Thomas Blondeau (1978-2013)

Afgelopen donderdag zou Thomas als ‘mooiboy’ komen. Eerbiediger gezegd: met zijn charmant accent en evenzo fijnzinnige voorkomen zou hij twee teksten voorlezen, een brief van Ted Hughes over het werk (en de dood) van zijn vrouw Sylvia Plath en het gedicht ‘To His Coy Mistress’ van Andrew Marvell. Beide teksten werden ingebracht door talkshow-gasten Eva Rovers en Katie Roiphe, maar het waren teksten die door Thomas zelf gekozen hadden kunnen worden.

Woensdag smste Thomas dat hij zijn optreden als mooiboy misschien moest missen. Hernia, ‘plots opgestoken’. Hij was nog in Antwerpen. ‘Grote voordeel: dokters verdoven je hier. Onverdoofd bevallen is hier barbaars. Nu altereren tussen hete straal en ijsberen. Toitoitoi morgen’. Hij schreef ook dat de verdoving hem wat ‘Eline Veresk’ maakte.

In zijn brief betreurt Hughes hoe de laatste gedichten van Sylvia Plath in de betekenisgevende schaduw van haar dood zijn komen te staan. Kort na het schrijven van de Ariel-gedichten, pleegde ze zelfmoord. De gedichten werden veelal gelezen als voorbode, terwijl haar echtgenoot het moment van haar zelfverkozen dood toevallig acht. Hij leest in de Ariel-gedichten juist hernieuwde levenskracht. Haar dood heeft die interpretatie verstomd. De brief is een waarschuwing, of een pleidooi. Een pleidooi voor het blijven zien van de open ruimte in de woorden. Het overlijden van de schrijver mag niet tot een donkere schaduw uitdijen waardoor het werk zijn kleurschakeringen kwijtraakt.

In het zeventiende eeuwse gedicht van Marvell probeert de spreker zijn minnares tot seks te verleiden. Eerbiediger gezegd: het gedicht waarschuwt voor de tijd, die ons op de hielen zit. Hadden de spreker en de minnares een eeuwigheid gehad, dan zou hij voor het bewonderen en beminnen van alleen al haar ogen en voorhoofd een eeuw uittrekken. Maar die tijd is er niet, de dood ligt altijd om de hoek: ze moeten het er nu van nemen.

The Grave’s a fine and private place,

but none I think do there embrace.

Zaterdag zei Thomas in een prachtig cover-interview met nrc.next: ‘Ik geloof heilig in het adagium: doe elke dag iets waar je bang voor bent.’

En ook: ‘Vaak zie ik ook op tegen ontmoetingen – een angst is het niet, maar ik moet me ertoe zetten.’ Dat straalde niet van hem af. Hij was zo’n fijne aanwezigheid, ging met zoveel aandacht in gesprek. Zo charmant en innemend dat je altijd achterbleef om terug te geven. En zorgzaam op een wijze die hem zo natuurlijk leek. Een jaar geleden zat ik zes weken met mijn been omhoog op bed. Thomas stelde voor om langs te komen, met whisky. Bij gebrek aan Vlaamse dokters en hun paardenmiddelen, achtte hij sterke drank noodzakelijk. Op het laatste moment belde ik hem af, ik schaamde me: op bed en verkrampt van pijn zou ik geen goed gezelschap zijn. ‘Och pop’ en ‘Beterschap’.

Toen ik het interview zaterdag in nrc.next las – ‘Bijna iedere afspraak wil ik eigenlijk afzeggen. Dat doe ik natuurlijk niet.’ – schaamde ik me opnieuw. Ik had ons wél afgezegd. We hadden moeten drinken, natuurlijk. Whisky als waardige medicijn tegen sociale schaamte en fysieke pijn. Al had Thomas inmiddels wat beters gevonden: de liefde.

