Ontdekkingsreizen

IMG_1363Ik zit in de tweede redactieronde van mijn roman Het jasje van Luis Martín, die dit najaar uit moet komen. Voor het eerst zal een boek van me de titel dragen die ik zelf bedacht. Ik was klaar om mijn poot hierover stijf te houden op de uitgeverij, maar het bleek niet nodig. Redacteur en uitgever Menno vond het een prima naam.

Tot dusver zijn mijn verhalen ontdekkingsreizen geweest. Nooit wist ik tevoren waar ze over zouden gaan of zelfs maar wie de hoofdpersonen waren. Ik startte met een zin, met iemand die als uit het niets begon te praten, en voelde me meer een kijker, een vastlegger van wat zich aandiende dan de bedenker van de wereld die ik schiep.

In mijn debuut stond één halfautobiografisch verhaal, over een vader en zoon die naar Palermo gaan nadat de vader is hersteld van een kanker die hem het leven had kunnen kosten. De vader lijkt best op de mijne. De hoofdpersoon lijkt op mij. Ik voelde niet de verantwoordelijkheid trouw te blijven aan de feiten omdat ik niet pretendeerde feiten op te voeren. Toen het verhaal af was zwoer ik nooit meer zoiets te zullen schrijven.

Palermo is het verhaal waardoor ik door Tirade werd ‘ontdekt’.

Het jasje van Luis Martín is heel sterk autobiografisch. Het gaat over een overleden vriend; over de jaren dat we samen in de Amsterdamse horeca werkten. Er waren dagen dat ik wilde dat ik nooit aan deze onderneming was begonnen, en tegelijkertijd weet ik dat ik in het afgelopen jaar niets anders had kunnen maken. Wat ik het moeilijkste vind is niet hoe persoonlijk het allemaal geworden is, maar hoe lastig het blijkt om schoonheid te zien in dingen die ik zelf heb meegemaakt.

Het valt me zwaar op dit boek te vertrouwen, te blijven geloven dat het straks heel mooi zal zijn. Gelukkig heb ik een eerlijke uitgever, die het me zonder omhaal zou zeggen als hij er niets in zag.

_________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Dit najaar komt zijn roman Het jasje van Luis Martín uit.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Iepenregen

Mijn ouders hadden een kat die wild werd als er gemalen koffie gemorst werd. Ze staakte op zo’n moment alles wat ze deed (slapen, wassen, de bank draadje voor draadje uit elkaar trekken of luidkeels gillen met de natte brokjes nog in haar keel, een vreemde gewoonte die er in combinatie met haar dragende stemgeluid voor zorgde dat zelfs de buren een beetje onpasselijk werden van onze gorgelende poes) om glijdend over het zeil naar de bron van haar ultieme genot te spoeden en zich in de koffie te wentelen als Dagobert in z’n centen. We lieten haar altijd maar even, hoewel het een tamelijk obsceen tafereel was om te aanschouwen. Breeeeh knorde ze, huuuugh, ze miauwde in tongen.

Ieder jaar, als de iepenregen in Amsterdam losbarst, moet ik aan die kat denken. Bij het eerste geluid van die warm ritselende stad ontwaakt er iets wildvrolijks in me waardoor ik alles moet laten vallen (werk, ambities, vriendschappen) om vanuit Amsterdam Noord langs en dwars door de stad te fietsen. Zelfs de drukke grachten fiets ik over, zonder dat ik er in de buurt moet zijn, omdat alles knispert en in het gedwarrel minder erg lijkt. Dronken toeristen omgeven door zwierend iepenzaad, als bevonden ze zich in een sprookjesbos bij vuurvliegenschemer, hou me tegen!

katkoffieMijn iepenhysterie is vergelijkbaar met de sensatie die hevige sneeuwval in me losmaakt, of wind die zo hard is dat het je wordt afgeraden naar buiten te gaan. Overmacht van de natuur, een aangename herinnering aan mijn eigen nietigheid, maar dan in combinatie met lente, strijklicht langs de stad die nog niet naar zomer stinkt – fuck jullie, murmelen die iepen, hier, een heleboel zaadjes. Zaadjes op je auto, zaadjes op je huis, zaadjes in je haar en zaadjes die in het tapijt van je fancy maatpakkenzaak blijven kleven.
En dat Amsterdam er dan uitziet alsof je in een sneeuwbol woont. Om op iedereen verliefd te worden zo mooi.

