Mijn Indonesische jaren: Pramoedya Ananta Toer

In juli 1982 werd ik door het Ministerie van Onderwijs & Wetenschappen uitgezonden als docent in de Nederlandse taal, literatuur en geschiedenis aan de Universitas Indonesia in Jakarta. Kort na mijn aankomst in Indonesië belde ik Pramoedya Ananta Toer (1925-2006), de belangrijkste schrijver van Indonesië wiens naam figureerde op kandidatenlijstjes voor de Nobelprijs. Tegelijkertijd was hij in eigen land omstreden. In oktober 1965 was hij gearresteerd wegens zijn betrokkenheid bij de schrijversbond Lekra – het Instituut voor Volkscultuur – die banden had met de PKI, de Indonesische communistische partij.

Pramoedya had Lekra’s opvatting uitgedragen dat schrijvers moeten strijden tegen sociaal onrecht en machtsmisbruik. Tegelijkertijd had hij zich tegen schrijvers van zijn eigen generatie gekeerd die in hun Cultureel Manifest (17 augustus 1963) hadden gepleit voor een universeel humanisme in de nationale opbouw, en voor de eenheid en diversiteit die de basis vormde van de Pantjasila. Deze staatsfilosofie was in 1945 in de grondwet opgenomen. Dit Cultureel Manifest werd op 8 mei 1964 door president Soekarno bij de wet verboden. Hierop volgde een periode van politieke agitatie, en een mislukte coup op 30 september 1965, waarvan generaal Soeharto profiteerde door de macht naar zich toe te trekken.

Kort hierna werd Pramoedya opgepakt en naar een gevangenis in Jakarta gebracht. Na vier jaar werd hij naar een strafkamp op het eiland Buru gestuurd. Daar schreef hij op velletjes papier die het kamp werden uitgesmokkeld de vier delen van Aarde der mensen, ook bekend als de Buru-tetralogie: een reeks historische romans over het verzet van Indonesiërs tegen het koloniale machtsapparaat. In december 1979 werd hij vrijgelaten, maar hij had nog stadsarrest en zijn boeken waren verboden.

Ik had een honorarium bij me van zijn Nederlandse uitgever, dat mij was meegegeven door zijn vertaler Henk Maier. Op 7 augustus 1982 ging ik met een taxi, via een kronkelige weg in de wijk Utan Kayu, naar zijn huis in het wooncomplex van de rechterlijke macht. De informant van justitie woonde pal tegenover hem. Pramoedya’s huis werd door een hoog hekwerk aan het zicht onttrokken. Ik belde aan en hij opende de buitenpoort. Ik volgde hem naar binnen, waar ik hem het envelopje met geld overhandigde. Vervolgens hadden we een gesprek dat ten dele in het Nederlands werd gevoerd en ten dele in mijn nog aarzelende Indonesisch.

Pramoedya zag er goed uit, maar hij vertelde me dat hij sinds januari aan suikerziekte leed. Hij had drie maanden niet kunnen lezen, omdat alle lijnen ineen vloeiden. Aan het schrijven van brieven kwam hij niet toe: dat was zo persoonlijk, het kostte hem grote moeite. Ook had hij geen roman onder handen, maar wel werkte hij aan een geografisch woordenboek van Indonesië. Ik vroeg hem of hij dat met meer rust kon doen dan het schrijven van brieven of romans. Hij antwoordde: ‘Rust heb ik nooit. Ik heb al sinds mijn jonge jaren geen rust.’

Zijn vrouw serveerde sinaasappellimonade. Pramoedya draaide de ene sigaret na de andere, diagonaal in een tuitje, zijn vingers bruingeel van de nicotine. Op een gegeven moment vroeg hij mijn toestemming om het envelopje met geld aan zijn vrouw te geven. ‘Natuurlijk, het is voor u.’ Zij was er heel blij mee en kwam me later bij het afscheid achterna om me nogmaals te bedanken.

