen: hoe ligt het schip in de golven, hoe hoog zijn de golven, wat voor geluiden, welke zeilen staan er op? Is de wind vlagerig of constant? Met kortere tochten in Zeeland is dat anders. Je hebt alle weerberichten altijd bij de hand, maar je moet ook op je gevoel en getij af gaan. Met een noordwester zit je redelijk onder de opper van Schouwen Duiveland als je vanuit Zierikzee zou vertrekken. Wachten op de brug is nooit prettig met veel wind (als hij dan al draait) maar met zuidwestenwind en opkomend tij echt niet aan te raden vanwege de lager wal. Afwegingen en routes die je kunt nemen, uitwijkmogelijkheden en ga zo maar door.

Als ik de wind niet helemaal vertrouw, rij ik altijd de omweg die ik vandaag ook deed. Bij Viane kwam ik de dijk op, zag de meeuwen landinwaarts over de Prunje scheren en op de dijk een prachtig kleurenspel van een nog net niet opkomende zon waarvoor grijze stormwolken over Tholen en Beveland trokken. Pas ver uit de slikken van Viane (het was eb) zag ik witte schuimkoppen. Omdat de wind meer west dan zuidwest was, bouwden de golven minder op. Een binnenvaartschip ploegde vanaf de Krammer door de Zijpe naar de Tonnenvlaai, daar wist ik, was het met eb wat meer beschut voor golven achter de banken. Achter de dijk reden we naar de weg die wel het meest tot de verbeelding sprekende naam van het eiland heeft: ‘Weg van de buitenlandse pers’. Ja op de dag af 69 jaar geleden ging het hier wel fout met zo’n noordwesterstorm. Bij het gemaal zag ik een auto van het waterschap. ‘Beperkte dijkbewaking’ zou mijn vader zeggen. Onder de snel overtrekkende wolken speurde ik de dijken en inlagen af. Waren er geen schapen omgerold? Anders met m’n laarzen het land in om de schapen weer op hun poten te duwen. Maar ze stonden allemaal nog, met de kont in de wind. Bij de Zuidbout konden we weer over de Oosterschelde kijken. Witte golven kwamen aanrollen vanaf de Zeelandbrug, een prachtig schouwspel. Weinig schepen op het water en dat was ook niet gek. Eenmaal Zierikzee ingekomen, dit keer geen schip om op te varen, die ligt op de werf, veilig in een sloot tussen de bebouwing, ging ik brood kopen. Brood om straks bij de soep te eten als Suzan weer uit de boomgaard gewaaid zou komen. Het leven als thuisvader, elke dag even op de dijk kijken. Het mooie van zo’n storm in de winter is: uitvaren hoeft toch niet. Een paar minuten op de dijk en mijn haar zit weer goed.

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

Echt, want onontkoombaar

Nieuw, echt niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve (1923-2006): de ontdekking ervan blijft een literaire gebeurtenis, ook al betreft het, in het geval van het net verschenen Zeer Fijne Boy. Brieven aan Jef R. (1986-1997),niet meer dan een veredelde zakelijke correspondentie met een televisieprogrammamaker. Het is alweer vijftien jaar geleden dat de onvermurwbare Joop Schafthuizen, de twijfelachtige beschermer en uitbater van de erven Reve, voor het laatst een officiële postume uitgave liet verschijnen, en nu mocht tot veler verrassing een correspondentiemapje uit het archief van het Instituut voor Beeld en Geluid in druk verschijnen. De initiatiefnemer is het relatief jonge Vlaamse uitgevershuis Borgerhoff & Lamberigts, dat zijn werk serieus heeft genomen: hun jongste publicatie is bijzonder fraai vormgegeven en verzorgd.

