‘Niemand op deze aardbol kan ons van elkaar scheiden’

Liefde met een lok haar (1967) is het door Paul Bowles (1910-1999) opgetekende romandebuut van beeldend kunstenaar en verhalenverteller Mohammed Mrabet (1936) . In de media – en op de sociale media – maken Asis Aynan (1980), Abdelkader Benali (1975) en Said El Haji (1976) zich zo sterk voor dit boek dat ik de indruk kreeg iets te missen als ik LMELH ongelezen liet. Een vermoeden dat inmiddels is bewaarheid: Liefde met een lok haar is een prachtige roman. Een zwart, hard sprookje over lust, liefde, familie en (bij)geloof.

De roman vertelt het verhaal van de zeventienjarige Mohammed die al vier jaar als schandknaap en barman bij een Engelse hoteleigenaar woont als hij (Mohammed) verliefd wordt op Mina, het overbuurmeisje van zijn vader. Mohammed gaat met haar naar de bioscoop, wordt daar handtastelijk en weet Mina pas voor zich terug te winnen nadat hij haar met hulp van een heks heeft betoverd.

‘Er stonden een paar bloempotten bij het raam. Mina verdween naar binnen. Even later verscheen ze weer in het raam, met een schaar in haar hand. Ze knipte een witte anjer van een van de planten, kuste de bloem en gooide hem naar Mohammed. Hij ving hem en hield hem tegen zijn lippen.’

Mina en Mohammed beginnen te daten. Ze gaan naar cafés – in Tanger, where we lay our scene – en naar zee: ‘Ze stonden op en renden over het strand achter elkaar aan. Hij gaf haar een voorsprong, zodat hij naar haar kon kijken.’ Mohammed ontmaagdt Mina en moet dan met haar trouwen, eerst weigert hij – op last van zijn vader -,  maar een slopend verblijf in de gevangenis verandert zijn nee in een ja. De liefde tussen Mina en Mohammed lijkt dan eigenlijk al kapot.

De twee krijgen een baby – Driss – waarna hun relatie  verder verslechtert. Niet in de laatste plaats door Mohammeds drankgebruik. Als Mina een week nadat ze is bevallen niet met Mohammed naar bed wil, verkracht hij haar en bij een latere ruzie – hij verdenkt Mina van overspel – slaat hij haar: ‘Hij gaf haar zo’n harde klap dat het bloed uit haar neus kwam.’ Kort daarop lezen we: ‘Toen hij naar Mina keek, bedacht hij hoe fijn het zou zijn om haar te wurgen.’

De gewelddadige bejegeningen zijn overigens wederzijds. De eerste fysieke klap in het boek wordt uitgedeeld door Mina, en wel als Mohammed stomdronken thuiskomt en haar probeert te kussen. Baf: ‘Bloed drupte op zijn kin.’

Sympathiek zijn Mohammed en Mina niet. Ze zijn allebei grillig, berekenend, materialistisch en wreed – mensen van vlees en bloed, zeg maar. Dat hun huwelijk door iedereen wordt afgekeurd maakt hun liefdesleven natuurlijk niet eenvoudiger: zijn vader is tegen hun relatie, haar moeder, zijn werkgever/minnaar Mr. David*, zijn vrienden.

De grote kracht van LMELH is de tegenstelling tussen het filmische, mondaine decor (taxi’s, pijnbomen, bioscopen, markten met levensmiddelen, dakterrassen, palmbomen, de zee) en de protagonisten die er maar niet in slagen in dat decor gelukkig te worden.

LMELH lijkt zo’n verhaal dat je niet moet navertellen omdat de bewegingen en schijnbewegingen van de handeling zo’n belangrijk deel uit lijken te maken van het leesplezier. Maar ik doe het toch. In de literatuur is het hoe altijd belangrijker dan het wat.

Als Mina en Mohammed uit elkaar zijn, krijgt hij een relatie met Melika, een straatprostituee en vriendin van Mina die eigenlijk van plan was hem voor haar (Mina) te vergiftigen. Voor Mohammed is Melika het surrogaat dat hem moet laten vergeten hoe Mina ooit was: ‘Hij ging op haar liggen en duwde zich in haar vlees, zich voorstellend dat ze echt Mina was.’

