‘Aspiratie, ambitie, verlangen’ – over autonomie

Het meest ‘subversieve’ dat je vandaag als schrijver kunt doen is misschien minder het ontregelen van een of alle bestaande regels, dan het opstellen van nieuwe regels. Aspiratie, ambitie, verlangen: dáárop lijkt het grootste taboe te rusten. Dit taboe doet zich bijvoorbeeld voor als verfijnde ironie – het ongeloof in de substantialiteit van grote verlangens – of als vulgair sentimentalisme – de kleinburger of universele consument die eist dat elk verlangen wordt ingezet voor zijn persoonlijke ontroering/entertainment. (De analogie (compliciteit?) met de huidige liberaal-democratische consensus lijkt me overigens evident: elk maatschappelijk verlangen dat de wil-tot-soepel-functioneren overtreft zou automatisch leiden tot de Goelag etcetera, etcetera.)

 Jeroen Mettes, Weerstandsbeleid (Wereldbibliotheek, 2011;p. 239/240).

‘Een blogstukje met een motto? Wat raar! Dat zie je eigenlijk nooit! Wat gek! Ik vind dat niet normaal! Het stukje is nog maar net begonnen en ik ben al helemaal uit mijn doen! Nou, wat vreemd zeg! Gut! Tjonge, jonge! Dat is heel anders dan wat ik gewend ben! Ik weet niet of ik dit wel leuk vind! Ik weet niet of ik dit wel trek! Ik vind het eng! Ik vind het griezelig! Ik vind het naar! Ik denk dat ik er maar eventjes vandoor surf! Het is mij allemaal een beetje te onvoorspelbaar hier… huuh!’

Tot mijn grote spijt had ik beloofd iets te schrijven over Stephen Kings vervolg op The shining (1977). Nou, vangen…

Auteur: Stephen King.

Boek: Dr. Sleep (2013).

Eindoordeel: beneden kritiek.

Blijkbaar bestaat er werkelijk zoiets als lage – al te lage – kunst. Ik heb totaal geen behoefte om in te gaan op het handjevol passages in Kings roman dat wel de moeite waard is en het ontbreekt me al helemaal aan de lust om over de rug (geen woordspeling) van Kings boek wat van mijn gebruikelijke flauwiteiten te debiteren. Al is op de talloze bespottelijke, occulte passages in Dr. Sleep die bekende uitspraak van Oscar Wilde van toepassing: je moet wel een hart van steen hebben om hierbij niet in schaterlachen uit te barsten. Hopelijk meldt zich een cineast van het kaliber Stanley Kubrick om Kings boek intelligent te adapteren voor het witte doek.

De Nederlandse vertaling van Dr. Sleep is verschenen bij de één of andere kloterige concernuitgeverij waarvan ik je, erop vertrouwende dat je het boek van King sowieso ongekocht laat, de naam onthoud.

In het algemeen geldt natuurlijk: koop je boeken en losse nummers van literaire tijdschriften bij zelfstandige boekhandels. En probeer je zoveel mogelijk te beperken tot titels die verschijnen bij zelfstandige uitgeverijen. Anders kun je je huis, je bezittingen, je dierbaren en jezelf net zo goed meteen helemaal ondersmeren met de zachte stront van zieke kistkalveren.

Overigens ben ik van mening dat auteurs die hun werk onderbrengen bij een concernuitgeverij – een heuse receptie/balie!, representatief geklede redacteurs!, borrels met luxe hapjes!, fotomomentje bij het ondertekenen van een nieuw ‘contract’!, anoniem kapitaal!, efficiency!, winstmaximalisatie! – zich geen grote muil kunnen veroorloven over cultuurbezuinigingen, verharding van de samenleving en censuur. Alles is in alles, zoals Multatuli leert.

Maar laat het maar weten als je er anders over denkt. Dan gaan we lekker polemiseren.

Tirade – bloedserieus.

Volgende week: ‘Hahaha, schitterend!’

‘Wacht, wacht, wacht… wacht nou es eventjes… beweer je nou dat er bij concernuitgeverijen helemaal geen goeie boeken verschijnen?’

‘Nee, sterker: het werk van verschillende van mijn lievelingsauteurs – sommigen springlevend, anderen morsdood, derden ergens daartussenin – verschijnt nu nog bij concernuitgeverijen… Maar noblesse oblige: ik zou graag zien dat alle supertalenten hun werk zouden onderbrengen bij zelfstandige uitgeverijen… Er zijn er genoeg: Van Oorschot, Wereldbibliotheek, De Harmonie, Van Gennep, Karaat, De Geus, Podium, Prometheus, Perdu, IJzer, enzovoort, enzovoort..’

