‘Van dat gedicht krijg ik een soort vechtlust…’

Deel XIII van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist:

 

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

Toen ik zelf 14 was kreeg ik Do not go gentle into that good Night van Dylan Thomas onder ogen. Sindsdien lees ik het regelmatig, vooral als ik ergens de moed vandaan moet halen om iets moeilijks of engs te gaan doen. Het gedicht wordt waarschijnlijk vaak gelezen bij overlijden. Zelf krijg ik van dat gedicht een soort vechtlust; alles doen, voordat ik ooit zelf op dat bed lig te sterven en vecht tegen de vraag of ik iets heb gedaan, heb bereikt.

Eens per maand gingen mijn zus en ik vroeger een lang weekend naar Arnhem, vanuit Zeeland. We noemden Arnhem ‘de lichtjesstad’. We kwamen er meestal ‘s avonds aan, de stad lag dan in het donker. In de straten rondom het station gloeide de stadsverlichting: van de hotels, de straatverlichting, de slingers van lampjes in winkelstraten. En zeker wanneer het winter was, tijdens de feestdagen.

Toen ik overigens op een reünie was een aantal jaren geleden, waren er oude klasgenoten die al die tijd (zo’n 25 jaar) Zeeland nog nooit verlaten hadden.

Later, veel later, zag ik een documentaire die ik nooit meer heb teruggevonden. Ik moet daaraan denken omdat het over mijn reizen naar de stad ging. Eén scene met een jongetje is in mijn hoofd gebrand. Het jongetje werd gevolgd, hij pendelde tijdens de documentaire tussen de twee huizen van zijn vader en moeder heen en weer.

De documentairemaakster had hem even apart genomen, nadat hij uit de auto van zijn vader was gestapt, in de straat waar hij woonde bij zijn moeder. Een jongetje met rood haar, hij zat op een schommel.

Hij ging heen en weer, keek de vragenstelster glazig aan, in een diepe stilte, terwijl de vrouw doorging met vragen stellen. Hij schommelde, en kon lang niks zeggen. Hou toch op met die vragen, schreeuwde ik naar de tv. Toen het jongetje uiteindelijk begon te praten, en uitlegde waar hij allemaal aan dacht heb ik de tv heel snel uitgezet.

Ik weet zeker dat het gebied waar het jongetje in gevangen zat, en wat ik met een schok herkende, het gebied is waar mijn poëzie en mijn tekeningen ontstaan.

Misschien kan ik dit gebied wel eens gaan onderzoeken en beschrijven, of tekenen, nu durf ik nog niet. Van het dorp waar ik woonde tot de grote stad was het 3 1/2 uur reizen, schommelend tussen het ene en het andere.

Naar welke stad ging jij voor het eerst?

Groet,
Annemieke

—————–

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

toen ik tien was gingen we naar Arnhem. Mijn moeder had een rijbewijs, mijn vader kon niet rijden. Ik herinner me dat mijn moeder midden in de stad in paniek raakte door de drukte en bijkans hysterisch werd toen een buschauffeur zijn deur opende en terwijl hij rustig doorreed op zijn voorhoofd tikte omdat hij haar rijgedrag onverantwoord vond.

Als plattelander voelde ze zich buiten de bebouwde kom van haar gemeente al snel niet meer op haar gemak. Net als boer Weenink die op latere leeftijd zijn rijbewijs haalde maar tijdens zijn eerste grote reis op een rotonde door angst werd bevangen en naar verluidt talloze rondjes heeft gereden alvorens hij door de verkeerspolitie naar de berm werd gedirigeerd.

Van het bezoek aan Arnhem herinner ik me door de nervositeit van mijn moeder en het geschamper van mijn vader niet veel meer.

Vandaar dat in mijn geheugen het eerste bezoek dat ik aan Amsterdam bracht altijd als eerste herinnering aan een stadsbezoek naar boven komt.

Ik ging met een buurtgenoot, een vervelend ventje dat in Den Haag was geboren en mij eigenlijk maar een boer vond.

Ik was veertien.