Aan de muur hing een ets die de Duitse schrijver en beeldend kunstenaar Günter Grass aan Pramoedya had geschonken: de afbeelding van een haan, rebels en triomfantelijk ten hemel kraaiend. Bij een volgend bezoek liet Pram me een brief van de cineast Joris Ivens zien, die zijn bewondering uitsprak voor Aarde der mensen en zich afvroeg of hij ooit iets had geschreven over Indonesia calling (1946), Ivens’ documentaire over de staking van Australische havenarbeiders uit protest tegen de Nederlandse rekolonisatie van Indonesië. Ivens’ Nederlandse paspoort was toentertijd ingetrokken en hijzelf was tot persona non grata verklaard, een status die pas in 1985 zou worden opgeheven.

Pramoedya heeft niet over Indonesia calling geschreven, maar wel speelt zijn vroege proza uit de jaren veertig en vijftig zich veelal af in de tijd van de Indonesische Revolutie. Hij had daar zelf actief aan deelgenomen, als lid van een paramilitaire organisatie, totdat hij in juli 1947 in Jakarta werd gearresteerd. Hij werd vervolgens door de Nederlandse autoriteiten in de gevangenis Bukit Duri geïnterneerd, waar hij kans zag door te werken aan zijn verhalen en novellen. Pas na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 werd hij vrijgelaten.    

Aan het einde van mijn eerste bezoek zei Pramoedya me: ‘U bent altijd welkom hoor.’ Hij liep met me mee om me een kortere weg te wijzen, die via allerlei steegjes en achtertuintjes naar een hoofdweg leidde waar ik al snel een taxi kon aanhouden. Ik ben hierna nog vele malen bij Pramoedya langs geweest, en we spraken alleen nog Indonesisch met elkaar. Soms bracht ik schrijvers, journalisten of wetenschappers bij hem en diende dan als tolk.

In maart 1987 ging ik met de latere Multatuli-biograaf Dik van der Meulen naar Pramoedya. Dik stelde een vraag over de bewondering van generaal Van Heutsz voor Multatuli, zoals die naar voren komt in Voetsporen, de derde roman van de Buru-tetralogie. Hij was verbaasd toen Pramoedya verklaarde dat ook híj grote bewondering had voor Van Heutsz. Van Heutsz! De man die in Nederland werd gezien als de koloniale schoft die Atjeh op bloedige wijze heeft onderworpen – de man wiens monument in Amsterdam herhaaldelijk werd beklad (en in 2004 omgedoopt tot het Monument Indië-Nederland).

Pram argumenteerde dat Van Heutsz toch de man was die de Ethische Politiek had ingevoerd, geheel in de lijn van Multatuli; en ook, in 1906, de persvrijheid. Bovendien had hij met zijn Pax Neerlandica Nederlands-Indië tot eenheid gesmeed, waarna het werd bestuurd als een unitaire staat. Dat Pramoedya wars was van in Indonesië vigerende clichéopvattingen bewees hij met zijn statement dat ‘overheersing van autochtonen door autochtonen wordt genegeerd’, en dat genocide was bedreven door zowel Nederlanders als Indonesiërs.

Op de foto, van links naar rechts: Kees Snoek, Pramoedya Ananta Toer en diens vrouw Maemunah Thamrin.

Foto van Kees Snoek
Kees Snoek

Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

 

In de Oorshop

Voorbij het binaire (Bericht vanuit een toekomst)

Een community zit rond het vulkanische vuur. Het zijn warme tijden. Hoeveel graden meer ten opzichte van wat jij nog steeds ‘jouw tijd’ noemt, weet ik niet. Het doet er ook niet toe. Vandaag is het mijn beurt om een verhaal aan iemand op te dragen. Dit verhaal is voor jou.

Ik reik je metaforen aan, maar misschien begrijp je ze niet. Niet écht. Pas na ‘jouw tijd’ ontdekten we hoe krachtig metaforen zijn. Jij zegt: ‘jouw tijd’, alsof je tijd werkelijk kunt bezitten. Alsof je ooit een prime had en het daarna is afgelopen. Natuurlijk, we zijn nog steeds sterfelijk. We zijn mensen. Maar jij bent zo geobsedeerd door tijd, door dood. Tijd is geen rottingsproces. Tijd iszijn.

Sinds Quantum- en Kosmosbit vormt ons bestaan zich niet langer vanuit 0 of 1. Dood of leven. Uit of aan. Er is een derde keuze: uit én aan. Tegelijkertijd. 0 en 1 gewoon bovenop elkaar geplakt. Een vorm van zijn die in ‘jouw tijd’ slechts aarzelend bestond. Het was afwijkend, vreemd. Maar stel je voor hoe eindeloos veel mogelijkheden er bijgekomen zijn. Dit is een wereld van én én én.  