‘Jezus… zijn jullie allemaal van die sektarische, mueslivretende sandalen bij Tirade? Of ben jij de enige? Met je rare Jezushaar. Godverdomme man, die bedlegerige lachebekjes van DasMag vind ik altijd net een stelletje VVD-ers, maar jij lijkt je op te houden aan de gans andere zijde van het lifestylespectrum…’

‘Ik dank je hartelijk.’

Soundtrack: Original Alpenland QuintettJetzt Geht’s Los.

 

 

In de Oorshop

Wisselzondag: Hannah van Binsbergen

Hannah van Binsbergen | Zoek de kogel die je waardigheid bewijst

Hoe kun je je aandacht ervan afleiden en weer eens een veld inlopen
waar niet veel meer aan de hand lijkt
Je moest niet lachen toen je viel voor iemand zonder hart
hoe vaak je ook beweert dat het een grap was
Ik kan niet zeggen dat ik heb geleefd op de manier die mij het beste leek
en kan niet kijken naar mezelf en wat er uit mijn lichaam stroomt maar
weet van de onmogelijkheid die dingen ooit nog terug te krijgen

Ik kan daar één ding over zeggen en dat is
dat het niet waar is

Je kunt niet kijken naar jezelf: deze dingen zijn niet nieuw maar lijken zo onmogelijk ver weg
als iemand over tafel leunt en zegt: ik heb een nummer voor je. Bedenk dat het een keer te laat zal zijn, je weet niet of er dan nog iemand is
Als iemand zegt: ik kan daar één ding over zeggen
en zich omdraait om te kijken hoe je valt of eigenlijk waarom
en je wist niet dat ze wisten dat je viel.

 

 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vrijdag frietdag

In het huidige nummer van Tirade (450) staat een tirade van Menno Hartman over patat, of beter gezegd: tegen patat. Hij schrijft het volgende:

Mij stoort de lucht van patat. Ik kan slecht tegen dingen die zich in een algemeen en groot publiek mogen verheugen. Waarom is dat? Is patat dan niet lekker? Ja­wel, één keer per jaar is patat lekker. Een mens moet zich beperken tot een keer per jaar patat. En dat is niet uitsluitend omdat je te dik wordt van patat. Dat is ook omdat er zo vreselijk veel andere dingen te eten zijn. Elke keer dat je patat eet, roep je over jezelf af dat je een gerecht niet zult leren kennen.

Wij aten vroeger thuis bijna elke vrijdag patat (overigens noemden wij patat ‘friet’ en dat vind ik toch een vriendelijker woord). Om de beurt moesten mijn zus en ik naar de snackbar (die wij ‘friettent’ noemden en ook dat vind ik een vriendelijker woord) in het nabijgelegen winkelcentrum om daar ‘voor vijf gulden’ te kopen, en soms een nasibal voor mijn moeder. Om de beurt probeerden mijn zus en ik hier vervolgens onderuit te komen, wat meestal leidde tot vreselijke ruzie. Was er een tijdje geen friet meer gegeten en waren we vergeten wie er voor het laatst naar de friettent was gegaan, dan werd er geloot. Ook dit leidde meestal tot ruzie. Verloor mijn zus de loting, dan zat ik vervolgens gniffelend op de bank te wachten tot ze terugkwam en dacht alvast verlekkerd aan de frietjes die mij zo dadelijk ten deel zouden vallen. Verloor ik zelf, dan liep ik met lood in mijn schoenen en bonzend hart richting de schuur om mijn fiets te pakken. Een enorme angst overviel me, iedere keer opnieuw.

De reden: ik was vreselijk bang dat ik een klasgenootje of anderszins bekende tegen zou komen. Die mij daar zou zien staan, in Snackbar Dagobert Duck. Met een zak friet. En een nasibal. Loser. Zeer slecht voor mij reputatie op het schoolplein, dacht ik. Soms verborg ik de plastic zak met het snackbar logo tijdens de drie minuten durende fietstocht naar huis zelfs onder mijn jas, waar mijn moeder op den duur ondefinieerbare vetplekken in ontdekt moet hebben.