We hebben drie dagen in het huis van zijn broer in de Nieuwmarkt gebivakkeerd. Een gekraakte woning, zoals veel woningen in die Amsterdamse buurt in de jaren zeventig werden bewoond door krakers, veelal studenten. Eerlijk gezegd was ik stiekem op de hand van wethouder Lammers die de woningen wilde slopen, ik gaf geen cent voor de zogenaamde betrokkenheid van de studenten die dezer dagen wel ergens op het platteland zullen wonen.

Ik woon intussen al weer zeer lang in Amsterdam en ben voorlopig niet van plan te vertrekken. In die jaren zeventig had ik het intussen een verschrikkelijk idee gevonden om in deze stad te moeten leven. Ik herinner me dat ik alle dagen misselijk werd als ik buiten was. Ik kon niet tegen de stadslucht, de drukte benauwde me. Ik was blij dat we na drie dagen terugliftten.

Toen ik later Abel zag van Alex van Warmerdam waarin Abel op een bepaald moment stilstaat op straat terwijl hij links en rechts gepasseerd wordt begreep ik direct hoe hij zich op dat moment moest voelen, terugdenkend aan mijn eerste bezoek aan Amsterdam.

Nu ik dit schrijf moet ik plotsklaps denken aan de zwerver die in de omgeving van het Centraal Station vaak ongenaakbaar stilstond, als een standbeeld.

Abel.

Hij was zo smerig als ik nog nooit een zwerver smerig heb zien zijn. Tot mijn verbazing las ik na zijn dood een verhaal over hem in De Volkskrant. Hij was een begaafd muzikant geweest, speelde zelfs in het Concertgebouw, raakte aan de drugs. Eindigde op straat.

Misschien dat ik eens zou moeten proberen de stad vanuit zijn perspectief te beschrijven, in een gedicht.

Hoe zou jij dat doen?

vrgr

Wim

 

 

In de Oorshop

‘De stijlfiguren van het bazel-essay’ geïllustreerd aan de hand van Joost Zwagermans ‘De stilte van licht’ leven en werk van Mark Rothko in poëzie.’

‘Dat meen je niet, heeft Zwagerman dat gezegd?’

Dames en heren van harte welkom, fijn dat u ertoe besloten heeft uw geringe capaciteiten maximaal te benutten. Omdat u ervan overtuigd bent dat niemand meer wat leest en in tekst er dus niets meer echt toe doet, doet u er verstandig aan voor eigen gewin zoveel mogelijk flauwekul op te bakken tot iets waar eigenlijk niemand nog wat mee kan. Afijn. Laten we de wegen van onze grote name-drop kampioen Joost Zwagerman eens medebewandelen.

-We beginnen eens met de titel: ‘De stilte van licht’, een aardige synesthesie, in wezen heb je in de titel je logische achtervolgers al afgeschud. Je kunt nu veilig alles beweren want je hebt beweerd de weg van de poëzie te volgen. De rest van de titel maakt dat nog duidelijker. ‘Leven én werk in poëzie’. Dat je vervolgens nergens duidelijk maakt dat er leven van Rothko zou zijn besproken in poëzie, dat maakt natuurlijk niet uit. Knap gedaan van Zwagerman, in de titel is ie iedereen al kwijt!

-We gaan bovendien eerst eens een stofwolk van namen optrekken in de eerste bladzij. Let op: dit is niet alleen name dropping, maar ook efficiënt het zelf moeten nadenken tot een minimum beperken, we laten een waaier van materiaal zien waaruit we vrijelijk gaan citeren. Bent u er nog? We leggen dus een dikke humuslaag van andermans gedachten waar het iele plantje van onze eigen redenering eigenlijk niet echt meer opvalt. Een grondverf van andermans denk- en dichtwerk.

-En dan laat je ook weer – even opletten – het vers zichzelf verklaren. U zegt? Ja, het vers zichzelf laten verklaren! Kijk dat gaat zo: “‘De blauwe gitaar’ uit Stevens’ gedicht vormde ‘de dingen zoals ze zijn’ voorgoed om tot iets ‘anders’. Dus dit is poëzie poëzie laten verklaren, zoals het hele essay eigenlijk tracht poëzie beeldende kunst te laten verklaren! Chapeau! Dan meld je natuurlijk wel een paar keer dat dat eigenlijk niet kan, maar dan ben je inmiddels wel een handvol pagina’s geleuter verder.