Mohammed wordt alsnog vergiftigd door een andere vrouw. Na zijn herstel besluit hij Melika te verlaten omdat zij hem teveel aan Mina doet denken. In een hartverscheurende scène laat hij de huilende Melika achter op een bankje met uitzicht op de haven.

Omdat Mrabet terughoudend is met uitleg, beschrijvingen en gedachten, krijgt zijn boek ongelooflijk veel vaart, terwijl het je tegelijkertijd dwingt om mee te denken over de gevoels- en gedachtewerelden achter de handeling. Dat is erg enerverend. Net als een paar echte actiescènes trouwens. Zo maken Mohammed en Mr. David bijvoorbeeld plezier: ‘Toen ze het café verlieten, liepen ze omarmd en zingend naar buiten. Ook achter het stuur ging Mohammed door met zingen. Op twee wielen vlogen ze door de bochten bij Cap Spartel.’

LMELH bevat prachtige scènes op dakterrassen, er wordt telkens vlees, vruchten en andere levensmiddelen ingeslagen op de markt en overal in de roman vind je mooie metaforen – ‘Als de golven van de zee gingen de kussen tussen hen heen en weer.’ – of puntige natuurbeschrijvingen: ‘Hij deed de voordeur achter zich dicht en liep de Avenida Espana uit. De wind blies onstuimig door de palmen.’

Allah is groot. Maar Mohammed Mrabet is ook geen kleine jongen. Met het bittere, bikkelharde slothoofdstuk van zijn debuut bewijst hij een echte, meedogenloze schrijver te zijn. Liefde met een lok haar is net zo wreed als het leven zelf.

Tiradeyouyouyouyou!

Soundtrack: Farid el Atrache, Hikayat Gharami.

Liefde met een lok haar, vertaald uit het Engels door Hester Tollenaar, met een voorwoord van Asis Aynan, is verschenen bij Uitgeverij Jurgen Maas (2014).

Volgende week: De Voorstraat, Utrecht. Mohammed Mrabet, Strandcafé. En meer.

*Noot

Nu en dan mengen de werelden van Marokkanen en buitenlanders in Tanger zich. Maar de belangstelling van de Nazareners (‘Christenen’: Europeanen en Amerikanen) voor hun gastland lijkt niet erg diep te gaan. Over de Engelse Mr David – dan al jaren de minnaar van Mohammed – lezen we: ‘De moslimcultuur maakte hem altijd aan het lachen, omdat hij er niets vanaf wist.’

In de Oorshop

Tirade dankt Maarten van der Graaff

De afgelopen vier Novemberzondagen schreef dichter Maarten van der Graaff (1987) gastblogs voor ons. Deze Vijfde Novemberzondag declameert de Tirade-redactie, bij wijze van dank én bij wijze van uitroepteken achter Van der Graaffs gastblogschap, een gedicht uit zijn C.Buddingh-Prijswinnende bundel ‘Vluchtautogedichten’ (2013):

 

Gedicht voor Laurie Steinbusch

Met een heggenschaar in mijn hand stap ik naar binnen.

Ik ben voorbereid, zou je kunnen zeggen.

Dat dit alles in Lombok, Utrecht gebeurt,

heel duidelijk en zonder adem te verspillen,

is mooi.

’s Nachts hangt een raaf in zijn vlucht verstard,

wanneer jij de ochtend ruikt is hij vrij.

 

Ik ben verliefd op jou.

De lege auto’s in de straat weten dat niet.

Alle mensen die in Utrecht met elkaar in bed liggen

hebben hiervan niet het flauwste benul.

Meestal neem ik ze het niet kwalijk.

 

De Utrechtheid van deze ruimte strekt zich

loom voor ons uit. Veelgeurig en

nutteloos en licht.

 

Maarten van der Graaff, Vluchtautogedichten (Atlas Contact, 2013;p.38).

——————————

De jongste Tirade-publicaties van Maarten van der Graaff vind je in Tirade 450 en in Tirade 454.

