Onzichtbaar (5): witheid

IMG_0186Op deze vijfde zondag eens geen fictie – ik ga ruimte maken. Ruimte voor iemand die dat ogenschijnlijk totaal niet nodig heeft en al zeker niet van mij. Want terwijl ik deze week in alle onzichtbaarheid in een grijs gebouw toespraken schreef voor een witte man, was zij overal luid en duidelijk aanwezig: Anousha Nzume, schrijver van het boek ‘Hallo, witte mensen.’ Bent u ook een wit mens, en heeft u het gemist? Dan trek ik u heel even onder uw steen vandaan om u een aanbod te doen.

Maar eerst even dit. Anousha Nzume, jarenlang voorvechtster van gelijkwaardigheid voor zwarte mensen in een door witterds gedomineerde wereld, is voor velen bekend van de zwartepietendiscussie op radio en TV. Ik kende haar daarnaast ook van de lagere school van onze kinderen – we wonen in dezelfde buurt. Op die school is Piet inmiddels gemuteerd tot een veel-kleurenpiet. En dat is veel beter zo. Beter, en long overdue.

Eerlijk is eerlijk: ik heb bij die revolutie zeker niet in de voorste linies gestaan. Sterker nog, ik was totaal afwezig. Acht jaar geleden vond ik de hele discussie zelfs nog onzin. Pas een paar jaar later begreep ik dat de Piet waarmee ik was opgegroeid, niet onschuldig was – verre van. Dat het niet feestelijk was, maar pijnlijk. Ik was een brave en goedwillende meid, maar ook: blind en kleurenblind tegelijk. Zo’n kleurenblindheid, beschrijft Anousha in haar boek, heeft twee superhandige kanten: je kunt er de ervaring van mensen van kleur heel fijn mee ontkennen, en het ontslaat je ook van de plicht je eigen witheid eens te onderzoeken.

Moet dat dan? Ja. Want aan die witheid zijn perks & privileges verbonden. Dat geldt voor u, witte lezer, en ook voor mij – ook al hebben we het in mijn geval aan het eind van de winter helaas wel over een ongezonde lijkkleur. Snappen wat gekleurde mensen in een witte samenleving doormaken – het is voor een witneus als ik nooit goed te begrijpen. Maar Anousha maakt in haar boek wel degelijk het onzichtbare zichtbaar. Ze neemt mij mee in haar perspectief en vraagt om eens te luisteren. Kop dicht en hear me out. Dat dat beter gaat via een boek dan in een gesprek, bleek tijdens een van de radio-interviews deze week, waar de witte journalist het toch weer niet laten kon: whitesplaining.

Zwart is een kleur, wit is een kleur. Waarom zag ik de mijne niet, hoewel ik toch elke ochtend in de spiegel keek? Simpel. Wit zijn heeft in deze samenleving geen real life consequenties. De zwartheid van Anousha had die wel – pijnlijk en altijd, elke dag weer, vanaf een heel jonge leeftijd, zoals ze zo mooi beschrijft in haar boek. Ik ben als witte in een witte omgeving opgegroeid en heb jarenlang in een nogal witte omgeving gewerkt. Zeker, ik leerde dat het voor mij makkelijker was dan voor mensen van kleur. Ik ging naar films die me dat perspectief bijbrachten en las er gepaste boeken bij waarvan ik onder de indruk was. Maar toch: de kennis bleef, let’s face it, een beetje theorie. Ik herinner me wel momenten dat ik voelde: he, dus dit…. verdomme. En heb ik misschien… ook een rol daarin?

