De archieven van het noorden

(De wereld in stukken 25)

Een kaart met slechts zee kent zijn eigen problemen: wat vertel je erover? Maar een kaart met honderden of duizenden Scandinavië-herinneringen en -associaties heeft evenzogoed iets heel lastigs.  

Een ochtendlijke ontmoeting met een zeer ontspannen eland en kalf in een uitgebreid en stil bos in Midden-Zweden, rond 1987 zou er een kunnen zijn. Deze wandelingen vormen het fundament van mijn begrip van en vooral liefde voor het bos. Of een zomernacht op de Lofoten in 2009, wandelend om 3 uur ’s nachts in midzomerlicht, een walvisstoofpotje in de maag. Een kerstvakantie in een houten huis met twee meter sneeuw buiten en een heuvel waar je vanaf skiet. Of een schip in de haven van Åland in het Finse deel van de Botnische golf dat de laatste Graanrace naar Australië nog gevaren had, Sibelius op de achtergrond. Of na een dag navigeren op een dorpje op de kaart vermoeid van de rugzak constateren dat dat hele dorpje is leeggelopen, vitrage uit de vensters wuift, en dat in de enige waterput een beschimmelde hagedis drijft. Of een middag aan de haven van Oslo waar ik urenlang en met stijgende bewondering naar een paar doodgewone wilde eenden staarde. Gewoon omdat het licht zo goed was.

Ik broed eerder op een samenvatting van wat Scandinavië betekent en kom op iets als een opluchting.

De herinneringen zien mij

Een junimorgen als het te vroeg is
om te ontwaken en te laat om weer in te slapen.

Ik moet eruit, het groen in dat vol zit met
herinneringen, ze volgen mij met hun blik.

Ze zijn onzichtbaar, ze smelten totaal
samen met hun achtergrond, perfecte kameleons.

Ze zijn zo dichtbij dat ik ze hoor ademen
hoewel de vogelzang oorverdovend is.

Tomas Tranströmer (vertaling Bernlef)

In de jaren ’80 heb ik twee zomervakanties lang rondgelopen door Zweden in de bossen met een rugzak en tent samen met vriend M. De opluchting van Scandinavië is de ruimte, en de afwezigheid van mensen. En heel letterlijk misschien de zuivere lucht? Het voelt altijd goed te bedenken wat een plak land daar ten noorden van ons ligt, waar je rust en uitgestrektheid kunt vinden. Intussen verdringen de herinneringen zich wel.

We liepen de Vilhelm Moberg Leden in Småland. Een schrijver die niet ver buiten Zweden doorbrak, maar daar wel beroemd werd om zijn reeks boeken over emigranten. De arme boeren uit zijn geboortestreek hadden zijn sympathie. Je ziet ze overigens boeiender geportretteerd in Gösta Berling’s Saga van Selma Lagerlöf.

De bossen zijn schier eindeloos. In Zweden kwam ik nooit hoger dan pakweg tot een derde van dat land en toch had ik het gevoel van onbeperkte ruimte al. De bossen hebben een andere kwaliteit. Ze zijn diverser in de ondergrond: omdat er meer naaldbomen zijn bereikt meer licht de bodem waardoor gevarieerde bodemgroei mogelijk is. Door lucht- en waterkwaliteit zijn korstmos en andere mossen veel alomtegenwoordiger.  Uit het prachtige en ondergewaardeerde werk De kleuren van Anna van de in Zweden woonachtige schrijver Sander Kollaard weet ik dat het met de bossen aldaar ook niet overal zo geweldig gesteld is. Misschien is het dan ook een herinnering om naar uit te wijken: niet op veel realisme gestoeld, maar een wensdroom van het Scandinavië Van De Geest.

Open plek

Midden in het bos bevindt zich een onverwachte open plek die slechts gevonden kan worden door wie is verdwaald.