Toch was het niet per se de angst om voor ‘goedkoop’ of ‘ongezond’ door te gaan die me op zulke momenten parten speelde. Omgekeerd had ik het namelijk ook: als ik met mijn ouders uit eten ging in een duur restaurant was ik misschien nog wel banger dat mijn leeftijdsgenoten ons zouden zien zitten, en dat ze mijn familie dan decadent of zelfs arrogant zouden vinden. “Lieke en haar ouders voelen zich zeker te goed om zelf hun eten te bereiden,” zo gonsde het door mijn hoofd. Naar mijn ouders toe verklaarde ik mijn restaurantfobie altijd heel nobel door te zeggen dat ik er gewoon niet van hield om bediend te worden. We kunnen toch ook thuis eten, mam, da’s gezellig, dan maak jij die lekkere lasagne, zei ik dan. En dacht: wat mijn part maak je die vreselijke visschotel waar ik iedere keer weer van gruwel, als je me maar thuis laat eten. Overigens bestelde ik bijna altijd een gerecht met frietjes, waar ik me dan weer voor schaamde, want waarom niet iets met orgaanvlees en/of zalmmousse.

Ik dacht dat dit alles zou veranderen op het moment dat ik ging studeren, maar niets was minder waar. Op de een of andere manier belandde ik in het enige studentenhuis van Amsterdam waar men er van hield om eigenhandig klein wild te schieten op het landgoed van iemands Britse familie en waar de ambachtelijke serranohammen boven de schouw te drogen hingen (totdat de maden eruit kwamen kruipen, dat dan weer wel). Als je zo nodig iets wilde frituren, dan moest je maar een pannetje olie opzetten. Een frituurpan kwam er niet in. Nog steeds vraag ik mij af hoe het mijn huisgenoten toch lukte om een zweem van goede smaak om zich heen te hebben wanneer het eten betrof, terwijl ze tegelijkertijd bijna iedere avond pasta-rode-saus (incl. analoog-kaas) naar binnen schoven. Want als je eenmaal bewezen hebt over ver-ontwikkelde smaakpapillen te beschikken, dan is het opeens wel weer bon ton om ‘slecht’ te eten. Het lukte me maar niet om wegwijs te worden in dit oerwoud van eet- en kookregels en op den duur begon ik steeds vaker kant en klaar maaltijden naar mijn kamer te slepen. 

Waar dit allemaal vandaan komt, ik weet het niet precies. Tegenwoordig ben ik allang niet meer de moeilijke eter die ik als kind was, en koken gaat me ook prima af, mits ik mijn best doe. Maar het probleem met faalangst is juist dat je op een gegeven moment je best niet meer doet. Ik heb het gevoel dat ik nog niet over het vermogen een ui te fruiten beschik op het moment dat er iemand meekijkt, dus probeer ik het niet eens meer en ben ik in de keuken degene die de kok toeroept dat ze normaal gesproken tosti’s eet als avondeten. Terwijl dat helemaal niet waar is. Maar dan heb ik in elk geval een houding.

Het probleem is dat ik het idee heb dat alles wat ik in mijn mond stop voor altijd iets zegt over wie ik ben, en misschien nog wel meer: over of ik de moeite waard ben. Ik kan dit gevoel niet goed uitleggen – het heeft mogelijk te maken met verschillende kerstdiners in de jaren ‘90 waarbij ik als enige familielid de amuses van mijn culinaire tante niet door mijn keel kon krijgen, wat resulteerde in een eindeloos ge-‘probeer het nou toch een keertje, één klein hapje maar’ van de rest van de tafel (ja, rotzakken, ik weet dat een amuse maar één klein hapje is, maar ik ga zo meteen een soepbord vol kotsen en dan zullen jullie voor altijd spijt hebben) waarna ik me tekort voelde schieten. Sommige dingen hoor je nu eenmaal lekker te vinden, en ik ben gevoelig voor wat hoort. Tevens heeft het waarschijnlijk te maken met het feit dat ik het hyperbewustzijn dat ik als kleuter al had de rest van mijn leven achter me aan heb gesleurd.

Dit alles leidde ertoe dat ik in Menno’s tirade een echo hoorde van de gemene culinaire smaakpolitie die zich al zo lang in mijn hoofd bevindt. De angst bekroop mij dat ik alleen maar redacteur van een blad als Tirade mag zijn als ik er tegelijkertijd toastjes met kaviaar bij eet. Maar afgezien daarvan vind ik friet ook gewoon een heel lief gerecht. Juist omdat het zo niet-verantwoord is helpt het mij eens in de zoveel tijd de strengheid die ik ten opzichte van mezelf handhaaf te doorbreken, en dat maakt het troostrijk. Ik herinner me hoe ik ooit op een terras vreselijke ruzie met mijn geliefde zat te maken -het ging er verhit aan toe en we stonden op het punt om elkaar te dumpen. Maar toen kreeg de oude vrouw die in haar eentje aan het tafeltje naast ons zat een bord friet voorgeschoteld. De combinatie bejaarde/patat was killing, en er was ook nog eens sprake van ketchup. Op dat moment gleed alle boosheid uit me weg en maakte plaats voor een eindeloze mildheid, zowel jegens mezelf als jegens mijn geliefde.  Zij had hetzelfde. We legden het bij.