In ‘jouw tijd’ was dit nog regelrechte ketterij. Zelfs Einstein was geschokt door de verstrekkende consequenties van het quantumwereldbeeld waar hij zelf aan had bijgedragen; een heelal wordt geregeerd door waarschijnlijkheden en omstandigheden. Nu weten we: alle materie wordt beïnvloed door context. En dus dragen wij zorg voor onze omstandigheden en omgeving.

Alles is fluïde geworden, zoals tijd en al het andere. IJs is water geworden en steen spuwt als vuurfontein uit het binnenste van onze aarde omhoog.  De werkelijkheid bleek anders dan eeuwenlang aangenomen. Nu zijn lichtsnelheid noch menselijke maat leidend.

In onze quantumtijd zijn wij voorbij het binaire. We zijn gestopt met denken in ‘wij’ en ‘zij’. Er bestaat alleen ‘dit’ (geen ‘dat’). We spreken over ‘het’ en ‘een’ (niet ‘de’). Ik klapper zacht met mijn droogvriesvleugels van suikerspin en lach. Ondanks snelwegen van grafeen kunnen we niet op twee verschillende plekken tegelijk zijn, maar ‘hier’ is niet dichterbij of verder weg dan ‘daar’. Het is gewoon iets anders. We zijn gestopt met denken in ‘man’ en ‘vrouw’. Natuurlijk zijn er nog wel geslachtsdelen – we geven er alleen minder betekenis aan.

Niets is heilig en daardoor is niets hoger of lager dan iets anders. En met hiërarchie verdween ook schaarste. Geld, eten, spullen worden naar behoefte verdeeld. 

Een lachje verraadt je gedachten, ik zie ongeloof op je gezicht. Jij houdt dit alles niet voor mogelijk. Jij denkt: verhalen zijn slechts metaforen en woorden kunnen niet verwonden. Seksisme bestaat, denk jij, omdat er nu eenmaal mannen en vrouwen zijn. Racisme bestaat, denk jij, omdat mensen zich nu eenmaal onderscheiden van elkaar. Maar wat jij chaos noemt is ook een schitterende reeks mogelijkheden.

Natuurlijk is het eng jouw harde grenzen, jouw zekerheden te zien veranderen in onzekerheden. Ik benijd mensen in ‘jouw tijd’ niet. Want het leven blijkt zo veel makkelijker. Besteed je energie niet langer aan het onderwerpen van anderen. Stel je een wereld voor waar meervoudigheid in gelijkwaardigheid mogelijk is. 

Ja, we worden geteisterd door hitte, door kou en gebergten van tsunami’s. Het water neemt zoals het water geeft. Maar onze wereld wordt ondersteund door een lichte vrolijkheid, zoals aerokracht waarop onze huizen hubben. We hebben zwaartekracht overwonnen, dus waarom niet onszelf? Omniversiteit is niet moeilijk. Het is licht en vrij.

Wil je proberen het je voor te stellen? Dit is het vermogen van metaforen: als voldoende wezens het zich werkelijk voorstellen, wordt het waar. Omarm een inherente vreemdheid van een mogelijke quantumwereld. Eis niet langer antwoorden, maar vragen. Want zo lang er een vraag kan volgen op ieder antwoord, is het einde van ons verhaal nog niet bereikt. Ik leg mijn vleugels af en neem een hapje. Morgen zal ik nieuwe spinnen.

(Met dank aan Floor Houwink ten Cate, Benjamin Moen en Fannah Palmer. Geïnspireerd op ‘The Ones Who Stay and Fight’ van N.K. Jemisin, uit de bundel How Long ‘til Black Future Month, 2018.)

Foto van Berthe Spoelstra
Berthe Spoelstra

Berthe Spoelstra (1969) is dramaturg van Frascati Theater. Haar debuutroman Schemerland kwam in 2009 uit bij Van Oorschot. In augustus 2021 volgt Zwerm. Voor Tirade schrijft ze over o.m. theater en literatuur.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarom is Erdogan kwaad op Macron en Wilders? Zijn de Turken dat ook? (III)

Biedt het binnenlandse krachtenveld in Turkije voldoende borg voor concentratie van macht? (2)

In de vorige blog heb ik gesteld dat de democratische driehoek in Turkije niet werkt, omdat de staat hierin teveel macht bezit. De politieke partijen die de staatsmacht weten te verwerven hebben altijd een grote voorsprong gehad om hun macht ten koste van de twee andere spelers van de democratische driehoek te verbreden, te weten: de burgermaatschappij (maatschappelijk middenveld) en de markt (de economie).