Het waren zachte stemmetjes, maar ik herinner me ze wel. De verkiezing van Obama was zo’n moment. Ik was blij en ontroerd. En toen ik de volgende ochtend in de bus stapte, merkte ik dat ik anders keek naar de zwarte chauffeur. Dat was verwarrend. Mijn beeld was veranderd – kennelijk had ik een beeld van zwarten? Oei, dat was lastig, want… iedereen was toch gelijk? Ach het stikt van die momenten, als ik terugdenk. Toen ik me na een conferentie realiseerde dat er slechts een zwarte vrouw was geweest en ik niet met haar had gepraat. Toen ik zag dat op spoor 15b iedereen met een kleurtje door de spoorwegpolitie werd gecontroleerd, en ik niet, en ik er niets van zei. Mijn verbazing bij de tranen van een zwarte collega over… ja daar is hij weer, Zwarte Piet. Maar dit is een blog en blogs zijn kort. Ik wil daarom een voorstel doen. Ik heb hier een stapeltje exemplaren van Anousha’s boek liggen. Tien stuks, ze zijn voor witte Tirade-lezers. First come, first serve. Als tegenprestatie verlang ik een ding: ga aan de slag met het vragenlijstje op pagina 23. Sta eens stil bij de rol van witheid in je leven. Lees, en leer kleur zien – het is een begin.

Pauline Genee (1968) is schrijver. Meestal van fictie, maar soms even niet. Dit was haar laatste zondagblog voor Tirade over onzichtbaarheid. Ben je ook een witterd en wil je ‘Hallo, witte mensen,’ lezen? Stuur Pauline een mail naar paulinegenee@yahoo.com. De zwarte piet op de foto is tien jaar geleden geknutseld door haar nietsvermoedende kleuterzoon.

In de Oorshop

In perspectief – de zee

Een opvallend verschijnsel van lezen is dat opeenvolgende of gelijktijdig gelezen boeken met elkaar te maken gaan krijgen, ze rijmen op elkaar. Een verklaring is natuurlijk die van de middle man, dat ben je zelf, het meest in het oog springende dat de boeken met elkaar te maken hebben ben je zelf. Degene immers die de boeken gekozen heeft te lezen.

Maar het gaat verder, Rebecca Solnit haar The Faraway Nearby rijmt op Simon Schama Landscape and Memory om wat ze in hun boeken proberen, en ze proberen het op een heel verschillende wijze. En dat had ik aan de buitenkant van de boeken niet gezien.

De cerebrale Schama overlaadt de lezer met zijn eruditie, maar hij volgt ook een eigen weg. Hij zoekt uit wat landschap betekent in zijn persoonlijk geschiedenis, zo vinden we hem in het eerste deel van het boek terug in de oerbossen van Polen alwaar zijn Joodse voorvaderen jarenlang bomen velden, verzaagden en over rivieren naar houtfabrieken vervoerden.

Solnit vraagt zich bij een enorme lading abrikozen uit de tuin van haar moeder af wat die plek en die boom voor haar betekend hebben. Bomen staan voor levens.

Ze vinden elkaar in een gezamenlijk pogen het eigen leven in het perspectief van tijd en landschap te zien. Met name Solnit schrijft daar heel mooi over, hoe je eigen leven  ‘in perspectief zien’ letterlijk genomen moet worden, je moet een paar horizons zien om jezelf weer te kunnen aankijken. ‘I used to go to Ocean Beach, the long strip of sand facing the churning Pacific at the end of my own city, for reinforcement, and it always put things in perspective, a term that can be literal too. The city turned into sand and the sand into surf and the surf into ocean and just to know that the ocean went on for many thousands of miles was to know that there was an outer border to my own story, and even to human stories, and that something else picked up beyond. It was the familiar edge of the unknown, forever licking at the shore.’

Solnit en Schama verhouden zich in hun boeken tot hun landschappelijk omgeving en komen erachter dat elk landschap cultuur is, want herinnering, betekenis. En dat landschappen ons continuïteit verschaffen in een leven waarin alles voortdurend en heel snel verandert.

En zo het – enige – perspectief op oneindigheid.

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Eten maken

IMG_3018Gisterenavond kookte ik voor mijn oudste vrienden. Drie veertigers die ik sinds mijn elfde ken stonden voor de deur toen ik de kinderen naar bed had gebracht.