Maar wie iets prachtigs vindt, is nog niet uitgezocht. Het was hem zo gegund, verdomme, verdomme! Het was hem zo gegund: die liefde, geluk, een volgende (en daarop volgende) roman, elke dag een stap over de angst, het leven. I can’t go on, I’ll go on. En verder.

Vrijdag stuurde hij dat het beter ging, ‘Nog een paar dagen moederland, denk ik.’ En aansluitend wel drie keer: ‘Ik maak het goed, de volgende keer.’

Dat dat niet meer kan, is onverteerbaar. 

In de Oorshop

De geschrapte ‘bedscènes’ van J.J. Voskuil

Wat is de beste naoorlogse roman uit de Nederlandse literatuur? Ik zou zeggen: Bij nader inzien van J.J. Voskuil. Een briljante of liever gezegd mieterse roman van 1207 bladzijden over een groep studenten in Amsterdam. Hoewel de eerste druk uit 1963 in de ramsj belandde, werd er in 1985 een herdruk gemaakt. Bij die gelegenheid verscheen in De Volkskrant een interview van Lisette Lewin met de schrijver. In De buurman staat hoe dat gesprek verliep: ‘De interviewster kwam om twee uur. Ze had mijn boek niet uit gekregen, maar ze had er wel een indruk van. Wat haar in wat ze gelezen had vooral intrigeerde, was het ontbreken van sex. Een groot deel van het gesprek gebruikte ze om daar meer over te weten te komen. Ik reageerde daar stug op, ging me steeds ongelukkiger voelen en betreurde het eraan te zijn begonnen.’
            Het merkwaardige is dat in het gepubliceerde interview het onderwerp seks in het geheel niet voorkomt. Dat zal zijn omdat Voskuil ‘stug’ deed en er weinig over kwijt wilde.
            Pas zes jaar later, 28 jaar na de verschijning van de eerste druk, kreeg Bij nader inzien grotere bekendheid doordat Frans Weisz de roman bewerkte tot een televisieserie. Het feit dat in die 1207 bladzijden weinig aandacht is voor seksualiteit, bleef mensen ondertussen bezighouden. In 1991 verscheen een lang, in boekvorm verschenen interview van Jan Fontijn met Voskuil. Op pagina 32 vraagt Fontijn naar het ontbreken van de seksualiteit. Voskuil legt uit dat het door de tijd kwam: ‘Men sprak er niet over in het openbaar, het was nauwelijks onderwerp van gesprek.’ Om daar later op typisch Voskuiliaanse wijze aan toe te voegen: ‘Seks was het probleem niet van het boek. Het probleem van het boek is: vrienden, wat doe je ermee. Hoever gaat vriendschap? Nou, vriendschap betekent niets. Dat is de boodschap van het boek.’
            Hiermee liet Voskuil niet het achterste van zijn tong zien. Dat seks wel degelijk een rol speelde in die vriendengroep, blijkt uit de postuum gepubliceerde roman Binnen de huid, die begint waar Bij nader inzien eindigt, en waarin seksualiteit min of meer het hoofdthema is. Hoe kan het dan dat dat thema in Bij nader inzien vrijwel afwezig was?
            Het antwoord ligt in de zojuist verschenen correspondentie tussen Voskuil en Henk Romijn Meijer, Een trans-Atlantische briefwisseling. Romijn Meijer was degene die zorgde dat Bij nader inzien bij Van Oorschot verscheen. Voskuil had het manuscript ingeleverd bij Reinold Kuipers van Querido. Die zag er weinig in, waarna Romijn Meijer het boek ophaalde en naar Geert van Oorschot bracht. Diens reactie op het boek wordt schitterend beschreven in Voskuils portret ‘Geert’, eerst verschenen in Tirade en daarna in Onder andere.
            Maar Romijn Meijer heeft zich ook met de inhoud bemoeid. In een brief van 17 oktober 1962 vroeg Voskuil aan Romijn Meijer: ‘Een artistiek probleem, waarover ik zo gauw mogelijk jullie oordeel wil hebben. Passen de scènes “onder de gordel” eigenlijk in dit boek?’
            Romijn Meijer antwoordde in een brief van vier dagen later: ‘We [Romijn Meijer en zijn vrouw] hebben over die bedscènes gedacht en ik zou je aanraden om ze weg te laten.’
            In de brieven erna gaan Voskuil en Romijn Meijer nog uitvoerig op het thema van de seksualiteit in. Uit een latere brief blijkt dat de ‘seksuele kwestie’ Voskuil ‘drie weken van bijna absolute slapeloosheid’ heeft gekost. Uiteindelijk schrapte hij op aanraden van Romijn Meijer alle expliciet seksuele scènes. En zo werd het inderdaad een roman die uitsluitend over vriendschap ging. En valt er in Bij nader inzien alleen tussen de regels te lezen wat in Binnen de huid expliciet aan de orde kwam.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Tirade op Maandag – Drie kleine gerechten

