Krijt

Ook als ze al lang hebben leren lopen, werken veel kinderen bij het scheppen van buitenkunst het liefst op hun knieën, hurken, handen en voeten.

Misschien laten ze zich sturen door het woord ‘stoepkrijt’ of door het begrip ‘straattekenen’ en zou hun hoogstpersoonlijke evolutie van aapje tot tweebenig tekenaar sneller verlopen als het materiaal ‘steenkrijt’ was genoemd.

De meeste ‘echte’ beeldend kunstenaars weten, of leren al snel, dat het prettiger is om staand te werken. Achter een ezel of aan een werkbank. Jackson Pollock hoort, met iemand als Hermann Nitsch en, sporadisch, Gerhard Richter, tot de uitzonderingen die hun doeken op de grond legden/leggen.

Wat voor de benadering van de meeste kinderen pleit is dat het veel langer duurt voordat de regen een muurtekening heeft weggespoeld dan een straattekening – en de ontwikkeling van kindkunstenaars is natuurlijk gebaat bij de snelle opeenvolging van scheppen en uitwissen.

Evengoed lijkt het meisje dat/de jongen die deze tekening heeft gemaakt, me een tikje slimmer (of luier – die twee zijn verwant) dan zijn of haar gemiddelde leeftijdgenoot. Of trotser: ik buig niet voor de conventies van het stoeptekenen. Mijn figuren staan rechtop als ik dat wil.

De tekening. Een zeer eenvoudige mise-en-scène. Een moeder houdt haar dochter bij de hand. Het meisje heeft een hartvormige ballon vast. Geniaal detail: er loopt geen draad tussen kinderhand en ballon waardoor het gewichtloze hart nog lichter lijkt en werkelijk zweeft. De ballon heeft een eigen wil, net als die in Le ballon rouge.

Het hart vervult de huisdierfunctie: het meisje is er de baas over zoals haar moeder de baas is over haar. En, even meisjes onder elkaar, waarschijnlijk wil de tekenaar ook laten zien dat een meisje geen touw nodig heeft om een hart aan een lijntje te houden.

De tekening doet denken aan de beroemde ballonmeisjes van Banksy (deze en deze). Die zijn vetter, cartoonesker – bijna freezes uit een animatie. Dat maakt ze communicatiever. Maar persoonlijk vind ik deze krijttekening veel innemender. Subtieler. Echter. Bescheidener. En ook gewoon: mooier.

De figuren zijn zo fijntjes ingevuld, dat het net is alsof de kunstenaar (M/V) kleurpotloden heeft gebruikt in plaats van pastelkrijt. Wat me nog het meest bevalt aan het ding: het is gemaakt uit innerlijke noodzaak. Of om het wat minder zwaar te zeggen: voor de lol.

En: het werk is niet te koop.

Het is voor iedereen. Geen kunsttheoreticus, curator of koper/eigenaar die tussen ons en het werk in gaat staan. De afbeelding moet wedijveren met rozen die twee meter verderop in bloei staan, met elegante passanten en met wolken die door de hemel drijven. Toch vangt het je aandacht meteen.

Mooi detail: moeder lacht, dochter lacht. De figuren zijn vast naar het leven getekend, kijk maar naar de hardroze krijtstreepjes links die, naar ik vermoed, de lengte aangeven van de moeder en het meisje die model hebben gestaan voor dit portret.

De schuurmuur waarop de tekening is aangebracht, bevindt zich op een meter of tien van een bushalte. Op een dag stappen moeder en dochter in. Ze gaan wandelen in het park, ze haasten zich naar een familiefeest of naar een matinee in de schouwburg.

———–

Volgende week: ‘Mm-mm. En wat is voor jou… inspiratie?’ Linda vraagt, Martijn antwoordt. Een questionnaire.

Foto: mk.

In de Oorshop

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Ufo’s

Stel, je schrijft een verhaal waarin iemand uit je directe omgeving zichzelf zeker zal herkennen, wanneer stel je hem of haar daarvan op de hoogte? Zodra het verhaal voltooid is? Zodra je weet dat het gepubliceerd zal worden? Of zeg je er gewoon niets over en merk je het vanzelf wel als de ander er een mening over heeft?

Het zijn vragen die het afgelopen jaar meermaals door mijn hoofd gingen. Nu ik een verhalenbundel heb uitgebracht, heb ik meer personages opgevoerd dan in mijn twee romans bij elkaar – en dat betekent in dit geval ook dat ik meer gebruik heb gemaakt van de mensen om me heen, van hun uiterlijke kenmerken, hun geschiedenissen, hun karaktertrekken, noem het maar op.