Misschien was ik te moe voor bezoek, maar een avond waarop we alle vier kunnen is zo’n zeldzaamheid geworden dat ik de afspraak niet had willen afzeggen.

We dronken bier dat Barry meegenomen had en praatten over het nieuwe huis dat Jop in Limmen kocht. Omdat de dag heel druk geweest was had ik maar een paar ingrediënten kunnen halen. Terwijl mijn vrienden verder kletsten deed ik een greep in de koelkast en zette wat pannen op het fornuis.

Hoewel ik de techniek ervan met de jaren heb moeten leren is het koken er altijd voor me geweest. Naast schrijven is er geen andere activiteit waarin ik zo sterk kan opgaan. Mijn beste gerechten maak ik als er een schijnbaar cruciaal ingrediënt ontbreekt en ik gedwongen word te blijven proeven, denken, voelen wat er nodig is om alle smaken en temperaturen tegelijkertijd op de juiste plek te krijgen.

Koken maakt het mogelijk midden in de gezelligheid te staan zonder dat er in sociale zin veel beroep op me wordt gedaan. Mijn liefde gaat dan in het eten.

Bij het op tafel zetten van je gerechten hoor je te zwijgen. Een bord eten neerzetten onder excuses en voorbehouden over de geslaagdheid ervan duidt op een onvermogen angst voor afwijzing te verdragen. En het helpt niet: niemand gaat je biefstuk lekkerder vinden na een waarschuwing voor de overdosis zout.

Angst voor afwijzing ben ik als wezenlijk gaan zien in het schrijven en het koken: het is een indicator voor het gewicht van je boodschap. Er moet iets te verliezen zijn, anders is de onderneming de moeite niet waard.

Dit ben ik, zeg je tegen je eter of lezer. Je kunt op me reageren zoals je wilt, maar ik hoop dat je van me zult houden.

Mijn oude vrienden vonden mijn gerechtjes lekker. Ik waste af en luisterde tevreden naar hun stemmen, die niet zo veel veranderd zijn, de afgelopen 30 jaar.

____________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Onzichtbaar (4)

 

 

 

 

 

“Is hij weg?” vraagt zoon van onder zijn dekbed. Het is acht uur ‘s ochtends en ik kijk vanaf de drempel de schemerige jongenskamer in.

“Ik bedoel, echt weg?”

Ik haal mijn schouders op: ik denk het, maar weet het niet zeker.

Zoon duikt dieper onder zijn deken, alleen zijn ogen en een plukje haar zijn nog zichtbaar, en drie vingers van een hand.

Kom, gebaart hij naar de deuropening. Hij is klaar voor de zoektocht.

We laten de gordijnen dicht. Ik ga op het randje van zijn bed zitten en pak hem stevig vast – dat mag nog. Nee, geen felicitaties nog. Eerst laten we onze blik door de jongenskamer gaan. De voetbalposters, het overvolle bureau, de rommelige stapel brugklasboeken, de uitpuilende kledingkast. Alles lijkt hetzelfde als gisteren en toch…

Alles is anders.

“Spoorloos,” constateert hij tevreden.

Inderdaad.

“Waar zou hij nu zijn?” vraagt zoon.

Hij kruipt tegen me aan, een knuffel is genoeg. Samen kijken we de kamer in, waar die andere jongen toch nog ergens moet zijn, zo dichtbij nog, maar nu al zo onzichtbaar.

“Waar zou hij zijn?”

Hij vraagt het nog een keer maar hoeft geen antwoord. Hij weet toch al wat ik ga zeggen: bij al die andere jongens die je hebt uitgezwaaid. In jou, in mij, in papa, in opa en oma. Onzichtbaar en toch aanwezig, altijd – alle twaalf.

Maar nu denken we vooral aan die ene – gisteravond was hij er nog. Hij at twee borden pasta en een chocolade-ijsje. In pyjama heeft hij daarna afscheid genomen. Van ons en van de poes.

En daarna, alleen in bed, van zichzelf: een jongen van twaalf.