            De open plek is omsloten door een bos dat zichzelf verstikt. Zwarte stammen met met asgrijze mosstoppels. De dicht opeengedreven bomen zijn dood tot aan de toppen waar een paar sporadische groene takken aan het licht raken. Daaronder: schaduw broedend op schaduw, het groeiende moeras.

            Maar op de open plek is het gras verwonderlijk groen en levend. Er liggen grote stenen in rangorde. Het moeten de fundamenten van een huis zijn, misschien heb ik het mis. Wie hebben hier geleefd? Niemand kan hier opheldering over geven. Namen staan ergens vermeld in een archief dat niemand opent. (Alleen archieven blijven jong) […]

Tranströmer heeft ook in dit gedicht de bijzondere kwaliteit jouw herinneringen voor je op te schrijven. Want dit, dit heb ik in de bossen meerdere malen gezien. De herinnering aan geëmigreerde boertjes en hun leven vormgegeven in alleen een fundament of een paar fruitbomen te midden van het naaldwoud. In Scandinavië ademen de bossen – toch al archieven van licht en leven – meer geschiedenis; misschien kom ik er daarom zo graag.

Lezen: Eric Newby, The Last Grain Race
Tomas Tranströmer De herinneringen zien mij, Verzamelde gedichten en memoires (vert. Bernlef)
Rita Verschuur Astrid Lindgren een herinnering
Stephan Enter Grip (Lofoten)

Naar kaart 26

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Ouderlijk thuis

Sinds mijn vaders dood in februari heb ik gezocht naar een plekje voor mijn moeder, een appartement bij ons in de buurt. Het huis in Hilversum was heel erg een plek voor die twee samen, en in haar eentje vindt ze er niks aan.

Mijn ouders’ bungalow aan de bosrand is niet het huis waarin ik opgroeide, en dus dacht ik er weinig binding mee te hebben. De kamers zijn er licht en de tuin is fraai, maar het is geen Amsterdam en dan houdt voor mij alles eigenlijk al op.

Ik dronk koffie met Cindy op het terras van De Gruyter. Valentijn kwam langs en ons gesprek verliep zoals gesprekken tussen schrijvers lopen. Op een gegeven moment hoorde ik mezelf zeggen dat Amsterdam de enige plek is waar ik me ooit thuis heb gevoeld.

Toen ik even later op de fiets zat om Ada van school te halen, besefte ik dat ik iets anders had bedoeld. Amsterdam is de enige stad waar ik ooit voor het eerst aankwam en dacht: dus zo voelt thuiskomen.

Natuurlijk waren mijn ouders een thuis voor me. Natuurlijk is mijn gezin dat, zijn mijn vrienden het, waar we ons ook bevinden. Ik heb me thuis gevoeld in Italië, in Suriname, Kopenhagen – maar je snapt wat ik bedoel, hoop ik.

De plek zélf deed het: ik kwam met de trein aan langs de rug van deze stad (door de reet, als ik het op zijn Jordanees mag zeggen) en merkte dat mijn voeten net wat dieper in de aarde zakten, dat alleen maar hier zijn al genoeg was. Zelfs in mijn eentje, met nog nul gemaakte vrienden.

Als mensen mijn stad niet moeten, dan denk ik zoals elke ware gelovige dat ze haar nog niet écht hebben gezien.

In het zoeken naar een huis voor Ine dwong ik mezelf steeds te blijven denken aan wat zij wil, wat goed voor háár is, niet aan wat ík in haar situatie zou doen. Volgens mij heb ik goed opgelet: ze wil het echt.

Niet alleen wil ze het, ze denkt ook dat ze geen moeite zal hebben het huis te verlaten dat Jos en zij ooit kochten voor hun laatste jaren samen.

Vandaag liep ik er door de gang, zoekend naar de juiste schroevendraaier voor de lamp naast de voordeur, en voelde ik mijn vaders passen. Ik liep zijn loopje, volgde die kortste lijn tussen de dingen die je alleen door jaren van herhaling vindt.