Volgende week: De Eerste Zondagse Gastblog van Wytske Versteeg.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Presse-Papier

IMG_4021In een oude kartonnen doos met foto’s vond ik een presse-papier van mijn opa. Ik heb het ding een ereplaatsje  in mijn boekenkast gegeven en kan er sindsdien bijna niet langslopen zonder het op te pakken. De presse-papier stond vroeger in het secretaire waaraan mijn opa vaak zat te werken als ik op maandag bij mijn oma en opa op bezoek kwam. Oma morrelde meestal in de keuken aan iets te eten. Als opa niet met me puzzelde zat ik in de fauteuil voor het raam met de presse-papier, en liet het licht vallen op die immense kever die opgesloten zat in dat gladde materiaal dat minder koud voelde dan glas. Of was het toch een sprinkhaan? Het dier leek zich schrap te zetten, zijn lange voelsprieten naar achteren gevouwen, alsof het een reuzensprong zou maken als het hars open zou breken.

Mijn opa kocht ooit een soort gebruiksrecht, patent, op dit type snelhardende kunsthars. Kevers, bloemen, zelfs kleine visjes kon je erin conserveren. Het was lichter en goedkoper dan glas, minder breekbaar. Het was het materiaal van de toekomst, meende mijn opa, en het had een lichtgele waas die in de mode was. Hij had er diep voor in de buidel getast. Het appartement van mijn oma en opa aan de Beethovenstraat was van onder tot boven in tinten mosterd, oker of variaties daarop. Daarin kwam het gelige kunsthars goed tot zijn recht. Ze goten er foto’s in, postzegelverzamelingen. Ze maakten er handvatten van, voor kasten, wandelstokken, handtassen en paraplu’s, in verschillende kleuren, met telkens andere insecten en bloemen erin opgesloten. Elke jarige kreeg een stilleven in kunsthars cadeau. Toch zijn de producten nooit zo’n groot succes geworden als ze hadden gehoopt.

Mijn ouders kwamen lunchen en ik liet hen enthousiast de presse-papier zien terwijl ik me hardop afvroeg waaraan mijn opa eigenlijk zo plotseling was overleden. ‘Maar lieverd, je weet toch dat je opa euthanasie heeft gepleegd’, zei mijn moeder enthousiast. Alsof het nou uit was met al die gekkigheid. Ik was zo verbaasd dat mijn voorhoofd zich groefde en mijn ogen zich sloten. ‘Was opa ziek dan?’, probeerde ik de geschiedenis te herinterpreteren. Ik zag dat mijn vader een neusvleugel optrok, niet zeker of dit nou wel de bedoeling was. ‘Kanker’, zei hij aarzelend ‘Eigenlijk al zolang als jij bestond. Op het laatst was het uitgezaaid in bijna al zijn organen. Maar als jij langskwam moest het infuus eraf. Dan moesten de pleisters verstopt onder lange truien, al was het dertig graden. Hij vond zijn ziekte te moeilijk voor een kind.’

Ik herinnerde nog goed dat mijn opa en oma op visite kwamen in ons smalle huis aan de keizersgracht, kort nadat mijn zusje was geboren. De foto’s van dat bezoek heb ik teruggezocht. Hoe nieuwe informatie een beeld kan veranderen. Aan onze lange keukentafel zag ik opeens mijn doodzieke opa. Mager, asgrauw; zijn armen stevig om mij heen geslagen. Ik was bijna acht en ik wijs op de foto enthousiast naar mijn nieuwe zusje. Hij wist, en ik niet, dat het de laatste keer was dat we elkaar zouden zien.

‘Een zaag, een ander mens!’

Dichteres Annemieke Gerrist las ’s Middags zwem ik in de Noordzee, de nieuwe bundel van Wim Brands, en schreef de auteur ervan een brief. Wim Brands schreef terug. Hieronder het begin van een correspondentie.

 

Dag Wim,

Bladzijde 16 van je bundel*. Daar sta ik. Als ik om me heen kijk, zie ik een kamer die me nog onbekend is. Er zijn een paar elementen van deze kamer waarover ik heb gelezen; een vader, een moeder, een verlaten dorp, een zoon. Ik denk althans dat de kamer die je beschrijft zich in dat dorp bevindt waar je vaak over schrijft.