‘Wat ik van die Pietendiscussie vind? Tegen Pieten heb ik geen bezwaar, mits er behalve zwarte ook maar witte en gele Pietermannen zijn. Waar ik wél een groot probleem mee heb: Sinterklaas. Wat een autoritaire klootzak! Mijter en staf inleveren, zelf de zak in kruipen en dan hups over de reling van die anachronistische stoomboot de Noordzee in. Ben je nou helemaal besodemietert met je dikke boek en je rare baard. Lazer op man, bemoeial, ga de vissen maar commanderen.’ Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de zeekoe. Case closed.

Okidoki… laten we maar meteen uit petto gaan.

Oftewel: aan tafel! Welkom bij Tirade, welkom bij de Maandagochtendshow van 21 oktober 2013. Drie kleine gerechten. Het eerste heb je al achter de kiezen. Dus we beginnen met – hoe kan het ook anders! – het tweede gerecht:

2/3: Het Korps Mariniers

Als twintigers waren Gilles en ik allebei hartstikke homoseksueel. Tja, welke jongeman niet? Je groeit op in een homoseksuele wereld. Je weet niet beter. Je wordt opgevoed tot homoseksueel – als het ware. En hoe gaat dat met al dan niet vermeend homoseksuele mannen? Dat kan iedere kromgeaarde Gijpiaan je vertellen: zodra je in de puberteit geraakt, zorg je dat je als de sodemieter in een voetbalteam belandt… heerlijk achter andere knullen aandraven in de buitenlucht… blote benen… gehijg, gezweet… de omhelzingen na het ‘scoren’… En dan moet het beste nog komen: met z’n allen joelen en glibberen onder de groepsdouche… zo, even de shampoo pakken, o sorry is dat je piemel, nou ja: als er maar spul uit komt!

Iedere voetbalclub is een homoclub.

Echter, zodra je als homoseksueel onder de wapenen mag, wil je meedoen met het echte werk… dan zorg je natuurlijk dat je d’r bijkomt… dat je vooraanstaat… dat je deel wordt van de organisatie met de hoogste dichtheid homoseksuelen: Het Korps Mariniers.

Gilles en ik hebben er een heerlijke tijd gehad.

Het is precies zoals homoseksuele politici als Hans Wiegel en Henk Kamp al bij herhaling hebben opgemerkt: als er één plek is waar je als heteroseksueel niks te zoeken hebt, dan is het wel het Korps Mariniers. Lekker met je grote gun achter elkaars kont door de modder kruipen. ‘Bob… geef me rugdekking, snel!’… Nee, je hoeft geen Master in de psychologie te hebben om te zien dat dergelijke ‘oefeningen’ niks voor hetero’s zijn.