Ted van Lieshout plaatst (haast) ieder jaar hetzelfde gedicht over de iepenregen op zijn weblog. Hij noemt de zaadjes sperma. Ejaculaat. Zonde, dacht ik bij de eerste lezing, hij gaat voorbij aan die feeërieke schoonheid. Maar misschien meende ik dat omdat ik van de lente en de iepen zo lyrisch word dat er uit mijn handen alleen maar prulpoëzie zou komen, zoals wildverliefde mensen met weinig aanleg tot dichtkunst op papier smijten met rozen en zwaar bonzende harten.

Ja, misschien zit van Lieshout dichter op de waarheid dan ik, met m’n sneeuwbol en die vuurvliegjes: ik vrees voor het moment dat mijn gêne door mijn jaren is versleten. Breeeeh, zal ik kreunen, huuurgh en op AT5 zullen beelden verschijnen van een oudere dame gehuld in ondergoed of minder, gelukzalig rondwentelend in de be-iepte goot van de Beethovenstraat.

—-

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Eerste rit

Ik moest boeken halen in Lisse. Het zou mijn eerste rit worden. Er was niks ingewikkelds aan, zei de veilingmeester. Hij legde uit hoe je het inzenders-formulier invult. Ik pakte de TomTom van de schouw.

‘Nou succes,’ zei mijn collega die boven een boek gebogen zat waarvan hij het aantal illustraties telde.

Zodra ik de snelweg bereikte en Haarlem achter mij liet, verschenen links en rechts uitgestrekte weilanden. Ik nam de afslag richting Lisse. De blauwe bestelbus achter mij, die zo te zien verse vis vervoerde, reed door naar Amsterdam.

Het adres waar ik moest zijn, klopte niet. Een bejaarde vrouw riep dat ze niet meneer van Lanen was. Ik belde meneer van Lanen en kreeg te horen dat ik het hoekje om moest.

De man die opendeed droeg een wit-blauw hemd dat strak om zijn uitstekende buik zat. Hij stelde zich voor als Piet. Hij ging mij voor naar de gang. Meerdere lundiakasten die uitpuilden van de pockets en tijdschriften, schoenendozen en smoezelige multomappen. Op de grond lagen kranten, glasscherven en hoopjes zand. Ik was nog maar net binnen.

‘Kijk maar even rond,’ zei hij met een hoog stemmetje. Hij knikte erbij alsof zijn huis een paleis was. ‘Ik moet nu naar boven, want de stoffeerders zijn er.’

‘De stoffeerders?’ Ik zei dat ik niet veel tijd had, ik kwam alleen de spullen halen. ‘U moet de selectie maken.’

Hij krabde aan zijn oor, zijn vette haren lagen als een mat in zijn nek.

‘Nou, kom dan maar mee.’

Boven was een smal pad waar je net kon lopen. Bij elke stap rinkelde er iets, of viel er iets naar beneden. Ik manoeuvreerde tussen kratjes, oude apparaten, tafels die op hun kant stonden, dozen met lp’s en snuisterijen, kasten met glaswerk, vaasjes, pannen en plastic zakken vol kleren. Ergens stond een tv aan. Dit was dus de huiskamer. Aan de muren hingen schilderijtjes in vieze lijsten. Hij had waarschijnlijk nog meer in de andere kamers, maar daar kon je niet komen. Daar kon niemand komen. Piet van Lanen had zich ingegraven.

Op het moment dat ik mij dat realiseerde, had ik twee dingen kunnen doen: naar de zaak bellen met het bericht dat ik er niet uitkwam, óf afwachten in de hoop dat Piet van Lanen mij zou gaan helpen. Het was mijn eerste rit. Ik wilde dit goed doen.