Ik zág hem niet, ik wás Jos een beetje: een kalm en aangenaam soort wezen – ik weet dat hij vaak zorgelijk was, maar misschien was ik wie hij steeds meer had geprobeerd te zijn.

Bij mijn vertrek keek ik in de hal nog één keer achterom. Ine was al naar het raam aan de voorkant van het huis gelopen zodat ze me uit zou kunnen zwaaien. Mijn oog viel op de foto van mijn vader met Otis de Hond op schoot – ze waren grote vrienden en overleden binnen een maand van elkaar.

Jos is op zijn rug te zien, mijn hondje heeft zijn kop naar achter, de kraaloogjes gesloten. Ik voelde mijn vaders tengere lijf door dat lichte zomerjack heen – het jack had sleetse mouwen, zoals al zijn kleding licht versleten was. Ik voelde de vacht van Otis tegen mijn wang, rook de diepe talggeur die altijd rond zijn oren hing; de warmte van een hond die in de zon heeft liggen slapen, die wat overmand door hitte kwispelend naar binnen komt.

Hilversum is waar die oude man en hond blij samen waren: het bos was een verheuging, slechts op een korte tippel afstand. Eén keer gooien met de bal en je stond al bij het weiland met de paardjes.

Als dat huis verkocht is, dacht ik in de auto, dan is er weer en plek weg waar ik het verleden in kan lopen. Dan zit die plek alleen nog in mijn hoofd, en na mijn dood zal hij alle betekenis verliezen – los zijn van herinnering. Een lijf zonder een ziel is logisch maar misschien vooral poëtisch om te denken.

Ik stelde me voor dat ik daar straks een laatste rondje loop, een van mijn vaders rondjes, maar dan door al die lege ruimte, vers gekalkt op aanraden van de makelaar. Wat zou ik tegen mezelf gaan zeggen om het oké te maken, niet meer dan een handeling: het inleveren van de sleutels.

Misschien had ik behoefte aan een ritueel.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Mijn wereld is ook van jou

Het heeft er alle schijn van dat ik mijn studie Biomedische Wetenschappen heb afgesloten; ik wacht nog op één cijfer, maar daar maak ik mij geen zorgen om. Een van de vakken waar ik dit collegejaar enorm van heb genoten, was het vak Reflection on Science. Ondanks de Engelse naam werd het in het Nederlands onderwezen. Het was feitelijk een spoedcursus wetenschapsfilosofie: paradigmavorming, Kuhn, Kant, Popper. Ik werd er heel blij van. Mijn medestudenten minder. Op een zeker moment keek een jongen mij verveeld aan en sprak de historische zin: ‘Als al die filosofen hun denkkracht nuttig hadden ingezet, was kanker waarschijnlijk al wel de wereld uit.’

Ik antwoordde dat ik dit een fascinerend college vond. Hij zei: ‘Ik niet. Ik ben een bèta.’

Dat is een dodelijke zin. Voor jezelf. Voor de wetenschap. Voor de wereld. Het zit hem in de impliciete oorzakelijkheid: want ik ben een bèta. Met die woorden ontsla je je van alle verplichtingen richting mensen die niet jouw interesses delen. Je zegt eigenlijk: ik ben anders dan jij en daarom is jouw wereld een wereld waarin ik niet geïnteresseerd ben. Literatuur, (klassieke) muziek, goed eten, theater, beeldende kunst, daar hoef je je niet voor te interesseren, hoef je niet te begrijpen, want je bent anders, je bent een bèta. Andersom zijn er genoeg alfa’s die zeggen dat ze een ‘alfa’ zijn en daarmee de wereld van de wiskunde, de biologie en de natuurkunde aan zich voorbij laten gaan. Ze hoeven er geen belangstelling voor te hebben, want die wereld is niet hún wereld, het is de bètawereld.