-Let op klas, wat ook leuk is, is het volgende: je stelt een vraag, en beantwoordt die: niet: “Maar hoe schrijf je een gedicht over een abstract schilderij – en wat schrijf je in zo’n gedicht? Hoe verwijs je in woorden naar een beeld dat zelf naar niets en niemand uit de werkelijkheid verwijst, maar zelf louter werkelijkheid wil zijn? En, toegespitst op een van de grootmeesters van het Amerikaans abstract expressionisme, Mark Rothko: hoe smeed je Rothko’s meditatieve doeken uit zijn latere periode, de doeken vanaf eind jaren 50 waarop hij zich toelegde op zachte, fréle en ijl uitwolkende kleurvlakken, hoe smeed je zo’n werk van Rothko om tot poëzie?’

Ja hoe?

-Ha! De lezer zal vergeefs zoeken naar een antwoord in 7 pagina’s gekmakend gebazel van Zwagerman in de catalogus bij de Rothkotentonstelling in het Gemeentemuseum. Wat een kunstenaar! Lees hem goed, dan weet hoe je dat moet doen. Let er op dat je in je lulstuk het irritatieniveau goed hoog houdt. Hoe meer mensen snel afhaken, hoe geringer de kans dat iemand er iets zinnigs over probeert te zeggen. Dus veel van dit soort zinnen toevoegen: ‘De ingekeerde schreeuw zindert van stilte en onhoorbaarheid, het is de schreeuw die de ik-figuur in ‘The Rothko Chapel Poem’ geleidt naar het ‘moving away’ en de ‘movement of transparency.’ Alle betrokkenen bij het maken van zo’n catalogus zijn – denken we dan – allang afgehaakt, je kunt veilig door je eigen semi-intelligentie roeren zonder dat er een spat over de rand vliegt, murwgebeukt is elke lezer reeds.

-Ferme taal gebruiken op zijn tijd, dat leidt ook wat af van de zinledigheid: ‘Vandaar dat Rothko de lichtbronnen in zijn werk afschermde tegen al te oppervlakkige kijkers die dit frêle licht weleens zouden kunnen kannibaliseren en daarmee zouden beroven van de oninwisselbare intimiteit.’

-Het stijlfiguur van de kleren-van-de-keizer. Had u hem zelf gezien? Suggereer dat je domheid, ‘oppervlakkigheid’ wordt bewezen door het niet begrijpen van wat je ziet. Verschuil je achter poeha en gewichtigdoenerij.

-Niet vergeten: het zelfcitaat. Het enige citaat dat toch al niet hoeft te kloppen want wie controleert het, en daarbij: een autoriteitsargument: ik heb er verstand van, want ik had er al verstand van: “‘Zwart geeft licht’ concludeerde ik ooit in een artikel over Rothko’s Seagram Murals.”

-Blijf wendbaar in je onzin, belicht onzin altijd vanuit twee kanten: ‘Midden in het licht in het donker verkeren – het gaat op voor veel van Rothko’s werk. Maar ook het omgekeerde: midden in de duisternis het licht ervaren.’

-Haak op cruciale breekmomenten aan bij een semireligieus gevoel, iets van devotie, de lezer durft dan de kerk niet te verlaten: ‘We worden meegenomen, opgetild, opgenomen in en meegevoerd naar het licht dat schuilt achter het duister van de laatste werken van Rothko. Mark Rothko’s werken ontsluieren ‘verscholen’ licht, totdat wijzelf in die lichtsfeer zijn aanbeland.’ Opletten: op de juiste momenten cursief gebruiken om extra lading te suggereren, en aanhalingstekens om een onduidelijk woord te camoufleren en te accentueren tegelijk!

-Suggereer op elk misplaatst moment je voorsprong op de lezer, vooral als dat niet nodig is. Dus niet: A ontmoette B een keer’ nee: “Zoals is na te lezen in de vele Warhol-biografieën, en in de Rothko-biografie uit 1993 door James Breslin, ontmoetten Warhol en Rothko elkaar eenmaal.’