Nadat de stoffeerders weg waren (ze droegen leren jassen, de stoelen die opnieuw bekleed moesten worden, bleken zoek), kwam er een man aanzetten die Piet zou gaan helpen met het leggen van een stuk zeil. Het zeil was niet meer dan 6 vierkante meter. Piet had het de vorige week uit een kliko gevist. Hij wilde van zijn tapijt af, zei hij. De man die hem zou gaan helpen miste een voortand en was zeker tien jaar ouder dan hij.

Ik zei: ‘Meneer van Lanen ik moet gaan, ik geloof dat ik niets voor u kan betekenen.’

‘Maar we zijn bijna klaar,’ sputterde hij tegen. ‘Wil je wat thee?’

Ik kon niet antwoorden. Ik kon alleen maar denken: waar zou je in godsnaam thee moeten zetten? Ik keek naar de man met de ontbrekende tand. Hij grijnsde, knielde neer en zette het mes in het tapijt.

—-

fotoportret lichterGustan Asselbergs (1986) schrijft proza. Hij studeerde filosofie in Amsterdam. Momenteel werkt hij in een veilinghuis.

Volmaakte beslissingen met onvolmaakte informatie

In De levenden herstellen van Maylis de Kerangal verhuist een hart van een jonge, jammerlijk omgekomen surfer naar een literair vertaalster met een ernstige hartafwijking. Het is een heel mooi idee voor een roman: de transplantatiearts, de chirurgen, de verpleegkundigen, de ouders van de jongen, de voorbereiding in psychologische zin om de ouders ervan te overtuigen dat een donorschap in de rede ligt, leveren een geweldig geschreven drama op in zeer korte tijd, afgedwongen door de realiteit van de transplantatiemogelijkheden. Prachtig afgepast is het onderwerp en we hebben van de vele IC series op tv kunnen leren hoe het drama en de romantiek vreemd en succesvol verweven kunnen zijn met de IC.

Niet alleen fictie over gezondheid en ziekte boeit, ook sommige non-fictie is prachtig. Siddharta Mukherjee’s The Emporor of all Maledies passeerde hier al een de revue. Nu heeft Davidsfonds in samenwerking met TED een nieuw boekje uitgegeven van deze aansprekende auteur. De wetten van de geneeskunde. Veldaantekeningen uit een onzekere wetenschap. Op zich is dat idee al verrassend, omdat de Ted talk nu juist een vondst is die sterk verbonden is met de visuele media, dat deze Vlaamse uitgever er nu een klassiek boekje van maakt.

De eerste wet van Mukherjee is al opvallend. ‘Een sterke intuïtie legt meer gewicht in de schaal dan een zwakke test.’ In de inleiding beschrijft Mukherjee een situatie die sterk lijkt op een in het boek van De Kerangal, een chirurg met een enorme faam, bewonderd en gevreesd door de aio’s die al schrikken wanneer hij tijdens een operatie een wenkbrauw heft, laat tijdens een ingreep aan een buikbook_9789462981980_178tumor waarbij onverwachte bloeding optreedt gericht een assistent zelf zijn conclusies trekken. Steeds beheerst niet-ingrijpend maar nauwkeurig de vinger aan de pols houdend. Na de operatie zegt de chirurg: ‘ Je moest nu haar status maar eens bekijken’, zei Castle, met tederheid in zijn typische lijzige neusgeluid. ‘ Met volmaakte informatie is het gemakkelijk om de juiste beslissingen te nemen. In de geneeskunde moet je volmaakte beslissingen nemen met onvolmaakte informatie.’

Naarmate ik ouder word vind ik het moeilijker in voorkomende gevallen mij over te geven aan de medische wetenschap. Waar ik vroeger bij wijze van spreke zonder enig probleem een operatie indook, zou me dat nu meer moeite kosten. Vertrouwen in medische wetenschap is vervangen door vertrouwen in sommige mensen. De intuïtie van de patiënt dus: een vertrouwen in de intuïtie van de specialist.