Uiteraard is niet iedereen hetzelfde. De een vindt een dag door een museum lopen boeiender dan een wiskundecollege. De ander gaat helemaal op in de natuurkunde en heeft geen boeken behalve natuurkundeboeken in de kast staan. Maar dat hoeft niet te betekenen dat je die andere wereld afhoudt, als het ware afbakent met een lint waarop staat: niet voor mij, want ik ben anders.

Het gaat mij er niet om of je als letterkundige goed bent in wiskunde of als natuurkundige of geneeskundestudent houdt van lezen. Het gaat mij erom dat je je niet afsluit van de wereld die buiten jouw interessegebied valt. Het is niet alleen nergens voor nodig, het is ook nog eens doodzonde.

Het verkleint je wereld en daarmee kom je nooit met potentieel interessante dingen in aanraking. De alfa- en bètawetenschappen zijn zo breed dat je niet met honderd procent zekerheid kan zeggen dat je alles van de andere kant niet leuk vindt. 

Daarnaast zorgt de afwijzende houding voor wederzijds onbegrip. Bètawetenschappers stellen dat hun werkzaamheden van groot belang zijn voor de mensheid, terwijl het werk van alfawetenschappers, volgens hen, niet zo belangrijk is. Alfawetenschappers daarentegen vinden dat bètawetenschappers te eenzijdig zijn. Dit zorgt voor een soort polarisatie die de samenleving en de wetenschap niet ten goede komt. Want wat is wetenschap? Het is een manier om de wereld beter te begrijpen. Om de wereld in kaart te brengen, als je wilt. De wereld bestaat niet alleen uit ziektes en natuurkundige verschijnselen, maar ook uit taal, kunst, ideeën en gevoelens. Om een voorbeeld te noemen: voor de ontwikkeling van Google translate zijn niet alleen informatici en technici nodig geweest, maar ook taalwetenschappers. En (nog een voorbeeld) in allerlei takken van de geesteswetenschappen is een gedegen kennis van de statistiek onontbeerlijk. Om de wereld te begrijpen heb je nu eenmaal beide wetenschappen nodig. Door ofwel de alfa- ofwel de bètawetenschappen links te laten liggen, snap je de wereld – je eigen wereld – maar half. 

Laatst had ik het met een geneeskundestudente over boeken. Op zeker moment zei ze dat zij vond dat iedere geneeskundestudent tijdens de studie verplicht zou moeten zijn Oorlog en vrede te lezen. In dat boek zat alles, zei ze: liefde, dood, oorlog. Zij stelde dat studenten de wereld beter zouden begrijpen, de mens beter zouden begrijpen en daardoor een betere arts zouden worden. Andersom denk ik dat boeken zoals van Hanna Bervoets of Harry Mulisch aan kracht winnen als je wat van de bètawetenschappen afweet. Zo heb ik genoten van het verhaal Een modern verlangen van Hanna Bervoets omdat ik college had gehad over de gendiagnostiek en begreep hoe het in elkaar zat. 

Tot slot moet een architect niet vergeten dat het gebouw dat hij neerzet ook toegankelijk moet zijn voor rolstoelgebruikers en dat er een plek moet zijn waar mensen hun jas kunnen ophangen. Technologische of medische uitvindingen kunnen zorgen voor gemak en veiligheid maar ook voor een inbreuk op de privacy. Aan de andere kant moeten filmmakers niet vergeten dat de techniek die hen in staat stelt een film te maken niet uit de lucht is komen vallen. En een pianist is ook wel eens ziek en achter de behandeling die hij krijgt gaat een wereld van onderzoek schuil.