De AKP van Erdogan vormt hierop geen uitzondering. De vraag is hoe het komt dat zijn partij al negentien jaar onafgebroken aan de macht kan blijven en dat hijzelf nog altijd ongekend populair is – zelfs al laten de laatste twee jaar een afname van zijn populariteit zien. Sinds de invoering van het meerpartijenstelsel in 1950 zijn, enkele korte perioden nagelaten, rechts-conservatieve partijen aan de macht geweest; links heeft bij hoge uitzondering staatsmacht weten te verwerven. Geen van die partijen heeft echter het succes van Erdogan kunnen evenaren. Het geheim ligt in de wijze waarop de AKP patronage aanwendt, een type relatie waarbij een patron (baas) gunsten aan zijn cliënt verleent in ruil voor diens loyaliteit.

Met nog altijd een flink aandeel in de financiële sector, en in bossen, weilanden en percelen rond steden, is de staat niet alleen de machtigste speler in de democratische driehoek, maar tevens een aantrekkelijke bron voor patronage.

Ook  Erdogans voorgangers maakten gretig gebruik van patronage. Om stemmen te winnen verhoogden ze, vlak voor de verkiezingen, vaak de prijzen van landbouwproducten om de gunst van de boeren te winnen. Soms kondigden ze ook een generaal pardon af voor nieuwe immigranten, de boeren die door de modernisering van de landbouw verarmd raakten en hun heil in de grote steden zochten. Zij bouwden vervolgens illegaal huizen op de staatsgronden rond de steden. De verstedelijking, sinds 1950 een permanent verschijnsel in Turkije, bleek een vruchtbare bron van patronage. Meestal pakte zo’n pardon slechts gedeeltelijk in het voordeel uit van de rechts-conservatieve partijen die hem introduceerden. De  immigranten kwamen in hun nieuwe omgeving in aanraking met linkse ideeën en stemden vervolgens meestal op de linkse partijen.

Erdogan werd in 1994 burgemeester van Istanbul, en zijn partijgenoten wonnen de lokale verkiezingen in de meeste steden. Zijn partij behaalde anno 2002 de absolute meerderheid in het parlement en stelde de staatsgronden rond de steden gratis of tegen zeer geringe kosten beschikbaar voor de arme dorpelingen die van het platteland naar grote steden bleven emigreren.

Met dank aan actieve en gemotiveerde vrijwilligers bouwde Erdogan een zeer functioneel netwerk op en zette het in voor patronagedoeleinden, zoals armenzorg en het aanbieden van banen bij de gemeente. Dankzij dit netwerk voorkwam hij dat zijn achterban zich van de partij vervreemde en op linkse partijen ging stemmen. De vrijwilligers bleven zich ontfermen over de nieuwe inwoners en wisten hen blijvend te binden aan de partij, uiteraard in ruil voor stemmen. Deze binding bleek zeer functioneel en duurzaam en ligt aan de basis van het aanhoudende succes van de partij.

Patronage zorgt er niet alleen voor dat de gunstverlener (de staat) meer macht heeft, maar ook dat de belangen van de drie spelers van de democratische driehoek in elkaar overvloeien. Een goed voorbeeld is de bezitsstructuur in de media. De meeste kranten en de particuliere tv-zenders – die bij uitstek onderdeel van de burgermaatschappij uitmaken en bij voorkeur onafhankelijk werken – zijn in handen van holdings die voor hun groei afhankelijk zijn van de staat, bijvoorbeeld voor aanbestedingen. Zij voeren zelfcensuur in om deze overheidssteun niet mis te lopen.

Zo ontstaat er een belangenverstrengeling tussen de drie spelers. Dit belemmert transparantie en autonomie, twee wezenlijke kenmerken van een goed functionerende democratische driehoek.