-Tenslotte: stapel. Vlek op vlek, onzin op onzin, vaag op vaag. Houd iemand een spiegel voor en zeg ‘rechts’: ‘’Movement of transparency, noemt Taggart op weer een andere plaats in The Rothko Chapel Poem, die inwaartse zelfverdwijning , want Rothko’s reeks in de kapel stelt de toeschouwer in staat zich te verliezen in een niets dat niet neerdrukkend of angstaanjagend is. Integendeel, het Niets bij Rothko drukt geen horror vacui uit maar veeleer de verlossing van een geheiligde zelfverdwijning in het Verborgene.’

Kijk, doe hem dat maar eens na! Veel succes klas: op Gods wegen van de prulbeschouwing. Succes in de praatpanels, de voorwoorden en de anthologieën, bewandel uw wegen in de catalogi waar tekst verpakkingsmateriaal van het beeld is, leuter uzelf een weg naar de onvermijdelijkheid.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Gratis proza #5: Precies daar

De eerste keer dat ik je oma zag was hier, in deze kamer. Het was februari, de dagen werden langer en Nederland stond aan het begin van een nieuwe tijd: kilometers draad trok ik. Van zonsopkomst tot ver na zessen schroefde ik kastjes op plinten, plaatste ik schakelstations in bezemkasten en duwde ik dikke gedraaide kabels door gaten die ik in maagdelijke muren geboord had.

Precies daar, waar jij nu staat, had ik mijn laken uitgespreid. Mijn gereedschapskist stond opengeklapt in het midden, daarnaast lagen mijn kabelhaspel en mijn boormachine. Ik herinner me zelfs de geur van mijn thermoskan; hoe leger hij werd, hoe meer hij naar al die oude koffie rook die mijn vader – jouw overgrootvader – er met de jaren uit gedronken had. Ik woonde nog thuis, elke ochtend vulde jouw overgrootmoeder mijn kan. Daarna stapte ik op de fiets om mijn werkrooster te gaan halen op het hoofdkantoor. Niemand was ongelukkig in die tijd, maar ik weet niet goed waarom ik je dat nou zeg.

Goed, ik was net bezig een gat te boren in die muur daar – als je die goedkope nieuwe plint zou wegtrekken, dan zou je het zeker vinden – toen de deur openzwaaide. Het is een flinke jongen, zoals je ziet, en er zat een behoorlijke vaart achter. Een klap, ik liet de boor los, en de kop vrat zich vast tussen de bakstenen. Eer dat ding gestopt was met draaien zat de hele kabel eromheen.

Kijk eens: hier, op mijn koppie, zie je die lichte lijn?

Vijf hechtingen.

Dat was je oma, jongen. Hoe zeggen ze dat? Ze maakte indruk?

Een telefoonsignaal gaat door een draad, door een muur, of zelfs door de lucht. Het zijn allemaal golven. Alles is elektriciteit. Vroeger kon je de spanning horen als je zo’n schakeldoos opendeed. Het zal wel door de klap tegen mijn hoofd zijn gekomen, maar de kamer leek te zoemen, op precies zo’n zelfde manier.

Een hoofdwond, zelfs eentje waar maar vijf hechtingen voor nodig zijn, bloedt verschrikkelijk. Je oma stond daar met haar handen voor haar mond en een opengevallen ordner aan haar voeten. Ik raapte die map op, gaf hem aan haar.

‘U bloedt,’ zei ze, en rende de kamer uit.

‘Zeg maar jij,’ zei ik nog.

Ja. Communicatie, jongen.

Het had een klus van een halve ochtend moeten zijn, maar door het tripje naar de EHBO kon ik mijn draden pas tegen het einde van de middag afdoppen. Kastje dicht, loodje erom. Zo ging dat.