Natuurlijk zijn er zat zaken waar je als ‘alfa’ of ‘bèta’ niks van begrijpt als je het naburige veld induikt, maar daar moet je je niet door laten afschrikken. Het gaat erom dat je het andere niet bij voorbaat afwijst en af en toe eens kijkt wat de anderen doen. Het maakt je als mens breder en het maakt jou en het leven interessanter. En het helpt de wereld vooruit. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor ‘alfa’s’ of ‘bèta’s’, maar voor iedereen die denkt dat zijn of haar eigen beroep, werkveld of onderzoeksgebied het belangrijkste is wat er is. Je mist iets. Echt waar. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Peinzen over het verleden

Verzetsstrijder Anton de Kom heeft op 19 juni 2023 eerherstel gekregen van de Nederlandse regering. Een lang gekoesterde wens van de familie voor excuses voor “het leed dat hij en zijn gezin hebben ondervonden door toedoen van de toenmalige Nederlandse autoriteiten” is hiermee in vervulling gegaan. Voor Suriname nu de opdracht om het gedachtegoed van De Kom nog bekender te maken in de samenleving, vooral onder de jeugd. Helaas, op dit moment is, door de economische situatie, verdieping brengen in de geschiedenis luxe en een immense uitdaging. 

Suriname staat dezer dagen in Nederland ruim in de belangstelling door onder meer het herdenkingsjaar slavernijverleden. Daarbij wordt op verschillende niveaus gesproken over samenwerking met en ondersteuning voor de voormalige kolonie. Dat is goed want het land heeft het economisch heel slecht. Het programma dat met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is overeengekomen, moet de economie van het land herstellen. Op macro-economisch niveau wordt winst geboekt, maar op micro- economisch niveau is het een ander verhaal, want grote delen van de bevolking ervaren de maatregelen, zoals afschaffing van subsidies op brandstof, elektriciteit en water als pijnlijk. Veel mensen lijden honger omdat ze geen geld hebben om eten te kopen. 

Daarom is hulp en ondersteuning van Nederland deels niet alleen gewenst, maar eigenlijk ook nodig. Van daaruit wordt niet alleen medeleven betoond, maar de opstelling mag ook gezien worden als een vorm van compensatie. Nederland heeft Suriname namelijk systematisch uitgebuit voor eigen gewin en daarna het land onafhankelijkheid geschonken zonder ondersteuning om zich goed zelfstandig te maken. 

Toen Suriname door Nederland werd gekoloniseerd in 1667 ontstond een relatie die kan worden omschreven als ‘meester en knecht’. Als gevolg van de oorlog met Engeland in de zeventiende eeuw verruilt Nederland Nieuw-Amsterdam voor het huidige Suriname. De West-Indische Compagnie brengt tot slaaf gemaakte Afrikanen naar Suriname om op de plantages te werken. Daar moesten zij de opdrachten van de meesters uitvoeren en als ze dat niet (naar wens van de meesters) deden, werden ze gemarteld, verminkt of zelfs gedood.

Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werd contractarbeid ingevoerd. Ook de immigranten moesten onder erbarmelijke omstandigheden werken. De culturele samenstelling van de bevolking weerspiegelt dit koloniale verleden. In december 1954 werd Suriname via het Koninkrijksstatuut een land binnen het Koninkrijksverband. Het was een gebiedsdeel van Nederland en diens wetten golden er (grotendeels). Dat gold ook voor de toenmalige Nederlandse Antillen. Het land heeft zich ontwikkeld, van een – in de woorden van Albert Helman – ‘raciale segmentatie onder eigen identiteit’ tot een geïntegreerde natiestaat. Om die verworvenheden te verduurzamen en teleurstellingen te voorkomen, zal juist de jeugd van Suriname het vertrouwen moeten krijgen dat het land ook op weg is een stabiele, autonome en veerkrachtige economie te worden. Een land waarin met kracht wordt gestreefd naar de uitbanning van armoede en sociale ongelijkheid. 

Nederland is door Suriname eeuwenlang gebruikt als bron om zich te ontwikkelen. Daarbij werden het land en zijn inwoners uitgebuit en onderdrukt. Suriname ontwikkelen heeft nooit op de Nederlandse agenda gestaan. Eeuwenlang is ook in de geschiedenisboeken van Nederland gezwegen over de manier waarop het land met Suriname om is gegaan in de koloniale periode. Het is daarom niet vreemd dat veel (Europese) Nederlanders er ook nauwelijks wat van weten. 