In het volgende blog sta ik stil bij de onschendbaarheid van de staat en de leiderschapscultus als twee verdere verklaringen voor het voortdurende succes van Erdogans AKP.

De foto is genomen in Sultanbeyli, een nieuw district in het Aziatische deel van Istanbul. Sultanbeyli is uit het niets ontstaan tijdens de AKP-periode, met dank aan de immigranten uit alle delen van Turkije die er op staatsgronden huizen bouwden. Het inwonertal in 2020 was 343.318.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Blijven geven

Hoewel ik mezelf nooit als een volhouder zou typeren, begint het er toch op te lijken dat ik er een ben. Mijn nieuwe boek komt uit in juni, en op dit moment verwerk ik de opmerkingen die tweede lezer Marko in het manuscript heeft gepend.

Vanwege de omstandigheden kreeg ik geen pak papier, maar een scan van zijn redactiewerk. Een geluk, omdat ik even bang was geweest een exemplaar te krijgen dat met review in Word zou zijn gedaan. Marko’s fijne steno-achtige symbooltjes zijn een genot op zich. Ik gebruik die zelf ook als ik werk van mijn studenten nakijk, en geniet er dan al zo van.

Marko is goed en dat wist ik natuurlijk, maar ik vind het leuk om het hier te melden. Al met al ben ik vijf jaar met dit boek bezig geweest, en het veranderde in die tijd van een gotisch epos in een beknopte roman. Dorp is er beter op geworden.

Na het verwerken van de suggesties en verbeteringen wil ik het begin nog eens aanpakken. De wijziging die ik voor ogen heb trekt alle lijnen ronder, maakt het verhaal van meet af aan dwingend. Die ingreep zal weer continuïteitsproblemen geven in de rest van de tekst die moeten worden aangepakt, waarna ik het geheel toch nog één keer zal willen lezen.

Elk boek hebben ze me bij Van Oorschot uit de handen moeten trekken. Nooit voelde het echt klaar. Als de laatste deadline straks nadert zal ik nog steeds voelen dat het beter kan. Na het doen van de correcties met die goeie Jaap, toch een beetje de bassist van de band, zal het luik opeens dichtvallen. De wereld die ik heb gemaakt, daar kan ik dan niet meer in terug. Zoals altijd zal het een bevrijding en een afscheid zijn.

Ik zal me een paar dagen doodmoe, maar aangenaam vrijzwevend voelen. Snel daarop volgt dan de spanning. Zal dit boek gezien worden voor wat ik voel dat het is? En daarna: zullen genoeg mensen dat zien?

Wat het antwoord daarop ook is, het zal tegenvallen. Alle lof over mijn werk voelt onbetrouwbaar. Als ik eerlijk ben voelt het vooral als te weinig lof.

Misschien komt dat door de prijs die we betalen. Ik houd van dit leven, begrijp me niet verkeerd. Ik zou niet anders willen, maar schrijven is zowel het mooiste als het moeilijkste wat ik ken.

Kan. Het mooiste wat ik kan, had ik moeten zeggen.

Zie je nou wel dat het goed is om er nog één keer doorheen te gaan?

Beeld: Lauren Mae Murphy

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De dijk bleek afgegraven

Vlak bij mijn huis, langs de Waal, ten westen van Millingen en Ooij, ligt natuurgebied Millingerwaard. Millingerwaard is ongeveer 800 hectare groot en omvat bosreservaat, honderden schietwilgen, moerassen, oppervlaktewater en zandverstuivingen.

Het is het eerste natuurgebied in Nederland waarin ik ooit verdwaalde.

Het gebeurde de tweede keer dat ik er ging wandelen. De eerste keer was ik vanaf Kekerdom een korte wandeling gaan maken. Ik was alleen aan het begin van het gebied gebleven: de ijzeren poort door en over het verhoogde pad naar de Flevopost, een grijs vogelhuisje dat uitkijkt over het water. Toen begon het te regenen, dus ik kroop dieper mijn jas in en ging snel terug naar de auto.