Aanvankelijk dacht ik zelf oprecht dat ik, zoals de andere mannen bij mij op de voetbalclub, en later bij het Korps Mariniers, gewoon homoseksueel was…  je doet je best, je moet er altijd zelf wat van maken in het leven… Als je je eens onprettig voelt, kom je niet op de gedachte dat het iets met je geaardheid te maken zou kunnen hebben… Maar vaak, als we tijdens internationale oefeningen met z’n allen in de grote tent lagen – iedereen druk aan het pijpen en aftrekken en kontneuken, ik hoef je denk ik niet te vertellen hoe het er ’s avonds aan toegaat bij het Korps Mariniers – dan keken Gilles en ik elkaar vaak aan met zo’n gezicht van: ‘Ik vind hier eigenlijk helemaal niks aan.’

Op een gegeven moment, ik weet het nog heel goed, het was gewoon in de kazerne in Nederland, zaten we samen in de mess onze aardappelsoep met rauwe prei en zand te eten, bekende ik dat ik het nog niet helemaal zeker wist, maar dat ik soms vermoedde dat het soms in de verte misschien leek of ik me misschien eigenlijk soms eventueel weleens een heel klein beetje aangetrokken zou kunnen voelen tot… nou ja… vrouwen.

Gilles had precies hetzelfde!

Vanaf die dag hebben we elkaar geholpen uit de kast te komen als hetero. Dat we allebei van lezen en schrijven houden staat er los van al denk ik wel dat het een gevoel van vertrouwen verstrekte/versterkte.

De echte doorbraak kwam toen we tijdens een tropentraining in Palladina samen aan wal waren gegaan om in Do Brasil een bord kip met aardappelen te eten en onze blikken hier en daar aan een stukje vrouw bleven hangen. Gilles fluisterde: ‘Ben jij een borstenman of een billenman?’

‘Ik ben een brillenman,’ zei ik ‘ik val op intelligentie. Op sensibiliteit, op taalgevoel.’

‘…’

‘Al is, om Willem Brakman te citeren, ‘een goed koppel billen’ natuurlijk nooit weg.’

‘Hahaha!’

‘Hahaha, schitterend! En borsten: idem.’

De lach der opluchting – we legden vijf cruzeiros op tafel en verdwenen de nacht in. Kort daarna zwaaiden we af.

Bij dit personalistische stukje past ook wel een foto uit die tijd. Hier zijn we op training in Noorwegen. Die muts op de voorgrond is Gilles, die met die grote neus, in het midden, dat ben ik. En helemaal links zie je Henk, een beetje een ongrijpbare figuur was dat… die is er later met een getrouwde vrouw vandoor gegaan, waarmee hij tegenwoordig als het acrobatenduo Henk & Eveline door Rusland en China toert, toen ik onlangs zat te zappen zag ik op C.N.N. een –

Ik is de naam van een personage?’

Ik is een acteur op zoek naar een rol.’

‘Nou maar hopen dat ze bij het Korps Mariniers een beetje gevoel voor humor hebben.’

‘Kut, daar heb ik effetjes niet aan gedacht… straks meteen naar de boekhandel voor een handboek Kung Fu. Hoofdstuk 16: wat te doen tegenover zestig schuimbekkende homoseksuele beroepsmilitairen? Hieeehong Kwakaa!’

‘Iets anders: je zou het vandaag over Jan Wolkers hebben. Over Het Tillenbeest.’

‘Jawel, maar dankzij de ruimtevaarttechnologie die ik op mijn computer heb geïnstalleerd, kan ik vanaf hier aan al jullie smoelen zien dat niemand – bijna niemand – de moeite heeft genomen om dat verhaal ter voorbereiding op dit stukje even te lezen. Waar of niet?’

‘Dat is wel een beetje waar.’

‘Dus laat ik dit zeggen. Het verhaal verscheen in februari 1959 in Tirade. En hoewel de invloed van Reve op Wolkers nog onmiskenbaar is in Het Tillenbeest (jammer dat Wolkers dat definitieve essay over De avonden dat hij in 1991 aankondigde in de VPRO Gids nooit meer heeft geschreven) – is het kortverhaal al een echte Wolkers. Iedere aankomend auteur die iets naar Tirade wil opsturen mag Het Tillenbeest eerst vijf keer overschrijven.’