De onafhankelijkheid gebeurde ook gehaast en snel, Nederland wilde van Suriname af. Er is nadien geld gegeven, maar ondersteuning hoe het goed te besteden ontbrak. De samenwerking tussen beide landen wordt op verschillende vlakken beter, maar op politiek niveau moet Suriname wel gaan pleiten dat Nederland meer moet doen om het land te ondersteunen aangezien vele negatieve ontwikkelingen die vandaag de dag plaatsvinden in Suriname, zoals corruptie, voortvloeien uit het verleden tussen beide landen. Er moet zeker geld geïnvesteerd worden in diverse sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg. Toen we deel waren van het Koninkrijk waren deze sectoren van een hoog niveau, maar nu zijn ze aan de beademing. 

Suriname heeft simpelweg niet de mogelijkheden om zijn financieel milieu stabiel te houden en heeft daarvoor ondersteuning nodig. Daar kan Nederland mee helpen, vooral gezien veel Nederlanders regelmatig hier komen en er ook wonen. The Black Archives heeft samen met het Nationaal Archief Suriname en de gemeenschapsorganisatie Naks de expositie ‘Manspasi’ georganiseerd waar onder anderen verzetsstrijders zoals De Kom en Otto en Hermine Huiswoud werden belicht. Daarnaast is een crowdfunding gehouden voor de renovatie en ondersteuning van de Otto Huiswoudschool. Dit zijn zaken die navolging verdienen aangezien er in Suriname geen geld is om dat te doen. 

Met de bewustwording over de Surinaamse geschiedenis gaat het de goede kant op. Samenwerking tussen partijen in beide landen op bijvoorbeeld het gebied van de archieven resulteert erin dat meer kennis wordt gedeeld en activiteiten worden uitgevoerd, waardoor beide samenlevingen meer te weten komen over elkaar. Dat kan zeker verder worden uitgediept. De denkwijze in beide landen dat Suriname steeds bedelt om geld van Nederland, moet worden veranderd. Want als er nu wordt gevraagd om een deel dat jarenlang eerst werd genomen en daarna voor weinig werd verkregen, is geen bedelen, maar rechtmatig compensatie opeisen. 

Vóór en nu nog tijdens de in 1975 verkregen onafhankelijkheid is op verschillende momenten op grote schaal hoog opgeleid kader weggetrokken uit Suriname omdat het geen toekomst meer zag in het land. Door de huidige economische crisis, die al bijna drie jaar duurt, zijn er weer mensen – onder wie hoog opgeleid kader – vertrokken naar onder meer Nederland. Het blijft een vicieuze cirkel: bij elke crisis vertrekt weer kader, waardoor de ontwikkeling stremt of er zelfs achteruit gaat. 

De twee landen zullen onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven, maar laat er dan ook voor worden gezorgd dat Suriname wordt ontwikkeld en niet wordt gezien als ‘ex-kolonie waar het slecht gaat’, doordat het moederland het heeft afgestoten. Nederland is niets verplicht, Suriname is onafhankelijk, maar structurele ondersteuning waar het land ook zeggenschap bij heeft, is wel een mooie vorm van compensatie voor de misstanden van het verleden.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Diep, dieper, diepst

(De wereld in stukken 24)

De wereld is een samenspel van onverwachte verbanden. Zolang je die fascinerend vindt heeft het bestaan veel te bieden. Zodra die interesse verdwijnt wordt het chaos.

Zo hangt op deze kaart zeer onverwacht het Dictaat van Versailles samen met het diepste punt in de Zuidelijke Atlantische Oceaan: de South Sandwich Trench. De diepste ter wereld is natuurlijk de Marianentrog, – 10,6 km -, nabij Japan en de Filipijnen. De huiveringwekkende diepten in de oceaan stel ik me voor als een negatief hooggebergte. De diepste trog (dat woord alleen al, hu!) hier, is de Meteor Trench, 8.202 meter en precies hier: 55°25.12′S 26°24.28′W

en daarmee slechts 647 meter minder diep dan de Mount Everest hoog is.