Alleen maar complimenten

1377289_692566570762992_2027580411_nGisterenavond was ik te gast op de premiere van de NTR-documentaire Disco. In een volle bioscoopzaal gaf regisseur Arjan Vlakveld een korte inleiding op zijn film, die hij afsloot door te zeggen: ‘Na de voorstelling hecht ik geen waarde aan kritiek. Ik wil alleen maar complimenten horen.’

Het licht ging uit, en in de bijna twee uur die volgden leerde ik veel over een muziekstroming die me altijd meer een grap geleken had. Aangezien Disco volgende week* op tv wordt uitgezonden, zal ik er hier weinig over verklappen.

Het belangrijkste wat ik van gisteren heb meegenomen is niet een verbrede perceptie van de sociale impact van een muziekstroming, maar eerder hoe om te gaan met de reacties die je werk oproept. Natuurlijk is het grappig om te zeggen dat je geen kritiek wilt horen, maar het is ook een heel verstandige aanpak. 

De laatste dagen ben ik in bange afwachting van de eerste bespreking van mijn nieuwe boek. Niet zozeer bang door een gebrek aan vertrouwen in mijn werk, maar eerder vanwege het effect dat kritiek op me kan hebben.

Bij een groot compliment over het einde van een verhaal vraag ik me meteen af wat er mis is met het begin. Laatst herlas ik een bespreking van mijn eerste boek, en ontdekte dat alleen de kritiek bij me was blijven hangen. Als geheel bleek het een mooi positief stuk. 

Het ergste wat je na een recensie kan overkomen is dat je in drie slapeloze nachten tot de conclusie komt dat die recensent nooit zou zijn gevallen over een terugkerend thema of herhalende vertelvorm als je dat ene hoofdstuk maar had weggelaten. Het is als wensen dat je nooit met die geleende Mercedes dat te smalle straatje in gereden was: zinloos, en niets dan zelfkwelling. 

Dank je wel vriend Arjan Vlakveld. Een lichtend voorbeeld, ben je.

 

*zaterdag 9 november om 21:25 op Ned 3

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Stubs en goede en slechte ideeën

Ik ben geen schrijver maar een lezer en ik verdien mijn geld met iets vinden van wat ik lees. Dat is leuk werk en soms lastig , want die mening kan je niet goed uitzetten. Ik vind dus nu vrijwel altijd wel iets. Daarnaast denk ik voortdurend na over wat ik maar een stub zal noemen in het Wikipediaans, een aanzet tot een artikel of een verhaal. Iets waar ook veel schrijvers last van moeten hebben.  Ik heb in mijn leven een paar keer een goed idee gehad (een slecht idee was dat ik op 6 jarige leeftijd een verdrinkende wesp trachtte te redden.  In huiselijk kring noemt mij nu bijgeval de wespenkiller, omdat ik de steek die ik opliep nog steeds aan het wreken ben – vorige week in Duitsland 11, tussen twee handen. Een ander slecht idee is dat ik eens 13 meter naar beneden ben gesprongen over een hekje om te gaan plassen in wat ik dacht dat struikjes waren en wat boomtoppen bleken.)  Maar afijn de goede ideeën:  ik wil nog altijd iemand vinden die een at  random knop voor het internet kan maken: een knop waarop je drukt en waarna je naar een echt willekeurige website verdwijnt (Kaukasische geitenfokkers vereniging , Australische notaris, een kerk in het Midden-Westen van de VS.). Dat is écht surfen, en zoek maar eens: het kan niet en een wiskundige heeft me ooit uitgelegd waarom niet, maar dat vergat ik weer, iets met dat de kortste opdracht voor een willekeurige reeks een eindeloze reeks is.

Een ander goed idee is dat ik graag een website zou willen hebben met gratis ideeën voor romans, of mooie films www.stubsforyou.com  of zo. Ik kan daar moeiteloos veel plaatsen want die komen redelijk vaak langs, die ideeën, drie per nacht, vier op de fiets, zes tijdens hardlopen, zoals ongetwijfeld voor iedereen geldt.