Inhoudelijk moet men er wellicht niet te kritisch naar kijken. De schrijver op leeftijd slooft zich niet bepaald uit in zijn epistels aan deze jonge bewonderaar. Het is dan ook Rademakers die iets van de schrijver wil – zijn medewerking aan allerlei series en uitzendingen, in dit geval – en niet omgedraaid. De brieven bevatten daardoor nogal eens wat opgewarmde oude prak, die trouwe Revelezers waarschijnlijk al te bekend voorkomt: 

‘Na mijn dood word ik nog tien jaar vrijwillig gelezen, en daarna nog tien jaar gedwongen, op de scholen. En daarna noemen ze een straat naar me, en dat is de definitieve vergetelheid: weet jij nog wie Tweede van der Helst was, en wat of dat hij schreef?’ 

Minder goed geformuleerd wordt het er allemaal niet van, maar zulke aperte herhalingen maken het wel verstandig om deze bundel eerder te beschouwen als een reprise van geslaagd materiaal, dan als een presentatie van nog ongeziene kunstjes. 

Het twintigtal originele brieven is omkaderd door meerdere voor- en nawoorden, die het boekje wat extra volume moeten geven. Daarin staat tamelijk veel geaffecteerd Revisme, lofzangen op de Grote Volksschrijver en degelijke, maar ook wat merkwaardigs. De geadresseerde typeert de schrijver in zijn introductie namelijk als volgt: ‘De humor, of moet ik zeggen de komedie, was zijn vak en zijn leven. Het was niet zijn tweede natuur, het was zijn eerste en enige natuur.’ 

Dit is een conclusie die me in zijn gortigheid frappeerde. Zou de humor nu echt de voornaamste reden zijn dat men nog altijd naar de boeken van Reve grijpt? Is het primair vanwege de grappen dat De avonden (1947), het ook door Ramakers geprezen gedicht ‘Dagsluiting’ of Op weg naar het einde (1963) lezers blijven emotioneren? Ik durf het te betwijfelen. 

Dan kon ik meer met de nawoorden. In één ervan beschrijft Christophe Vekeman essayistisch (en overtuigend) de voortdurende spanning tussen onzekerheid en overtuiging in Reve’s werk, waarmee hij onderstreept dat diens soms stuitende uitspraken altijd al op losse schroeven stonden, en zo terloops het nodige tegenwicht biedt aan Rademakers’ verontrustend serieuze behandeling van Reve’s ‘staatkundige opmerkingen’. 

In het tweede belicht Mathias Danneels, oud-collega van Rademakers, weer een heel andere Reve: ‘Het is de weemoed, het (sic) heimwee, de wanhoop, de vergeefsheid en de smartelijke roep om verlossing in het oeuvre van Reve die ons boeit.’ Tot die vrijpostig gebruikte ‘ons’ wil ik me dan liever rekenen: het zijn in mijn ogen juist de onbeschermde emotionele erupties en ontboezemingen die Reve’s werk zo uitzonderlijk maken. Kwetsbaarheid gaat bij hem samen met humor, inderdaad, maar de grappen maken zijn stormachtige openhartigheid niet minder ontwapenend. Integendeel: precies door de vakkundige afwisseling van theater en ernst, hoog en laag, komedie en tragedie, winnen beide aspecten aan kracht. 

Gelukkig bevatten ook deze brieven flarden van de onbeholpen, emotionerende Reve, die de bundel meteen het lezen waard maken. Neem deze tamelijk ontregelende afsluiting van een brief, waarin geprobeerd wordt een ontmoetingsplek af te spreken: ‘Mijn angstbeeld is altijd: totaal wanhopig op een verkeerd afspreekpunt te staan schreien. Mijn moeder is dood, moet je rekenen.’ 

Onpersoonlijke correspondentie werd bij hem automatisch persoonlijk; ook in zakelijke brieven kon de schrijver zichzelf niet verhullen of wegstoppen. Op dat vlak moet ik Ramakers uiteindelijk gelijk geven: het unieke schrijverschap van Reve was wel degelijk echt, want onontkoombaar.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.