Het is vulkanisch gebied hier, op dat halve rondje links op de kaart dat zo vrolijk rijmt met het halve klokje daar net iets onder, is de ‘Sandwich Plate’. Een geestige toevalligheid die de 4th Earl of Sandwich, John Montagu, wellicht ook bevallen zou zijn. Hij gaf zijn naam aan een stuk vlees tussen twee broodjes dat hij zijn bedienden voortdurend vroeg omdat hij door zijn gokverslaving niet van de speeltafel kon opstaan om een fatsoenlijke maaltijd te nuttigen. Toen zijn medegokkers ‘same as Sandwich’ begonnen te bestellen was het oer-Engelse broodje geboren.

De Sandwich Plate is hier dan een tektonische plaat. Het halfrond is de trog.

De naam Meteor Trench doet eerst heel even een inslag van een meteoriet vermoeden, de ronde vorm heeft een maan-associatie waar inslagen en meren en vulkanen op het oppervlak te zien zijn. Maar het ligt iets anders. In 1926 werd het Duitse Topedoschip Meteor omgebouwd tot wetenschappelijk meetschip.

‘Oorspronkelijk in gebruik genomen als kanonneerboot in het voorjaar van 1914 en op de kiel gelegd op een scheepswerf in Gdańsk, liep de voltooiing van de METEOR lange tijd vertraging op vanwege het einde van de Eerste Wereldoorlog en de moeilijke economische situatie die daarop volgde. De Duitse Admiraliteit had ook erkend dat er vanaf nu geen militair gebruik meer was voor kanonneerboten. Als gevolg van de bepalingen voor het verminderen van het aantal oorlogsschepen in het Verdrag van Versailles, werd in 1923/24 besloten om het schip om te bouwen tot een onderzoeksschip. De officiële ingebruikname vond plaats op 15 november 1924. De afmetingen van het schip waren iets meer dan 71 meter lang en bijna 11 meter breed.’

‘Een speciaal onderzoeksgebied was het “M”-project. De afkorting stond voor de zoektocht naar Meeresgold, zeegoud – het winnen van gouddeeltjes uit zeewater. Gezien de herstelbetalingen die in het Verdrag van Versailles zijn vastgelegd, is het niet verwonderlijk dat elke mogelijkheid om geld in te zamelen werd overwogen. De zoektocht naar zeegoud was echter niet succesvol.’ Succesvoller was het met echotechniek in kaart brengen van de dieptes in de oceaan en de stromingen en winden die de circulatie van water tot stand brengen. Via bovenstaand zigzagpatroon voer het schip twee jaar lang tot dat doel heen en weer, ondertussen alle Duitse enclaves bezoekend, want de oorlog had niet alleen diepe wonden geslagen, maar ook de koloniale frustratie van Duitsland nog wat aangewakkerd.

‘Naast de wetenschappelijke motivatie voor de onderzoeksreis was er ook een politiek-militaire leidraad: na het verliezen van de Eerste Wereldoorlog wilden de Duitsers bewijzen dat de Duitse wetenschap ondanks diplomatiek isolement nog steeds van belang was. De METEOR zette daarom bewust koers naar verschillende buitenlandse havens in de voormalige Duitse koloniën in West-Afrika en bezocht andere gebieden waar in het buitenland wonende Duitsers woonden. De extra diplomatieke bekommernis van de expeditie was daarom ook “om de vlag te laten zien”.’