Door de gesloten deur hoorde ik zijn zachte stem, net als de voorgaande jaren. Drie jaar geleden, toen de deur van zijn kamer nog open stond, begon de toespraak plechtig: “Morgen, als ik tien ben, word ik nooit meer negen.” De volgende jaren ging de deur dicht en kon ik er steeds minder van verstaan, maar wel altijd de klank proeven: rustig, vertrouwenwekkend. Gisteravond sloot hij af met een opdracht: om alle anderen de groeten te doen.

“Ja, hij is echt weg,” zegt hij. “Dertien!”

We staren nog wat in de kamer, waar ruimte is voor nog zoveel meer onzichtbare jongens, volgend jaar, dan zal deze zich er bij voegen, en daarna en daarna…

“Gefeliciteerd,” zeg ik. Als hij voor me uit de trap af huppelt, wens ik hem stilletjes toe dat hij nooit te groot zal worden voor een zelfontworpen ‘rite de passage’.

——–

Pauline Genee (1968) debuteerde in 2014 met Duel met paard (Querido). In 2017 verschijnt haar tweede roman: Roadblock. Zij is daarnaast moeder van een keeper en speechschrijver bij Buitenlandse Zaken. 

On Bunyah… de nieuwe Les Murray

Voor wie niet van kwezelige stukjes van een fan houdt: dit is er een, wendt u op tijd af. Deze foto staat achterop de nieuwe bundel van Les Murray, en is gemaakt door Amos Aikman. Waarom is deze foto zo goed? De dichter Les Murray woont op het platteland in Australië. Ik stel me zo voor dat de journalist Aikman Murray ging  interviewen, wellicht ergens een week voordat de Nobelprijzen bekend worden gemaakt – Murray figureert al jaren op de lijstjes.

De betrekkelijk zwaarlijvige Murray is even gaan zitten, gezicht gericht naar de warmtebron in het huis, de haard, maar de schuifdeur achter is helemaal open, de kachel staat dus niet aan, het is lente, waar kijkt de dichter dan naar? Misschien naar zijn weerspiegeling in de glimmende betegeling van de haard. We zien de dichter zichzelf zijn, iets wat je niet vaak ziet op een foto van een dichter. Bovendien in zijn huis op zijn grond, de grond in Oost-Australië, 300 km boven Sydney, ‘his home district, a rural valley, inland from the Pacific’. Het gaat in deze bundel juist om deze plek, Bunyah. En om deze haard, deze foto’s, deze boeken, deze man.

Wat nu het sterkste is aan de foto, hoogstwaarschijnlijk uit toeval geboren: (wellicht omdat Murray helemaal niet wilde dat de journalist een portret van hem maakt) de foto is van buitenaf, door een ruit heen genomen, en aan de randen zie je de arcadische weerspiegeling van de alomtegenwoordige natuur, de bomen, als een natuurlijke omlijsting. Vermoedelijk zien wij weerspiegeld de ‘Angophora floribunda, commonly known as the rough-barked apple, is a common woodland and forest tree of the family Myrtaceae native to Eastern Australia. Reaching 30 m high, it is a large tree with fibrous bark and cream-white flowers that appear over the Austral summer.’

Murray wijdt een gedicht aan deze bomen in deze bundel. De foto toont veel van de dichter: de poeta doctus, (een stuk of 12 talen vloeiend, maar leert nog bij)  introspectief, die iets ziet wat wij niet zien, door zijn boeken en zijn familieherinneringen omgeven, een man in huis door een ongelooflijke hoeveelheid ‘buiten’ omkranst, de bomen lijken binnen te groeien.

En dan slaan we pas de bundel open…

———-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Buitenlander

Omdat ik te laat dreigde te komen fietste ik verder dan gebruikelijk over de stoep voor Nadims school, die verlaten was op een gedrongen zestiger met een peuter na. Otis de hond draafde hijgend achter me.

De zestiger droeg een zwartleren jack en rookte zware tabak door een van die vaporizers waarvan de burger mag geloven dat ze veel gezonder zijn. Ondanks mijn geringe vaart en de meter afstand die ik tot hen hield sprak de man me aan op mijn gedrag.