Zo’n bult, had ik. Ik weet nog dat ik overeindkwam en me stevig aan de deurstijl vast moest houden. Tegenwoordig zou je een week vrijnemen, maar het was de tijd er niet naar. Ik stak een sigaret op, wat ik niet had moeten doen, want ik kon meteen weer gaan zitten. Iemand van de Lloyd kwam langs om te kijken of ik al klaar was, zo’n type met een glimmend snorretje en heel schone brilleglazen. Zo een die met zijn onderbroek aan in bad gaat. Niet dat iemand in die tijd een bad in huis had, maar je begrijpt wat ik bedoel. Ik vroeg naar het meisje dat ik die ochtend had gezien, en hij leek niet te weten waarover ik het had.

‘Een mooie meid,’ zei ik. ‘Donkere krullen?’

Hij schudde zijn hoofd alsof hij water in zijn oren had; zei dat hij niemand kende die er zo uitzag.

‘Maar ik heb haar zelf gezien,’ zei ik. Ik wees naar mijn hoofd. ‘Hier is het bewijs.’

Mijn verband leek hem er alleen maar zekerder van te maken dat er iets mis was in mijn bovenkamer, en dus begon ik mijn spullen maar in te pakken. Toen ik buitenkwam stond ze naast mijn fiets. Nu begon ik zelf te denken dat er iets was losgerammeld bij me boven.

‘Ben jij wel echt?’ vroeg ik.

Haar vingers zagen rood van de kou. Ze leek al uren op me te wachten. Ik wist natuurlijk nog niet dat je oma altijd rode vingers heeft. Ze lachte, zei dat vandaag haar eerste werkdag was geweest. Ik keek op mijn horloge: het had geen zin meer om terug naar het kantoor te gaan, en ze had zulke blauwe ogen, zie je.

Ze had zulke blauwe ogen, zie je. Zo heel erg blauw; toen we samen naar de stad liepen, mijn fiets tussen ons in, dacht ik na over het toeval. Over dat ik net die ochtend… nou ja, je begrijpt het wel.

We kwamen langs het spoor, waar de spanning door de bovenleidingen zoemde, en ik vertelde haar over de golven, en dat alles elektriciteit is. Ik ratelde maar door, over de atmosfeer die in de toekomst bol zou staan van de signalen, en dat het meest belangrijke, namelijk wat er gezegd werd, dankzij mensen zoals ik alleen gehoord zou worden door degenen voor wie het was bedoeld. Dat al die elektriciteit, al dat trillen en golven, uiteindelijk toch iets tussen twee mensen zou blijven.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Vrijheid

Pam Emmerik heeft vierduizend Facebookvrienden. Die heeft ze gelukkig niet meegenomen naar de door René Daniëls en Emmerik herself beschilderde espressobar van Museum Boijmans (R’dam). De teksten en beelden op de muren zijn zo intens dat wie in dit café een glas Spa rood bestelt, na het eerste slokje mag zeggen: jezus, pittig bakkie!

Rond de millenniumwisseling was ik een gretig lezer van de essays die Emmerik publiceerde in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad; ik vond haar stukken net zo meeslepend als die van Wolkers en Tepper. Op een maandagochtend nam ik een krantenstuk van haar mee naar het reclamebureau waar ik werkte als copywriter om het te laten lezen aan een art director. De rest van de ochtend zaten we te discussiëren en te dromen over de verdwijnende grenzen tussen kunst en niet-kunst. Die uren schreven we op het account van de meest kapitalistische klant die het bureau had: een investeringsbank.

Van Emmeriks teksten, tekeningen en persoon gaat hetzelfde vrije, onbekrompene uit als van Oliviero Toscani, de Italiaanse fotograaf en campagnemaker. Hij was afgelopen woensdag te gast in de Balie (A’dam). Het woord dat hij het meest gebruikte in zijn lezing en tijdens de discussie met het publiek was ‘vrijheid’. Freedom. Toscani liet zijn werk zien, ontregelde het publiek (‘Ben je zanger? Zing je vraag dan maar.’), vertelde een paar anekdotes. Maar interessanter was dat zijn blik, stem en houding een ronduit agressief verlangen naar vrijheid overbrachten. Laat mij doen met eigen vuur / wat ik verkies, zo lang ik duur. Er zat een roofdier in de zaal – wie Toscani in de hoek probeerde te drijven, werd uitgelachen of kreeg een haal over z’n neus. Mocht je je trouwens afvragen waar Toscani zijn ideeën heeft leren vormgeven: hij doorliep de Bauhaus Academie in Zürich.