Een boek als dat van De Kerangal en ook dit van Mukherjee toont de specialist als mens. Je zou alleen in de huidige gezondheidszorg  wat beter moeten kunnen kiezen. Welk van de specialisten heeft volgens jouw intuïtie een intuïtie waarop je vertrouwt.

Een bijzonder aspect van deze boeken, en bij uitbreiding het schitterende Stadium IV van Sander Kollaard, is dat het in zekere zin mengvormen van fictie en non-fictie zijn, je kunt niet over de medische wereld schrijven zonder met echte informatie te komen. Je kunt evenmin een wetenschapper zijn zonder intuïtie, zoals Mukherjee aantoont. Een goed arts verbindt deze zaken zoals een goed schrijver fictie en non-fictie verbinden kan.

(Over een andere benadering dan genezing door medicijnen, luister ook naar Mukherjee over een paradigmawisseling in het denken over medicatie, op TED)

 

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Een vrij groot hoofd

‘Excuses,’ zei ik tegen de man die bij het schap met de fietshelmen stond, ‘weet u hoe het werkt?’

Ik wist uiteraard dat een helm op je hoofd moet, maar als het om fietsrandzaken gaat – alles wat niet met het daadwerkelijke zitten en trappen te maken heeft – valt er een hoop te wantrouwen. Het ene broekje is voor op de mountainbike, de andere voor op de racefiets, er bestaan binnenbanden van hetzelfde formaat als de ringen van Saturnus en het verkeerde middenstukje (dat vast niet zo heet) op je stuur kan er volgens online fietsnazi’s voor zorgen dat je de rest van je leven kreupel en beschimpt door moet brengen. Breek me de bek niet open over trappers met diverse klik -en martelsystemen.

‘Eh,’ antwoordde de man, die er op één of andere manier ontzettend uitzag als een fietser, ‘nee, ik snap het niet.’

We stonden naast elkaar op onze onbehelmde hoofden te krabben, bleken lotgenoten. Allebei al vijftien jaar aan de racefiets, honderden kilometers het land door, niet in een groepje (pardon, peleton), maar alleen. En beiden hadden we ineens met lichte tegenzin het licht gezien.

‘Ik heb ook niet zo’n pakje, zie je,’ zei de man. Er was duidelijk sprake van verwantschap. Wij tegen de fietskledij.
Wel hield ik een kleerhanger met daaraan het goedkoopste fietsshirt dat ik gevonden had omhoog. ‘Ik heb deze.’
Ook had ik zadelpijn omdat ik wel een fietsbroekje bezit, maar dat weiger te dragen omdat ik tijdens m’n fietstochten ook vaak even een terras op ga, of een ommetje in een dorp maak, en niet het gevoel wil hebben onderwijl een luier te dragen.

We zetten om de beurt helmen op. Hij mopperde dat de maten niet klopte, ik had steeds het gevoel dat er in de helm uitsteeksels zaten die er op den duur voor zouden zorgen dat mijn schedel langzaam doorboord zou worden– misschien is dat wel normaal, dacht ik, misschien hoort een Echte Fietser wel te bloeden, met te kleine klikschoentjes aan en een spijkermuts op, in de brandende zon. Toch hield ik een verkoper staande.

‘Je hebt een vrij groot hoofd,’ zei die. Hij liet me zien dat je de maat van zo’n helm met een wieltje kan aanpassen.

Met een helm (maat L, ‘goh,’ had de verkoopmedewerker met een vorsende blik benadrukt en ik had bijna al mijn grapjes over mijn enorme brein ingeslikt, maar net niet allemaal) op mijn hoofd fietste ik naar huis. Het leek net of mensen, nu ik dat ding toch op m’n harses had, er feitelijk uitzag als een vrij snel paasei, expres extra hard gingen whatsappen op de fiets zodat ik haast tegen ze aanreed. Scooterrijders namen nét effe dat bochtje om me bijna te raken.