Ik stel me dat dorp als een verlaten dorp voor, dat tussen weilanden ligt. Met paarden die uit badkuipen drinken. Misschien wonen er meer oudere mensen dan jongere mensen, wat op een vreemde manier vaak zo is in dorpen.

In je poëzie ving ik er vaak een glimp van op. Het was er kalm, leeg en ruimtelijk. Ik vond de rust nogal bedrieglijk overkomen. Ik kon overal goed kijken, de ruimte in je gedichten is wijds. En er knaagt constant iets. Ik kan er nog niet de vinger op leggen. Misschien hoeft dat ook niet. Zoals in dit gedicht, waar je een deur hoort. En er misschien nog iemand aanwezig is, die rondloopt. Of het tocht in dit huis.

Voor mij las dit gedicht als een sleutel, naar een plek die achter de gedichten ligt. Daarom begin ik hier. Misschien leidt dit gedicht naar de plek waar je gedichten ontstaan, zodra iemand die deur opendoet. Of misschien beeld ik het me in, en komt de deur uit op een binnenplaats die betegeld is en waar roestige waslijnen hangen.

Waar is dit gedicht ontstaan?

Ik zie uit naar je antwoord.

Groeten,

Annemieke

*‘s Middags zwem ik in de Noordzee (2014).

 

—————————————————————————————————————————

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

Dit gedicht is ontstaan na een opmerking die de inmiddels overleden psychiater Louis Tas tegen me maakte. Ik sprak hem ooit naar aanleiding van de heruitgave van zijn dagboek. Een bijzondere man die tot op hoge leeftijd bleef werken. Ik herinner me dat ik hem vertelde dat ik mijn ouders zo lang al niet gezien had. We waren gebrouilleerd en ik wilde het contact herstellen. Maar hoe, hoe herstel je het contact met mensen die om het minst geringe beginnen te blaffen, als agressieve kennelhonden.

Tas dacht na en terwijl hij dat deed vertelde hij me dat zijn ouders al lang dood waren en dat hij vond dat ze wel weer konden terugkomen. Zo lang had het geduurd.

Dat vond ik een mooie gedachte. Ik wilde ook dat mijn nog levende ouders weer terugkwamen.

We stonden in een VPRO-studio aan de Amsterdamse Amstel, Louis Tas en ik. Maar ik dacht aan de keuken van mijn ouders toen ik hem over hen vertelde.

In die keuken speelde hun leven zich af en het mijne toen ik nog thuiswoonde. Uitzicht op een weiland.

Ik ben geboren in een gehucht, onder de rook van Zutphen. Er woonden niet zoveel mensen, leeftijdgenoten waren er niet. Ik vond dat ook niet erg. Het bos van Voorstonden was dichtbij en in dat bos bracht ik uren door.

In mezelf pratend, sporen zoekend. Soms klonk er een zaag. Dat is trouwens een mooie opmerking van Werner Herzog in zijn onvergetelijke Over een voettocht in de kou. Ik herkende direct het gevoel: een zaag, een ander mens!

Jij bent toch ook op het platteland geboren?

vrgr

Wim

———–

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

Binnenkort: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel 2.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Tirade Writers Unlimited/Winternachten special 2015

Tirade 456 ligt nog maar net in boekwinkels en op leestafels of de Tirade-redactie zit al tot aan haar nek in het volgende nummer. Tirade 457 wordt de Writers Unlimited/Winternachten-special die we maken in samenwerking met – of eigenlijk gewoon: onder leiding van – schrijfster, WU-programmeur en Tirade-gastredacteur Judith Uyterlinde. In december volgt meer informatie over Tirade 457. Op de site van Writers Unlimited kun je het programma van de editie 2015 vast bekijken en/of je inschrijven voor de WU-nieuwsbrief.