Als Pam en ik het over Toscani’s beeldtaal hebben – we zitten al een uur of twee te ouwehoeren – stelt ze voor nog even via het prentenkabinet naar de spiegelkamer van Yayoi Kusama te lopen. Spiegelende wanden, een vloer vol gestippelde, fallische textiele objecten. Prachtig, grappig. Als ik hurk om één van de stoffen piemels van de vloer te rapen – lijkt me een leuk valentijnscadeau voor mijn vriendin, weer es wat anders dan een bosje bloemen (of eigenlijk precies hetzelfde, zou Freud zeggen) – houdt Pam me tegen. En terecht.

————–

Volgende week: tja, het zou wel strijdig zijn met thema en strekking van dit stukje om hier iets in te vullen.

P.S. Een interview met Pam Emmerik, door Jeroen Vullings vind je: hier. Een kritisch verslag van het Toscani optreden: daar.

Beeld: Toscani.

Onzichtbare boeken

In mijn favoriete Utrechtse boekhandel stuitte ik tot mijn verbazing op Onzichtbare boeken van Thomas Heerma van Voss. Een piekfijn dunnetje, vierenveertig pagina’s. Maagdelijk wit, eenvoudig vormgegeven en aangeboden tegen een sympathieke prijs: net geen zeven euro. De titel Onzichtbare Boeken doet denken aan Italo Calvino’s meesterwerk Onzichtbare Steden. Maar in de literatuur van Heerma van Voss worden geen luchtkastelen met gewelfde torens en ingewikkelde wenteltrappen onder   fluoriderende koepels gepresenteerd. De schrijver hanteert een strakke precieze taal met weinig versieringen. Ogenschijnlijke eenvoud.

Onzichtbare boeken gaat over Heerma van Voss’ periode als redacteur en chef internet van het even illustere als onbeduidende Babel&Voss uitgevers. De opkomst en teloorgang van deze uitgeverij vormen de uiteinden van dit verhaal, daartussen ligt het speelveld voor terloopse anekdotes. Vaak grappig, want een tikje klunzig. Bovenal ontwapenend eerlijk. Over het ongemakkelijke auteursbezoek van de Duitser Nicol Ljubic, over de facebookpagina waar enkel de moeder van medeoprichter Daniël van der Meer reageert en over de honderden visitekaartjes die de jongens krijgen van de oprichter van de uitgeverij, een ongebreidelde optimist die het boekje smaak en kleur geeft, al is dit laatste de verdienste van de schrijver die van een levend persoon een aanstekelijk personage heeft gemaakt dat in het verhaal op de goede momenten op wordt gevoerd, en zo lichtheid en ontroering brengt.

Maar naast deze lichtheid en ontroering biedt Onzichtbare boeken ook een uitzicht dat verder strekt dan het particuliere verhaal van een kleine uitgeverij. Een uitzicht op de vele strubbelingen en uitdagingen van de moderne uitgeefwereld. Hoeveel uitgeverijen zijn er niet ten onder gegaan en hoeveel zullen er de komende jaren niet alsnog verdwijnen? Babel&Voss bestaat in ieder geval nog steeds, ook al is dat vooral op papier. Acht boeken zijn er sinds de oprichting verschenen, want uitgeven is eigenlijk zo moeilijk niet volgens de schrijver. De grootste uitdaging schuilt erin te zorgen dat het publiek de boeken opmerkt, dat het niet voor niets is geweest. Goede recensies zeggen – in tegenstelling tot vroeger – niet zoveel meer. Het boek van de Duitse schrijver, die van het auteursbezoek, wordt lovend besproken en is genomineerd voor een grote Europese prijs, maar ingekocht wordt het nauwelijks. Dat is het lot van bijna alle boeken van Babel&Voss. Wanneer de roman van een beloftevolle Vlaamse auteur in de folder aan wordt geboden, worden er zegge en schrijve elf van verkocht in de voorverkoop. Elf. Misschien maar goed ook trouwens, want dat boek is er tot op heden niet gekomen.