Ik las in een heel goed boek over Oekraïne, dat wij in het voorjaar uitgeven (Grensland. Een geschiedenis van Oekraïne van Marc Jansen) bijvoorbeeld over de laatste otoman, Petro Kalnyshevsky.  Een bijfiguurtje, maar: ik zie de roman met de titel De laatste otoman al voor me, en ik zou die roman lezen ook (held van de Russisch-Turkse oorlog van 1768-1774 werd gevangengezet  door Potjomkin,  vanwege zijn verzet tegen Russische hegemonie over wat hij als gebied van de Kozakken beschouwde, verbleef decennia in een klooster, waar hij tot grote religiositeit kwam en verkreeg absolutie op zijn 110e , waarna hij verkoos in het klooster te blijven, stierf op 112 jarige leeftijd, voor mij ontvouwt zich hier een complete roman.)

Op mijn telefoon heb ik een aanzienlijke verzameling foto’s van teletekstberichten waar een verhaal in zit, voorbeeld ‘Een Canadees echtpaar probeert al twee jaar hun huis te verkopen, zoals velen zonder succes, en omdat de waarde van huizen alleen maar daalt, hebben ze een wedstrijd bedacht waarbij je hun huis in Ontario kan winnen. Deelnemen kost 100 Canadese dollar, en een essay over waarom juist jij dit huis moet hebben. Met drieduizend aanmeldingen zouden ze hun vraagprijs binnen hebben.’

Op zo’n idee-site zou ik dit soort aanzetjes willen verzamelen.  Bestaat zoiets? Of is het een slecht idee? Nog eentje om het af te leren: in het werkelijk geweldige boek: The Emperor of all Maladies. A Biography of Cancer van Siddharta Mukherjee (dank, Machiel!) citeert de auteur de geschiedschrijver  Herodotus die van de Perzische koningin Atossa vertelt dat zij kanker had: een Griekse slaaf overreedt haar het gezwel uit te laten snijden. ‘Soon after that operation, Atossa mysteriously vanishes from Herodotus text’ en met deze zin betreedt ze de wereld van de novel stubs, een fascinerende aanzet tot een verhaal…

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

William Gaddis en dr. P.H. Ritter jr.

Een paar weken geleden stond er in De Groene Amsterdammer een essay van Xandra Schutte over de literaire kritiek. Daarin haalt ze een anekdote aan uit het boek The Recognitions (1955) van William Gaddis: een dichter en een criticus ontmoeten elkaar bij een kleermaker en ze beginnen een praatje, terwijl ze in hun onderbroek zitten te wachten terwijl hun broeken op maat worden gemaakt. De criticus heeft een boek bij zich. ‘Bent u dat aan het lezen?’ vraagt de dichter. ‘Nee,’ antwoordt de criticus, ‘ik moet het bespreken.’ Waarna hij vertelt dat hij voor zijn bespreking alleen maar het omslag nodig heeft.
            Deze romanscène deed me denken aan een anekdote over de radiocriticus dr. P.H. Ritter jr. (1882–1962), die volgens uitgever Geert van Oorschot ‘corrupt tot in zijn nieren’ was. In vooral de jaren dertig hadden Ritters radiobesprekingen dusdanig veel invloed op de boekverkoop, dat uitgevers op allerlei manieren probeerden te zorgen dat hij hun boeken besprak. Legendarisch is het verhaal dat Ritter een keer door een uitgever een recensie-exemplaar kreeg toegestuurd met daarin een briefje van vijfentwintig gulden. Vervolgens zou hij zijn radiolezing zijn begonnen met de woorden: ‘Reeds het openslaan van dit boek was mij een waar genoegen!’
            De anekdote over Ritter waaraan ik door de scène in The Recognitions moest denken, staat in het boek De koorddansers en andere herinneringen van Rico Bulthuis. Ritter was samen met Bulthuis en medecritici Anton van Duinkerken en Gabriël Smit op weg naar de boekenbeurs in Antwerpen, waar hij een lezing moest houden. Op weg daarnaartoe, in een boekhandel vlak bij de grens, jatte hij het omslag van het boek waarover hij moest vertellen. Gabriël Smit zag het en zei: ‘Ge zult niet stelen, en als toegevoegd gebod: ook de toehoorders niet voor de gek houden.’ Waarop Ritter volgens Bulthuis antwoordde: ‘“Als criticus ken je de motieven van de auteur, je proeft zijn of haar stijl en het geringe dat je over een recent werk” (en hij tikte op zijn tas) “te weten komt is voldoende om je eurdeel te vestigen.”’ Er staat ‘eurdeel’ omdat Ritter nogal bekakt praatte. Volgens hemzelf kwam dat door een spraakgebrek.
           
Over Ritters lezing in Antwerpen schreef Bulthuis: ‘Ik moet eerlijk bekennen dat hij het knap deed.’

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.