‘Dus Jan Wolkers debuteerde ooit in Tirade?’

‘Dat wilde ik even gememoreerd zien.’

3/3: Poessie Meknet – gesprek van de dag

In de tuin van bejaardentehuis De Gouden Krulspeld zitten, onder een verkleurende plataan, twee dametjes op een bankje.

‘En met je andere kleindochter?’

‘Met Eva? Ook goed. Die is tegenwoordig alleen nog maar aan het lezen. Vroeger zat ze de hele dag naar haar App-phone te koekeloeren, maar tegenwoordig is het lezen, lezen, lezen.’

‘Boeken?’

‘Literaire tijdschriften. Vooral Tirade.’

‘Ja, wat leuk dat dat nog bestaat hè? Mijn kleinzoons lopen er ook de hele tijd mee rond.’

‘Met de Tirade?’

‘Ja, precies, met de Tirade.’

‘…’

‘Houden ze ook van lezen? Of is het om indruk te maken op de meisjes?’

‘Wat?’

‘HOUDEN ZE OOK VAN LEZEN? OF IS HET OM INDRUK TE MAKEN OP DE MEISJES?’

‘De meisjes. Denk ik.’

‘…’

‘Weet je hoe ze Tirade noemen?’

‘?’

‘Een pussy magnet.’

‘Wat is dat?’

‘Iets om indruk mee te maken op de meisjes.’

‘Een poessie meknet. Nooit van gehoord.’

‘Je weet toch hoe dol meisjes op jonge poesjes zijn? Waren wij toch ook vroeger? Die zijn dol op poesjes… op huiselijkheid en aanhankelijkheid in het algemeen.’

‘Zijn ook schattige dieren, poesjes. Mijn moeder zei altijd – ’

‘Dus die knullen denken: als ik rondloop met zo’n gezellig tijdschrift, dan maak ik een huiselijke, knuffelige druk en dan komen de lieve jonge meisjes vanzelf als poesjes aangetrippeld.’

‘Slim bedacht.’

‘Hoe heet dat boekje van Rudy Kousbroek ook alweer waar jij vroeger zo dol op was? Dat boekje met die fluwelen kaft?’

De aaibaarheidsfactor.’

‘Ja! De aaibaarheidsfactor. Tirade heeft een hoge aaibaarheidsfactor.’

‘Poessie Meknet.’

 

Regen is een zegen – toegift

De week is weer geopend hoor… en trek je niks aan van het grauwe weer, hè?… dans, lach, lees en leef – en máák er wat van deze week, want voor deze week geldt hetzelfde als voor de vorige: ze komt nooit meer terug. En zoals Martina Navratilova al zei: ‘Het moment van overwinning is veel te kort om daarvoor alleen en voor niets anders te leven.’

Bovendien: voor mij zijn jullie zijn allemáál kanjers!

Soundtrack bij dit stukje, speciaal voor alle lieve jongens van het Korps Mariniers: De Tweede Vioolromance van Beethoven, door Emmy Verhey (althans, de vioolpartijen, de rest wordt gespeeld door het orkest).

Volgende week: Omdat ik Stanley Kubricks verfilming (1980) van Stephen Kings The Shining (1977) zo goed vond, Marko refereert hieronder, grappig genoeg, ook aan die film, lees ik nu het vervolg op die roman: ‘Dr. Sleep’, je lacht je slap.

Tirade – jouw eigen pussie meknet.

Lange dagreis naar de nacht

Ik zat in de schouwburg en de tranen stroomden over mijn wangen. Sinds lang was ik weer naar het toneel gegaan, om Lange dagreis naar de nacht van Eugene O’Neill te zien. Ik kende het stuk niet, behalve dan van naam.