Natuurlijk zou ik me kunnen verschuilen achter het veilige masker van de fictie. Ik zou kunnen beweren dat alles wat ik schrijf verzonnen is en daarmee elke persoonlijke vraag kunnen afwimpelen. Maar dat vind ik te laf, zeker tegenover degenen die zichzelf in het verhaal herkennen. Daarom heb ik hen van tevoren toch, na enig aarzelen, ingelicht. Ik ben dit voorjaar langs familieleden gegaan, langs vroegere vrienden en voormalig klasgenoten, allemaal met dezelfde mededeling: er zal een verhaal verschijnen waarin je, mocht je het lezen, wellicht flarden van jezelf herkent.

De toon van die mededeling was heel belangrijk. Het moest niet onnodig bedreigend klinken, ik schreef geen afrekeningen, en tegelijk wilde ik wel duidelijkmaken dat het om verhalen ging die uiteindelijk door anderen gelezen zouden worden.

Tot mijn genoegen maakte mijn mededeling op de meesten weinig indruk.

Een jeugdliefde vroeg, nadat ik haar vertelde dat ik een verhaal had geschreven over iemand die op haar leek, of ik het zout kon aangeven.

Een jarenlange vriend antwoordde, toen ik zei dat ik enkele details over hem en zijn vader had gebruikt, met een glimlachend hoofdschuddend: ‘Ach, fictie is toch een uitstervend genre. De waarheid, mijn vriend, staat in non-fictie.’

Bijna niemand voelde aanvechting het verhaal te lezen waarin hij of zij opdook. Inmiddels is mijn bundel verschenen en ik heb tot dusverre nog geen klachten gekregen van mensen die zich misbruikt voelen. Ik ben er nog niet uit of dat een goed of slecht teken is.

Vanochtend, terwijl ik mijn huis uitliep, realiseerde ik me wel ineens dat ik iemand vergeten ben tijdens mijn inlichtingsrondjes. De eigenaar van de erotische massagesalon aan de overkant van mijn straat. Tegenover hem heb ik uiteraard niet dezelfde verplichtingen als tegenover familieleden of vrienden, maar volledigheidshalve stapte ik toch op hem af.

‘Ik heb een verhalenbundel geschreven,’ zei ik aarzelend, ‘waarin een personage voorkomt dat enigszins op u lijkt.’

De man, een vroege vijftiger, zat zoals gebruikelijk op zijn brommer. Hij droeg een bomberjack en een strakke spijkerbroek. Volgens mij wachtte hij tot een van zijn werkneemsters hem een envelop kwam overhandigen.

‘Een boek?’ zei hij. ‘Serieus? Over Amsterdam?’

‘Niet per se. Het is fictie.’

‘Ah, met ufo’s enzo.’

Er viel een korte stilte. Toen vroeg hij: ‘Elke dag thuis zitten pennen, valt daar eigenlijk een beetje geld mee te verdienen?’

‘Jawel,’ zei ik. ‘Een beetje.’

‘Goed zo. De meeste jongeren leven tegenwoordig in een droomwereld. Dan vraag ik wat ze willen doen en zeggen ze: wat ik leuk vind. En ondertussen hebben ze geen piek in de zak. Ik wist al heel jong: ik wil geld verdienen. Ik vraag ook nooit aan mensen: studeer je, maar: waarmee ga je verdienen?’

Bij die laatste woorden keek hij me zo doordringend aan, dat ik snel antwoordde: ‘Nou, ik hoop dus met schrijven.’

‘Ja, natuurlijk, die ufo’s.’

De ufo’s waren hardnekkig. Die beklijfden meer dan alles wat ik zei. De deur van de salon ging open, een werkneemster drukte de man zijn envelop in de handen. Ik keek in stilte toe hoe hij de sleutel van zijn brommer omdraaide. Hij reed weg en ik verstond alleen nog dat hij mijn boek ‘beslist zou…’.

Archieven

Ook het onmiskenbaar auto-biografische element is programmatisch voor de rest van de bundel13.: in ‘De soldaat en de zee’ is het vooral de verwijzing naar militaire bijzonderheden die verantwoordelijk is voor de persoonlijke klank, en in ‘Aan een graf’ en ‘De moeder de vrouw’ is het de verwijzing naar de moeder. In sommige andere gedichten is het persoonlijke element meer gecamoufleerd en in ‘Het lied der dwaze bijen’ helemaal afwezig, daar de idee in dit geval op het abstracte niveau gehouden is.