‘Jij hoort hier niet te fietsen,’ zei hij op een toon die zo autoritair was dat ik even dacht in een sketch beland te zijn. ‘Dit is een stoep en op de stoep fiets je niet. Daar loop je met de fiets aan de hand.’

Tegen hem in gaan was zinloos omdat hij gelijk had. Ter verzachting voerde ik aan dat ik mijn kind kwam halen.

‘Dan moet je het al helemaal weten.’ De dreiging in zijn stem was even ondubbelzinnig als verbazend. ‘De stoep is voor voetgangers. Fietsen doe je op het fietspad!

Omdat de bel al gegaan was liet ik het er verder bij en haastte me naar de poort om te voorkomen dat Nadim me niet zou zien tussen de wachtende ouders. Zijn klasje was al buiten; mijn jongen oogde bleek, maar fleurde op toen hij me in de gaten kreeg.

Met Nadim en Otis liep ik terug naar mijn fiets, die ik net van het slot wilde halen toen de zestiger weer aan kwam lopen. Een van de twee kinderen die hem nu volgden waggelde naar Otis toe en probeerde hem te aaien.

‘Nee schat,’ zei ik. ‘Doe dat maar niet. Het hondje houdt daar niet zo van.’

De peuter leek me niet te horen. Ongestoord schuifelde ze achter Otis aan, die zich klein maakte achter mijn benen.

‘Ga maar met opa mee,’ zei ik tegen het kind, en legde mijn hand op haar hoofd om haar tegen te houden.

‘Ik weet niet waarom je me nou zit te beledigen,’ zei de man. Toen ik hem aankeek vlamden zijn ogen.

‘O,’ zei ik. ‘Heb ik het verkeerd? Sorry.’

‘Buitenlander,’ siste hij en mompelde daarna nog een paar dingen die ik niet helemaal goed verstond en daarom ook maar niet zal melden.

Met mijn mond vol tanden sta ik zelden. Nooit, eigenlijk.

Ik kon niet zeggen dat ik geen buitenlander ben omdat het als verraad zou voelen. Ik wilde horen wat dat woord voor hem betekende, maar wist al dat zijn antwoord niets zou verzachten.

Als ik hem uitschold – wat ik het liefst had gedaan – zou een slaande ruzie volgen met drie kleine kinderen erbij. Dus wachtte ik af, hopend dat de man zonder verdere narigheid zijn weg zou vervolgen. Wat hij goddank deed.

Door een blanke autochtone Nederlander gediscrimineerd worden was nieuw voor me en kwam hard binnen. Wanneer een autochtoon je discrimineert wordt je recht om hier te zijn in twijfel getrokken. Je gaat je afvragen hoe breed zijn mening in de buurt gedeeld wordt.

De rest van de middag dacht ik na over hoe ik beter op zijn woorden had kunnen reageren, en over wie van de andere ogenschijnlijk sympathieke ouders op Nadims school nog meer een clandestiene nazi was. Degenen met een immigratieachtergrond schaarde ik in het teleurstellend kleine groepje Veilig.

Ik besefte dat ikzelf een waardeloze immigrant zou zijn. Na één slechte ervaring zou ik in elk gefluisterd woord een aanval zien. Zoals altijd wanneer het over afwijzing gaat dacht ik aan Bill Withers, en aan de uitdrukking prepared forgiveness waarvoor de wereld hem dank verschuldigd is.

Bill besefte op jonge leeftijd dat zijn stotteren voortkwam uit de verwachting dat men hem af zou wijzen. Zijn oplossing was de ander tegemoet te treden met voorgenomen vergiffenis. Ik zou het niet kunnen: de volgende schijnbaar boze kaaskop in openheid begroeten.

En dit, denk ik bij het online zetten van dit blog, is alleen nog maar hoe het voelt als je één keer in je leven – ten onrechte – voor buitenlander wordt aangezien.

____________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).