Halverwege passeerde mijn lotgenoot me, hij ging erg hard, stond op zijn trappers en droeg net als ik gympen en geen fietsschoenen. Hij had niks op z’n hoofd. Ik zwaaide, maar hij herkende me niet. Ik was één van de anderen geworden.

Roos van RijswAAEAAQAAAAAAAASkAAAAJDViMDhlMWE4LTdmMWMtNGE4MC05ZDU2LTQ4NzNkMDU2MTM2Ngijk (1985) is redacteur van Tirade, publiceerde verhalen in diverse literaire tijdschriften en is één van initiatiefnemers van de J.M.A. Biesheuvelprijs. Ze is columnist bij Advalvas. Recentelijk verscheen haar debuutroman, Onheilig (Querido).

 

 

 

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Prufrock

Ik vulde drie dozen met boeken die niet geschikt waren voor veiling. In totaal had ik een partij van 250 boeken moeten uitzoeken. Boeken over handorgels, hovenierskunst, meelfabrikanten, zeventiende-eeuwse klokgieters. De opdracht was om zoveel mogelijk kavels te maken. Ik hield een stapel poëzie over. Verschillende gebonden edities van de verzamelde werken van onder andere A. Roland Holst, Nijhoff, Bloem en Ida Gerhardt. Te weinig waard. Er viel niet te concurreren tegen de handelaren op internet. Ik betreurde het, maar dit was blijkbaar normaal. Geen van mijn collega’s reageerde op mijn geklaag. Ik besloot de beste exemplaren in een aparte doos te doen. Alsof dat iets zou uitmaken. Ik zag het busje van Dolf de opkoper al voor mij, gebutst en verroest. We zouden de dozen het busje in tillen en daar ging de poëzie. Alles voor de opkoper.

Nog eenmaal pakte ik een Oorschot-bandje uit de doos en bladerde erdoorheen. Ik wist niet dat Nijhoff zoveel vertaald had. Prufrock – Nijhoff heeft Prufrock vertaald.

Laat ons gaan, jij en ik, laat ons gaan,
nu de avond zich strekt langs de hemelbaan
als een patiënt onder narcose op een operatietafel;
laat ons gaan door zekere halfverlaten straten
die mompelend bepraten
wat zich ’s nachts in goedkope hotelletjes voltrekt
en in oesterbar’s waar zaagsel de vloeren dekt;
straten, die met boos opzet hun smerigheden herhalen
om onze aandacht te bepalen
bij een levensvraagstuk dat ons verplettert…
Hoe dat vraagstuk luidt doet niet ter zake.
Laat ons gaan en onze visite maken.*

Ik sloop naar boven, naar het kamertje waar onze scanner staat en scande Nijhoffs vertaling van het beroemde vier pagina’s tellende gedicht van T.S. Eliot (The Love Song of J. Alfred Prufrock). Ik wist eigenlijk niet waarom ik het deed, maar het voelde goed om te doen. Ik stuurde de scans naar mijn eigen e-mailadres. Ik ervoer een soort verrukking toen ik met het waardeloze bandje de trappen afdaalde richting de veilingzaal en weer achter mijn tafel ging zitten. Ik legde de bundel in de doos, schikte de boeken zodat ze goed lagen en elkaar niet vertrapten. Het leken nu net kleine grafstenen. Ik vouwde de dozen dicht. Een voor een tilde ik ze naar de kelder. Onderweg twijfelde ik of ik een bundel in mijn rugtas zou steken. Maar ik werkte hier pas een paar maanden, ik moest mij gedeisd houden. De opkoper betaalde doorgaans een euro per harde kaft. Honderden gedrukte gedichten en vertalingen van de grootste dichters die ons land heeft gekend. Een treinreis naar Amsterdam was duurder.

*  Nijhoff, M. Verzameld werk III. Den Haag/A’dam, Daamen/Van Oorschot, 1954, p. 543.

—-

Gustan Asselbergs (1986) schrijft proza. Hij studeerde filosofie in Amsterdam. Momenteel werkt hij in een veilinghuis.

fotoportret lichter

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.