1984
291
Martin Bakker ‘De twee nablijvers’ als programma-gedicht
Omslag Tirade nr. 291

Aanbidding

Zomergast David van Reybrouck stelde mij voor aan Sam Dillemans (en tegelijk ook aan het Amerikaanse duo Azure Ray, wiens rustige stemmen en cello’s daarbij op de achtergrond klonken). Dillemans’ boosheid en zijn onaangepastheid vind ik heerlijk, en in mijn hoofd klonk nog lang na wat hij zei over aanbidden. Ik transcribeer het even: “Waar het de mensen aan (‘t) ontbreekt voor mij den dag van vandaag is aanbidding. Mensen maken niet graag meer van mensen goden, ze maken graag van goden mensen. (…)* We moeten ook op de knieën kunnen vallen voor iets of voor iemand.”

De zwartkijker ziet hierin misschien vooral Dillemans (onbevredigde) behoefte om tot god verheven te worden. Maar mij ontroerde het om een andere reden. Ik kom namelijk uit een atheïstisch nest. Van religie komt oorlog en er is te veel ellende in de wereld om een universele rechtsprekende instantie te kunnen aanvaarden, zo werd ik opgevoed. Aanbidden is slecht, want geen mens is beter dan een ander. Mijn posters van Madonna moesten daarom van de muur. Als God bestond was er geen Holocaust, zei oma. Religie is bedacht om de mensen dom te houden en te onderdrukken, leerde ik op school.

Ik herinner me dat ik eens las dat er restanten van offers waren gevonden die dateerden van vóór de oudste samenlevingsvormen. Dat maakte grote indruk op mij. Opeens zag ik voor me hoe onze bebaarde voorvaderen overweldigd raakten als ze hongerig, na een paar dagen jacht, op een open plek kwamen, waar tussen de heiige dampen van de oerbossen dat hert stond, waar ze zo naar verlangd hadden, omgeven door dikke zonnestralen die tussen het donkere gebladerte neerdaalden uit de hemel. En dat ze dan hun blik oprichtten naar dat ontzagwekkende licht in de verte, dat hun verblindde. En dat ze dachten: daar zit iemand die ons ziet, die ons kan helpen. Daar zit iemand die weet dat we ook maar ons stinkende best doen. Dit besef maakte dat de oermens zijn naaste niet meer zomaar de hersenen insloeg, omdat hij bang was dat deze oppermacht hem anders geen nieuw hert meer zou gunnen. Of zoiets.

Oké, ik zie dat hierbij allerlei problematische aannames komen. Want heeft de mens godsdienstig (of de seculiere variant: schoonheids)besef nodig om zich te (willen) gedragen? Wie weet. Tegenwoordig houden we in elk geval niet meer van goden, niet meer van aanbidden (ook niet van ons gedragen). Geloven wordt al snel gezien als fundamentalisme, en kunst als een subsidieslurpende hobby. Velen hebben aan God en/of kunst een broertje dood. Af en toe een festival en een pilletje geven voldoende vervulling (al is het wel kut als je daarna opeens een strafblad hebt). Eigenlijk elke vorm van superio-autho-riteit is een bedreiging; onze Haagse/Brusselse bestuurders, de politie, de fietsenmaker. We bepalen liever alles zelf, we lezen hulpboeken voor dummies, volgen tutorials op Youtube. We prefereren goden die er volledig van doordrongen zijn dat wat zij doen eigenlijk niets voorstelt: goden bij wie je altijd op de koffie kunt komen. Dat zien we als een verworvenheid, democratisering, vooruitgang, in onze moderne seculiere wereld is geen mens meer waard dan een ander. Ik dacht dat deze neiging Hollandsch was, maar hij is volgens Dillemans dus ook Belgisch, en voilà, misschien wel universeel.

Dillemans’ woorden zetten mij aan het denken. Misschien laat dit gebrek aan aanbidden een gapende leegte achter. Misschien verlangen we er diep van binnen allemaal naar om op de knieën te vallen voor schoonheid, om te huilen om perfectie. En wat als we dichterbij dat transcendente komen, het goddelijke? Worden we dan allemaal zo kwaad als Sam Dillemans?

 

* “Merckx is een betere wielrenner dan Sam Dillemans. En ik ga nie de kleine kanten van een god in het licht stellen, in het licht plaatsen om te zeggen: kijk, hij is eigenlijk in zijn menselijke kantjes even klein als ik, dus we staan toch dichter bij elkaar. Nee! Michelangelo moest ook naar het toilet, das een feit, dat moeten we allemaal. Maar zet iedereen aan de sixtijnse kapel en ze geraken nog niet eens de stelling op. Dus. En dát is belangrijk.”

een dag

een ochtend

een ochtend lang heb ik het idee dat ik op zoek moet naar mijzelf
dat idee hebben heel veel mensen heel vaak
ergens ligt het zelf, en dan zijn wij er, op weg naar dat zelf – om er mee samen te vallen
welk deel van ons valt?
heeft het pijn als het neerkomt?