kunnen missen b & VHet stikt van de onzichtbare boeken in de uitgeefwereld. Een paar maanden voordat mijn debuutroman zou verschijnen, sprak ik een schrijver. Hij had de presentatie van zijn nieuwste werk al uitgedacht. Een hippe bar in Amsterdam was geregeld en een Oegandese dj zou komen draaien, want het Oegandese nachtleven speelde een rol in het boek. Ik kan wel zeggen dat ik me er erg op verheugde. Maar de uitnodiging voor het grote festijn bleef uit. In de winkels verscheen het boek maar niet. Ik deed navraag: het was gesneuveld in de voorverkoop. Weinig reserveringen naar aanleiding van de aanbieding in de folder, slecht verkocht op de beurzen. Een presentatie was de moeite al niet meer; het boek was min of meer opgegeven voordat het was verschenen. De Oegandese dj werd afgezegd.

Ook mijn debuutroman deed het verre van goed op de beurzen. Ik kneep ‘m daardoor eerlijk gezegd wel, want ik had inmiddels gezien hoe hard de uitgeefwereld kan zijn. Maar mijn roman werd toen het zover was gewoon gepresenteerd in een vol Utrechts cafeetje. Er was Poolse soep, worst en vodka. Ik gaf het eerste exemplaar aan mijn moeder.

De dagen na verschijnen kreeg ik klachten van bekenden uit de hoeken van het land. Mijn roman was moeilijk te krijgen, hij lag alleen in de grote steden in de boekhandels. In Limburg, waar ik potdomme vandaan kom, bleek hij niet of nauwelijks verkrijgbaar. Wanneer ik een boekwinkel binnenliep in een vreemde stad, lag mijn werk daar niet. Ik had me debuteren anders voorgesteld, maar dat was gelukkig alleen het begin. De recensies bleven verschijnen, waarop het machtige verkoopapparaat van mijn uitgever nog krachtiger in werking kon treden. Mijn boek kwam door het hele land behoorlijk goed in de boekhandels te liggen. Bloemkool uit Tsjernobyl was zichtbaar geworden. Eén van de gelukkigen was ik, maar voor mijn gevoel was het een dubbeltje op z’n kant geweest.

Dit soort overpeinzingen roept Onzichtbare boeken bij mij op. Dat is de verdienste van deze ontzettend jonge schrijver die het universele laat zien door het particuliere te beschrijven. Dat is hopelijk het streven van elke schrijver, maar het blijkt ongelofelijk moeilijk om te bereiken. Zeker als de schrijver laat geloven dat het bijna terloops is gebeurd, dat het hem heeft overvallen. Ogenschijnlijke eenvoud, dat idee. Die indruk wekt Onzichtbare boeken omdat het boven alles geestig en ontwapenend is.

Het tere boekje verscheen overigens gewoon bij Babel&Voss Uitgevers, voorlopig of misschien voor altijd de laatste publicatie. Uitgerekend dat boekje staat dankzij mooie besprekingen en andere warme lof al een tijd in het licht, zichtbaar voor iedereen. Ironisch.

—————————-

roman helinski portretRoman Helinski (1983) studeerde Moderne Letterkunde en Journalistiek. Zijn teksten verschenen, en verschijnen, in, onder meer, Tirade, Hollands Maandblad, Hard gras, De Brakke Hond en Deus ex Machina. In 2014 verscheen zijn romandebuut, Bloemkool uit Tsjernobyl. Helinski werkt aan een nieuwe roman. Hij woont in Utrecht. Zijn jongste Tirade-publicatie vind je in Tirade 456.

Volgende week: de Vierde Zondagse Gastblog van Roman Helinski.

Portret Roman Helinski: twitter.

De onweerlegbare Harry Mulisch

Precies vijfentwintig jaar geleden schreef Willem Jan Otten in Tirade een essay over Harry Mulisch als essayist. Het is een hogere vorm van kritiek die Otten bedrijft. Misschien zou je het een zeer selectieve vorm van prijzen moeten noemen. Je kunt iemand het graf in prijzen.