Toen mij duidelijk was hoe de tragische vork in de steel zat, kon ik niet anders dan obsessief kijken. In Lange dagreis staat het gezin Tyrone centraal. Ouders en beide zoons zijn zwaar beschadigd. Moeder is juist teruggekeerd uit een klinkiek en ontkent dat ze nog steeds een probleem heeft. De mannen zouden haar en haar medicijnkast wel willen controleren, maar door haar manipulaties komt het daar niet van. Ze lijdt aan een morfineverslaving* en probeert haar man en zoons zo ver mogelijk van zich af te houden – door toenadering te zoeken. Ze is een vat vol irrationaliteit. Het spel van Marieke Heebink deed me bij wijlen denken aan Jack Nicholson in The Shining: van poeslief naar agressief en van meegaand naar ijskoud binnen een split second.

Er is nog veel meer aan de hand. Zoon Edmund blijkt TBC te hebben, en wanneer dat naar voren komt is hij voor de anderen al overleden. Vader heeft het beste voor met iedereen ‘maar binnen aanvaardbare grenzen’: hij blijkt een harteloze vrek. En zoon Jamie is een losgeslagen pierewaaier, laf, gemeen en manipulatief. Hij heeft daarmee de beste eigenschappen van zijn ouders geërfd. De vechtscène tussen de broers, tegen het eind van het stuk, was ronduit beangstigend. Er gaan nog doden vallen ook, dacht ik, maar zover kwam het niet. O’Neills tragedie blijft er een van woordelijke gevechten. De verwijten, beloftes, beschuldigingen, excuses, chantagepogingen, spijtbetuigingen en ontkenningen zijn niet van de lucht, maar alles in omfloerste bewoordingen.** Zinnen die iedereen zo zou kunnen uitspreken.

Ergens halverwege de vierde akte begon ik te huilen. Ik wist niet waar het vandaan kwam, volgens mij had ik niet eerder om een toneelstuk gehuild. Niet bij Aeschylus, niet bij Sophocles,*** ook niet om het werk van Tom Lanoye. Had het drankje in de pauze er iets mee te maken? Kon Aristoteles’ Poetica dit verklaren? Of mocht ik volstaan met de gevoelsmatige uitleg dat goede kunst je nu eenmaal midden in het strijdgewoel moet werpen?

Er zat niets anders op dan met rode ogen terug naar huis te lopen. De lange omreis terug naar huis.

 

* Over morfinisme gesproken: lees Hans Fallada’s verlavings- en afkickverslag Drei Jahre kein Mensch.

** O’Neill combineert de theorieën van Martin Buber en Emmanuel Levinas over menselijke interactie.

*** ‘Het is ‘n goddamn Griekse tragedie…’

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

We should all be feminists (/female sexists)

Gisteravond bezocht ik de eerste editie van Weijers & Van Saarloos: de nieuwe seksistische talk-show, een reeks interviews in Spui 25 met enkel vrouwelijke gasten. In de hoogmoed van een glas teveel wijn achter de kiezen beloofde ik mede-Tirade redacteur Simone vervolgens achteraf dat ik hier vandaag een kort verslagje zou schrijven – wat op zich heel slim van mij was, want ik had nog helemaal geen idee voor mijn vrijdagstukje, maar ook een beetje dom, want belofte maakt schuld:

In de zaal zat een stuk of 150 bloedmooie intelligente vrouwen (is dit seksistisch van mij? nou ja), afgewisseld door een enkele man. Niña Weijers en Simone van Saarloos beklommen het podium alsof ze nooit anders gedaan hebben (dit is mogelijk waar) en verwelkomden de eerste gast, Eva Rovers, die sprak over de biografieën van Helene Krüller-Möller en Boudwijn Büch die zij schreef/waaraan zij schrijvende is. Het leverde een interessant gesprek op, waarin aan de hand van een brief van Ted Hughes over het werk van zijn dan al overleden echtgenote Sylvia Plath duidelijk werd hoe iemands overlijden een schaduw over iemands werk kan werpen (zouden we net zoveel tekenen van onheil in de poëzie van Plath lezen als zij als 88-jarige vrolijke demente vrouw gestikt was in haar bejaardenhuishavermout? Waarschijnlijk niet.) Uiteindelijk vond Rovers het toch fijner om een biografie te schrijven over iemand die al overleden is, want in dat geval kun je een leven als geheel beschrijven en heb je al wat meer inzicht in wat dit leven als geheel betekend heeft.