een overkoepelend probleem hierbij is dat je zelf ondeelbaar is
eenzelvigheid, met jezelf samenvallen, is een tautologie
tenminste, zou je zelf deelbaar zijn, dan viel ze uiteen in meerdere niet aan elkaar identieke entiteiten oftewel niet-dezelfden, waardoor er van ‘zelf’ geen sprake meer was
hoogstens van onderlinge gelijkenis
er zouden natuurlijk nieuwe zelven ontstaan, maar die ben jij niet

nee, erger
je zelf opdelen zou betekenen dat wat opsplitst gelijk is
aan dat wat opgesplitst wordt, een opsplitsend opgesplitste

zoiets valt binnen enkele seconden tot stof uiteen, of explodeert in de kern

moeilijk te zeggen

voor de zekerheid houd ik mijzelf extra goed vast die ochtend
een vasthoudend vastgehoudene – dat kan gewoon

.

een middag

er gebeuren de hele middag dingen die het daglicht niet verdragen
of, moet je zeggen: het daglicht verdraagt de dingen niet
daglicht, denk ik, is niet zo selectief
noch de dingen
het zijn de mensen die de dingen doen die ervoor kiezen
het daglicht onverdraagzaam te noemen

wat is er in het licht dat er in het donker ook is?

laat het gaan, lieverd
het is middag, geen nacht

.

een dag

waarschijnlijk komt er iets tot me in de loop van een dag

Een nul en een lul

Een water-hefmachine

Ik zat tussen drieënveertig dertienjarigen, omdat ik de krant verkeerd gelezen had. De tentoonstelling ‘1001 inventions ,’ heden in het voormalig postkantoor aan de Coolsingel in Rotterdam is een jeugdtentoonstelling. Het is een lovenswaardig internationaal initiatief dat compensatie hoopt te bieden voor de aandacht voor barbaarse wreedheden in de huidige moslimwereld door te tonen dat er veel ontdekt, gedacht en geweten is aldaar, in vroeger tijden. Dat had ik ook wel nodig want die lul in zwart met dat mes in zijn hand bij zijn in oranje geklede slachtoffer spookt voortdurend door mijn hoofd, en roept een misselijkmakende woede op. Compensatie dus.

Al Jazari, (Badi’al-Zaman Abū al-‘Izz ibn Ismā’īl ibn al-Razāz al-Jazarī (بديع الزمان أَبُو اَلْعِزِ بْنُ إسْماعِيلِ بْنُ الرِّزاز الجزري‎) (1136–1206)) – Turks polymath of Renaissancemens – doet al veel goeds. Hij is de auteur van het Boek van de kennis van ingenieuze mechanische apparaten. Het is typisch een wonderboek waar Rudy Kousbroek over geschreven zou moeten hebben, maar ik kan het niet opzoeken want er is helaas nog steeds geen Verzameld Werk. (Komt dat er nog…?) Een schitterende  verzameling doe-het-zelf platen van molens, pompen en klokken waar de intelligentie en het plezier van afspatten.

Een ketting-pomp
Een ketting-pomp

Toch nog verbaasd, wellicht door mijn onnozelheid op het vlak, was ik over het volgende. Ik lees nu een boek voor dummies: Wiskunde in 30 seconden van Richard Brown. De belangrijkste theorieën en stellingen in meet- rekenkunde en algebra.

Fibonaci, Pascal, Euclides, Diophantus etc. Het vermoeden van Poincaré. Dat doe ik omdat ik te weinig van wiskunde weet en hoop dat dit helpt. Verbaasd dus was ik dat bij elk lemma een doorleessuggestie staat waarin nooit een Arabische naam ontbreekt. Abu’ Abdalah Muhamad Ibn Musa Al-Khwarizmi bijvoorbeeld. Hij introduceerde het Indische getallenstelsel in de Islamitische wereld, waarna het gebruik van nul in de wiskunde populair werd.

Al Jazari wordt geacht een handwerkman te zijn geweest in het zuidoosten van het huidige Turkije, die meer in de hoek van blijven-proberen zat dan die van  berekening vooraf. Dat trekt me logischerwijs  als wiskundig nul die ik nog ben erg aan.

De 43 dertienjarigen zaten vanzelfsprekend bij de photo booth, maar leken ergens toch wel gegrepen door de gelikte presentatie. Zelf duik ik met hernieuwd enthousiasme in de wiskunde.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Tenta

    Tenta

    (beeld: Don Duyns – naar Hokusai) Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vaart

    Vaart

    Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant. Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.