 

Een vlaag van woordenliefde

Nabokov denkt na over een woord

Niet lang nadat ik een aanvankelijke woordenboekfetisj had ontwikkeld, kreeg ik les van Dr. Ischtwan Fritsche. Op mijn 12e, 13e, vond ik het belangrijk nieuwe woorden te leren. De groene Dikke van Dale, bijna even dik als hoog was daar behulpzaam bij. Achterin de Latijnse spreekwoorden die je met enige moeite – veel moeite in de praktijk – ergens eens een keer kon laten vallen. (‘Dum satur est venter, gaudet caput inde libenter’ gaat nog wel, je krijgt elke dag drie keer de kans. Maar ‘Ne sutor supra crepidam’ wordt al lastiger, rond je twaalfde.)

Maar ook de woorden: perpendicularisatie, herinner ik me als een die ik me voornam ooit eens te gebruiken. Het moet decennia later zijn geweest dat ik die kans kreeg, in een blog voor Tirade.

Ischtwan Fritsche – misschien leeft hij nog – was naar eigen zeggen in 1956 uit Hongarije weggefietst. Misschien met die zelfde van voren met cellotape vastgeplakte sandalen waarmee wij hem altijd in de winter tussen Driebergen en Doorn zagen fietsen. In Duitsland leerde hij een Duits woordenboek uit zijn hoofd. Nog weer later moet hij doorgefietst zijn naar Nederland alwaar hij een Nederlands woordenboek uit zijn hoofd zal hebben geleerd. En zo kon hij ons Duits geven op de middelbare school. Hij was zo eigenzinnig dat de meeste collega’s op school daar moeite mee hadden, een antediluviaanse hoffelijkheid (daar heb je er weer een) die op het randje van badinerend was. Als we rondgingen op ouderavonden om koffie te brengen, nam hij bij iemand die thee dronk met suiker en melk: thee met suiker en melk, bij iemand die koffie zwart dronk, vroeg hij zwarte koffie etc. Op die wijze zowel een band met de bezoekende ouder creërend, als een tongue in cheek grap met ons, want wij vonden dat bepaald hilarisch. Hij dronk alles ook netjes op. Ik hoefde geen rijtjes van hem te leren. Ik kreeg een zes op mijn rapport als ik elke week een Duits boek las en met hem besprak .

Ik lees nu een Frans woordenboek, zoiets is echt aan te bevelen. Ik kom erop doordat ik tegen mijn verwachting in opeens weer volledig bevangen ben door de woordliefde. De reden is dat ik twee boeken lees waarin heel veel mooie woorden staan: Pnin van Vladimir Nabokov, en The Peregrine van J.A. Baker. Een Engels woordenboek van kaft tot kaft lezen daarentegen is saai, je kent er toch teveel.
Maar wat een woorden in die boeken! Ik verzamel die woorden die ik mooi vind in Pnin nu, als een zelfstandig kunstwerk. Om ze met hun Webster’s Dictionary lemma af te drukken.

Neem nou: inglenooks, bathetic, loquacity, desuetude, inveigle, torpid, inflorescences,excruciating squeak, ruminant, frugal, systole, obligingly, truculently, crepitation, scintillant, porcupine, canthus, ovipositing, bauble, vagitus.

Ik bedoel maar. Geen woorden die ik in eén keer contextloos kan plaatsen. Toch roem je bijvoorbeeld Van Gogh om zijn kleurgebruik, en veel schilders doen en deden extreem hun best om unieke kleuren te vinden om iets precies weer te geven. Ik ben dan als lezer blij dat een schrijver die moeite doet. Niet dat het altijd moeilijk moet, maar het geeft een sprankelende sfeer aan het boek als de gekozen woorden alleen al mooi zijn. Wat zou Nabokov enthousiast over zoiets zijn. (Een grafische weergave van een woordveld op Synoniemennet)

Maar toch haalt niets het bij staren naar en bladeren in een grote Webster’s Dictionary.

Schermafbeelding 2014-11-27 om 11.25.57

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Anna op de Weegh
    Anna op de Weegh

    Anna op de Weegh schrijft experimenteel theater over honger, onhoudbare transformatie en de (her)ontdekking van een lichaam. Haar teksten zijn vlezig, tactiel en poëtisch. In de afgelopen vier jaar werkte ze o.a. als dramaturg, liep ze stage bij Theater Utrecht als regieassistent voor de voorstelling Panic Room en zette ze samen met Maggie Thedinga het tweekoppige collectief Disgusted & Horny op.