Harry Mulisch is een schrijver – en hij is niet de enige Nederlandse auteur, denk aan W.F. Hermans – die zich laatdunkend over essayisten heeft uitgelaten. Niet omdat ze te veel praatjes hadden en onnodig veel in het Engels en Duits citeerden, zoals Hermans beweerde, maar omdat ze niet filosofisch genoeg waren of durfden te zijn. Mulisch constateerde bij essayisten een gebrek aan precisie en uithoudingsvermogen, wat ze bovendien nog zelf toegaven door hun werk te betitelen als ‘probeersel’.

Maar als Willem Jan Otten de opstellen van Mulisch leest, treft hij er juist veel essayistiek in aan – en dat is precies de reden waarom hij Mulisch leest. De filosofische passages slaat hij daarentegen liever over; ze gaan snel vervelen.

“Ik verval al snel in verveling zodra proza denksystemen weergeeft of uitwerkt. Alles wat ook door anderen in eigen bewoordingen zou kunnen worden gezegd of samengevat, verliest onwillekeurig mijn aandacht. Misschien speelt mij de poëzie parten, zijnde de vorm van literatuur die buiten zijn eigen verwoording weinig betekenis heeft. Ik zoek hoe dan ook naar zinnen die niet zozeer gedachten uitdrukken als wel mij de sensatie bezorgen aan het denken te zijn. Wat dat voor zinnen zijn; wat ‘aan het denken zijn’ precies inhoudt; en wat het precies voor elektriciteit is die zich dan aan je bewustzijn meedeelt, dat weet ik welbeschouwd pas op het moment van lezen zelf. Het gaat hier om ervaringen. Zinnen die je een ervaring bezorgen.”

Willem Jan Otten noemt het essayistische proza van Mulisch betoverend en onweerlegbaar, maar stelt vast dat de ware ervaring er ontbreekt. Bij Mulisch prevaleert de verklaring boven het onbegrip. Hij denkt vanuit de conclusie.

Otten geeft twee voorbeelden. Ten eerste Mulisch’ verslag van de grote demonstratie tegen de plaatsing van kernraketten in 1981. Mulisch beschrijft hoe een gezamenlijke schreeuw zich door de kilometerlange optocht verplaatst, een Kreet die hij een ‘afschuwelijke angstkreet’ noemt en waar de geëngageerde auteur aan meedoet, ‘lachend als iedereen’. Maar hoe kun je nu lachend meedoen met een ‘afschuwelijke angstkreet’? vraag Otten zich af. Het kan niet anders dan dat Mulisch dit pakkende contrast pas tijdens het schrijven toegevoegd heeft. Er is fictie van de ervaring gemaakt.

Het tweede voorbeeld is een passage uit een reisverslag, waarin Mulisch beschrijft hoe hij, in een bootje op de Ganges, dankzij de jongen die hem roeit, het ‘volledige gemis aan historisch besef’ in India ervaart.  Niet waar, schrijft Otten, ook die ‘ervaring’ moet pas later, tijdens het schrijven van de tekst zijn ontstaan.

En dan gebeurt er iets moois, iets heel essayistisch. Otten vraagt zich plotsklaps af, in een zin die meteen ook een alinea is, hoe hij dat nu zo zeker weet. Het verbluffende antwoord luidt: “Ik weet het natuurlijk niet zeker.”

—————-

Op vrijdag 20 februari vindt in Perdu De avond van het essay plaats. Christophe van Gerrewey, Thijs Lijster, Nina Polak en Daniël Rovers spreken over hun favoriete essays – van Roland Barthes, Walter Benjamin, Joan Didion en Willem-Jan Otten. Aanvang: 20.00 uur.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Femke Lucia
    Femke Lucia

    Femke Lucia (Bogota, 1998) is een eerlijke schrijver, die realistische, menselijke verhalen in een magisch daglicht zet. Ze schrijft omdat ze gelooft in de kracht van verhalen en hecht veel waarde aan gemeenschappelijkheid, haar voorouders en Latijns Amerikaanse muziek. Ze bevindt zich in een zoektocht naar de vorm en betekenis van het schrijverschap, en laat zich daarbij leiden door haar eigen ritme en intuïtie.