De avond werd vervolgd door Hanna Bervoets, die een mooie en verontrustend herkenbare column voorlas die een brug naar het tweede deel van de avond vormde, en waaruit al bleek dat het niet zozeer onze chaotische levens zijn die ons ongelukkig maken, maar onze hysterische orde-in-chaos-scheppende neigingen. In die zin ontstaat er misschien wel helemaal nooit chaos, alles onder controle hoor, maar wel een hoop frustratie en stress doordat we de chaos die zich keer op keer aan probeert te dienen onderdrukken. (We ruimen alle rotzooi al op nog voordat we hem maken, maar ergens is er een vuilniszak vreselijk aan het lekken – zo’n soort beeld kreeg ik er bij).

Dit was ook min of meer wat de tweede geïnterviewde van de avond, de Amerikaanse schrijfster Katie Roiphe, beargumenteerde. Haar boek, in vertaling ‘Lof van het rommelige leven’ is, zoals zij het zelf omschreef, een pleidooi voor ‘leven alsof er over vijf minuten een piano op je kop klettert.’ Carpe Diem dus. Zo’n soort leven is helemaal niet voor mij weggelegd en bij de woorden ‘Carpe Diem’ denk ik altijd alleen maar aan de gelijknamige camping in Zwitserland waar mijn ouders en ik in 1997 drie weken lang gigantische modderstromen uit de tent probeerden te weren, dus ik was hier normaal gesproken uit principe afgehaakt, ware het niet dat Roiphe een goede en grappige spreekster is, die eveneens een pleidooi hield voor het omarmen van de ‘rommelige familie’, waarin alles misschien niet picture perfect is – maar waarin dat ook helemaal niet hoeft. Dat vond ik een mooie gedachte. Ze illustreerde dit aan de hand van voorbeelden uit haar eigen familie (zelf is ze een alleenstaande moeder van twee) en liet en passant een paar interessante feiten vallen. Voorbeeld: vandaag de dag leeft in Amerika 53% van de kinderen van moeders onder de 30 in een gezin met een ‘single mom’.

Dit gegeven vond ik opvallend, want eerder deze week las ik in het essay Gender Inequality and Cultural Differences van Susan Moller Okin dat in de jaren ’80 nog ‘slechts’ om en nabij de 25% van de kinderen opgroeide in een ‘single-female household’. Dit zou op zich een positieve ontwikkeling kunnen zijn: misschien vinden vrouwen tegenwoordig sneller een weg uit een ongelukkig huwelijk, maar het is wel verontrustend dat gescheiden vrouwen er na hun scheiding financieel nog altijd op achteruit gaan, terwijl mannen juist meer gaan verdienen. In hetzelfde essay ageert Moller Okin tegen het feit dat veel vrouwen in het postmodernistische tijdperk zich niet meer tot het feminisme willen rekenen omdat feminisme een vorm van essentialisme is: het gaat er vanuit dat er een essentie is aan ‘vrouw-zijn’ en, dientengevolge, dat vrouwen op de hele wereld kampen met dezelfde soort problematiek. Termen als ‘gender’ en ‘vrouw’ zouden net zo verwerpelijk zijn als iedere ander vorm van generalisatie.