De tweede keer stak ik het water over, dieper het gebied in. De grote schietwilgen maakten plaats voor moerassen met kleinere bomen, velden vol brandnetels en riviertjes waar ik sporen vond van Galloways en Konik-paarden. Ik had de tijd en liet me door het natuurgebied opslokken. Ik merkte dat ik steeds verder van de paden week, maar dat maakte me niet uit. De bomen riepen me, ergens in de verte hoorde ik de Waal ruizen, een paard hinniken. Ik rook grond, smeuïge klei, en mijn schoenen bleven hangen in de dikke laag drek. Het was een kille dag, er was geen zon te zien. De lucht was enkel een grijs vlak en ik raakte gedesoriënteerd, verloor mijn gevoel voor tijd en belandde in de kern van het gebied.

Deze kern was een plek zonder menselijke sporen, zonder tekens van het menselijke leven. Het was het natuurgebied en ik, de schietwilgen en ik, het zompige moeras en ik – verder niemand. Ik ging tussen de bomen liggen, voelde grondwater mijn kleren in trekken en greep met mijn vingers in het gras.

Hoe lang het duurde weet ik niet meer, maar op een gegeven moment raakte ik in paniek. Ik stond vlug op en vroeg me af waar ik was, hoe ik ooit nog thuis moest komen. Ik begreep niet goed hoe ik in deze grillige kern was beland en begon te lopen.

Er wonen een stuk of twintig mensen in het gebied en ik dacht te weten dat hun huizen zich aan de kant van de Waal bevonden. Ik wist dat er een pad liep van de rivier naar de uitgang. Dus ik ging op zoek naar die huizen.

Ik zweette en probeerde me steeds sneller voort te bewegen, omdat ik de kern voelde trekken als een magneet. Het was alsof het gebied me aan mijn capuchon terug wilde slepen naar het midden, naar die plaats zonder mensen, om me opnieuw te laten voelen hoe onbelangrijk ik eigenlijk ben.


Uiteindelijk vond ik de weg terug. Op Google Maps zag ik een dijk die me terug naar de bewoonde wereld zou brengen, maar toen ik aankwam op de plek waar de dijk zou zijn, bleek die afgegraven. Ik moest een omweg nemen van een uur om terug te komen waar ik was begonnen. Op mijn terugtocht viel het me pas op dat er een gigantische machine midden in het water stond. Een soort hijskraan met uiers eronder. Opeens zag ik ook hekken, en borden met ‘pas op drijfzand’ erop.

Eenmaal thuis zocht ik informatie op over Millingerwaard: ik probeerde vanachter mijn laptop te begrijpen wat er die middag was gebeurd.

Ik las dat Millingerwaard een natuurontwikkelingsgebied is. Uitgekozen door de mens om te ‘verwilderen’. Ik voelde me in de maling genomen. Mijn authentieke natuurervaring was bewust gecreëerd.

Er zijn mensen die hebben besloten dat ik me in dit gebied één met de natuur mag voelen. Dezelfde mensen hebben in 2013 besloten dat Millingerwaard heringericht wordt, dat er een dijk weggegraven mag worden – dat de natuur iets is om te cultiveren. Daar zijn ze tenslotte al jaren mee bezig.

Foto van Willemijn Kranendonk
Willemijn Kranendonk

Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

Ik kwam hier vroeger nooit

Ik ben een brave jongvolwassene. Ik feest niet, ik shop niet, ik groepssport niet. Nauwelijks ga ik meer bij vrienden langs, en elke keer als ik dan toch thuiskom van zo’n bezoek voel ik een placebo-vernauwing in mijn ribbenkast.

Wat is er dan nog? Wandelen. Dus dat doe ik. Ik woon op de NDSM-werf in Noord – daar is zonder horeca weinig meer van over. Mijn meest frequente rondje loop ik langs de werkzaamheden bij de pont, via het graffititerrein langs het water, voorbij coffeeshop Funny People, de Klaprozen-brug over, en dan langzaam het mooie nieuwe huizenblok door. Dat is stiekem mijn eindbestemming, mijn doel. Zo subtiel mogelijk spiek ik de luxe keukens en eetkamers in. Moeilijk is dat niet: de meeste zijn een en al goedgewassen raam. Ik snap het. Ik zou ook al die minimalistische pracht met elke langsloper willen delen. Het wakkert iets in me aan: een huisje-, boompje-, beestjesinstinct. Een verlangen naar comfort en een gebrek aan financiële zorgen. Het haute-Ikea pretpark duurt echter maar vijf minuten: daarna loop ik terug naar mijn studentenflat, over een kleurrijk maar verlaten industrieterrein.