Tot op zekere hoogte, zegt Moller Okin, is dit misschien terecht. Een vrouw in Afrika die wordt onderdrukt, heeft immers niet alleen te maken met seksisme, maar hoogstwaarschijnlijk ook met racisme. Toch gaat zij in tegen dit anti-essentialistische standpunt en beargumenteert dat de problematiek van westerse en niet-westerse vrouwen wel degelijk aan elkaar verwant is: seksisme zorgt er in Amerika bijvoorbeeld ook vaak voor dat vrouwen tot een lagere klasse gaan horen omdat hun vrouw-zijn hen financieel benadeelt (zie hierboven). Hiermee probeert ze aan te tonen dat discriminatie op basis van gender, ras en klasse vaak door elkaar heenlopen. Uiteindelijk concludeert ze dat de problematiek van vrouwen uit niet-westerse landen ‘similar but more so’ is: ze verschilt op z’n hoogst van onze problemen doordat ze prangender is; ze gaat vaker gepaard met andere vormen van onderdrukking en is daardoor ook nog eens moeilijker te bestrijden. En daarom is het wel degelijk zinvol en ook nodig om een globaal feminisme na te streven.

Tot slot, een boek dat de combinatie van gender- en rassenproblematiek op mooie en indrukwekkende wijze aan het licht brengt is de roman Americanah, van de Nigeriaans-Amerikaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie (die trouwens ook ooit Spui25 aandeed, zie hier). Ik besprak het afgelopen weekend met mijn feministische leesclubje (ha ja, het is een lifestyle, hoor) en we waren allemaal van mening dat het ons op een hele nieuwe wijze (en misschien zelfs wel voor het eerst) met de problemen van Afrikaanse mannen en vrouwen in een moderne samenleving in aanraking bracht. Mocht je nog geen standpunt ingenomen hebben in dat godvergeten zwarte pieten debat, lees dan dit boek en je zult je afvragen waarom dat nou zo moeilijk was, de enige logische mening vormen. En mocht je zin hebben om ergens in de loop van de dag je rommelige leven waarin chaos en frustratie altijd op de loer liggen even een halfuurtje stil te zetten, dan raad ik je aan om Adichie’s TEDxtalk te bekijken. De titel: We should all be feminists. 

http://www.youtube.com/watch?v=hg3umXU_qWc

 

 

Nooit meer slapen

DSC_0209Toen Louis C.K. zei dat voor het opvoeden van kinderen niet veel meer nodig is dan het vermogen om te bukken en een DVD in de speler te schuiven, moest ik heel hard lachen. 

Vanochtend, na de zoveelste nagenoeg slapeloze nacht voor mijn gezin, staarden Birre en ik elkaar aan over onze bak yoghurt-met-fruit.

‘Heb jij ook het gevoel dat je gezicht elk moment van je schedel kan glijden?’ zei ik.

Birre maakte het begin van een knik, maar was kennelijk bang dat haar gezicht eraf zou glijden, en koos ervoor nauwelijks hoorbaar te mompelen.   

Als alles een evolutionair nut heeft, dacht ik, dan moet het ergens zinnig zijn dat de eerste twee jaar van zo’n kind – voor alle betrokken partijen – slopend zijn. Ik schrijf hier slopend, ja. Ik heb het niet over tropenjaren, zo’n beetje het stopwoord als je het erover hebt met mensen die deze fase achter zich gelaten hebben. 

Zo’n bijna weemoedige grimas trekken en dan ‘Ja, dat zijn wel tropenjaren’ zeggen. Eikels. 

Mijn ervaring met de tropen is dat de zon er schijnt en dat je er rijpe mango’s kunt krijgen. Bovenal: dat iedereen er goed slaapt, soms wel drie keer per dag. 

Bij het corps mariniers* braken ze ons af om ons daarna weer op te bouwen. Misschien is iets dergelijks voor de ontwikkeling van de ouder-kindband wel nodig; misschien is de vernietiging** van het individu van de ouder wel nodig om ruimte te maken voor het kind.

Misschien zou Nadim me niet zo vaak tot tranen kunnen roeren als ik me niet al de hele tijd op de rand van tranen bevond. 

Een hoop misschienen, vandaag. Misschien dat ik het daar maar bij laat. 

 

* Ik heb nooit bij het corps mariniers gezeten

** Ja, ik heb het over vernietiging

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).