Een week of twee geleden las ik Jij hebt ons niet ontdekt, wij waren hier altijd al, van oer-Noorderling Massih Hutak. Hij beschrijft er de gentrificatie van Amsterdam Noord, en vergelijkt dit met bijna elke andere grote Westerse stad. Overal gebeurt hetzelfde. Ik woonde voor mijn studie een jaar in Williamsburg, Brooklyn, waar de helft van de bewoners bestond uit jonge hipsters in Balenciaga-sneakers, en de andere helft uit Latijns-Amerikaanse vrouwtjes met rolkarretjes. Om en om liep ik er langs drukbezette wasserettes en $6-espressozaken.

Wat me het meest is bijgebleven uit Hutak’s boek is het volgende feit: die jongens op straat met speakers en sigaretten, die witte mensen zo verdacht vinden, zijn bang voor blonde bakfietsmoeders. In de eerste instantie deed dit me denken aan de semi-geruststellende opmerking, ‘Muizen zijn veel banger voor jou dan jij voor hen.’

Maar Hutak legt het uit: de aanwezigheid van deze bakfietsmoeders betekent dat de wijk verandert, zonder dat de originele bewoners betrokken worden bij de veranderingen. En dat terwijl zij die wijk gebouwd hebben, voorzien hebben van cultuur en winkels en een gemeenschap. Bovendien werd deze wijk tot voor kort nog bestempeld als buitenwijk – gevaarlijk, ontoegankelijk, of, bijna net zo erg: onbelangrijk. Verwaarloosbaar. En verwaarloosd werd alles daar, tot de kunstenaars er kwamen, en toen de pop-up stores, en toen… de bakfietsen.

Iedereen kent dit fenomeen wel. Voor Noord was het de Indische Buurt, daarvoor de Pijp, daarvoor de Jordaan, en in elke andere stad gebeurt het. Maar waar ik niet zeker over ben, is mijn eigen positie hierin. Ik kom uit Amsterdam Zuid, ik ben werkzaam in de cultuursector, en mijn (groot)ouders zijn hun land niet ontvlucht. Ik ben de middenklasse… denk ik. Maar ik ben ook een student zonder stufi en met huurtoeslag, ik heb één immigrantenouder van kleur, en ik denk niet dat ik ooit zo’n huis aan de Klaprozenweg zou kunnen betalen.

Aan de andere kant (pun intended): ik kwam hier vroeger nooit. Ik kan me één keer herinneren dat ik in Noord was, voor ik er als student ging wonen. Onze geschiedenisdocent nam ons mee op een excursie op de fiets, helemaal van Zuid naar Noord. We kwamen uit bij een boerderij en leerden daar over terpen en veengrond, geloof ik. Dat bevestigde wat ik dacht te weten over Noord: boerenland. Hoe kon dat nou Amsterdam zijn?

Ik kwam hier niet omdat het hip was, maar omdat er studentenkamers beschikbaar waren. Eerst vond ik het niks, zo ver weg. Het is pijnlijk om toe te geven dat het steeds leuker werd om in Noord te wonen. Van de zomer ‘ontdekte’ ik het Twiske, waar het natuurlijk al bomvol was. Dat was wanneer ik me realiseerde dat ik toch echt wel deel van het probleem uitmaak.

Misschien ben ik het bangst voor mezelf. Ik wil niemand wegjagen. Ik weet dat de originele bewoners me aanzien voor wit, dus ben ik dat ook. En tegelijkertijd ook weer niet. Maar goed, ik beoordeel ook iedereen die ik tegenkom op hun uiterlijke kenmerken, en ik weet dat die van mij op de schaal van immigrant tot bakfiets dichterbij het laatste staan.

Voor nu is alles wat ik weet te doen: vriendelijk glimlachen naar iedereen. Evenveel afstand houden van elke voorbijganger. Doen alsof ik niet teveel nadenk over mijn eigen positie in een multiculturele, maar toch wel gesegregeerde wijk. Er bakfietst een moeder met een afro langs. Ik ben niet de enige op het midden van de weegschaal. Mijn enkellange zwarte winterjas – van een Salvation Army in Brooklyn: plaats die maar eens ergens – wappert achter me aan in de strenge Noorderwind.

Foto van Fannah Palmer
Fannah Palmer

Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.