Er verscheen in 1928 een merkwaardig boek over de tocht van de Meteor. Daarin staat naast vrolijke liedjes van kinderen in Duitse enclaves

Hurra, Hurra dem Meteor
Hurra dem Kommandanten
es kommt nicht alle Tagen vor,
dass Kriegsschiffe hier landen

overal tijdens de tocht een grote reeks foto’s van de bevolking in de bezochte landen aan beide zijden van de oceaan. Over deze vondst van de Zuid-Sandwich trog: ‘Onze vreugde over de ontdekking was des te groter daar we deze voordiepte aan de buitenkant van de zuidantillenboog precies op die plaats aantroffen waar ze toenmaals door de Duitse geoloog Suess analoog aan een voordiepte bii de antilenboog van de Caraïbische zee verondersteld waren. Zijn vermoeden werd dus schitterend bevestigd.’

En dalen wij dan ook nog even af in de wetenschap omtrent geoloog Suess, dan ontdek je snel dat hij de vader van de platentektoniek is en de ontdekker en de naamgever van het oercontinent: Gondwana. Hoe diep ik ook graaf: dit vermoeden van de antillenbogen vind ik nergens in de krochten van het op internet vastgelegde tekst meer terug.

En dieper wil ik even niet…

Lezen: citaten uit Lebendiges Museum Online.

Fritz Spiess Die Meteor-Fahrt. Forschungen und Erlebnisse der Deutschen Atlantischen Expedition 1925-1927.

naar kaart 25

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Tieten

Omdat er in mijn buurt een strandje is, een grasveld waar jonge mensen zonnen, hangt er hier op warme dagen een heel recreatieve sfeer. Meestal vind ik het heerlijk om achter mijn bureau te zitten terwijl kinderen bommetjes maken van de brug voor ons huis, soms kom ik niet in de werkstand door al dat gefeest.

Dit weekend was het meer dan warm. Al vanaf een uur of negen ‘s ochtends dreven de eerste opblaasbeesten op de gracht – mijn overbuurman heeft een gigantische regenboogeenhoorn – en dit jaar was er een geniale primeur: rosé drinken in een tuinbad van de Blokker dat je als boot gebruikt, als een drijvende zitkuil voor zes personen.

Ik liep een rondje, glimlachend naar buren in badjassen en kinderen met drijfbanden, supboards en flippers; ik stak de brug naar de Bickersgracht over en liep langs de kinderboerderij. Bij het parkje op de noordelijke hoek werd mijn blik ergens door getrokken. Een aantal meiden was neergestreken op de steiger aan de rand van het parkje, die met hun komst barstensvol lag. Kennelijk hadden ze geen tijd gehad om thuis zwemkleding aan te doen: al kletsend gingen er jurkjes en broeken uit, T-shirts.

Ik wilde niemand in verlegenheid brengen en keek daarom weer voor me, maar net voor ik afsloeg werd mijn aandacht teruggezogen. Een van de meiden had haar blouse uitgedaan en stond nu met blote borsten op de steiger. Mooie borsten, waren het: stevig en vol. Ik kon dat zien omdat ze er geen arm voor sloeg, ze maakte geen haast om haar badpak uit haar tas te vissen. Nu liet ze haar rokje zakken, zette haar duimen achter de bandjes van haar onderbroek en deed ook die uit, honderduit pratend en gebarend naar een vriendin die – zag ik nu opeens – óók in haar blote tieten stond.

Respectvol sloeg ik mijn blik neer en liep verder. Toen ik de tweede brug over was en de Realengracht naar huis volgde, kwam de steiger weer in het zicht. Er werden handen door lange donkere krullen gehaald, er werd gelachen, gegeeuwd, ingesmeerd, gekletst en in de gracht gedoken, en alle tieten bleven bloot.

Ik kwam langs een parkeerterrein waar dertigers op een kleedje chillden. Ze hadden koud bier en het rook er heerlijk naar hasj. Net toen ik ze een fijne middag wilde wensen was ik weer gedwongen mijn ogen neer te slaan: in hun midden zat een volle dame, achterovergeleund tegen een hekwerk, haar borsten als de lobben van een vetplant in de volle zon. De nieuwe beha-loosheid was me natuurlijk opgevallen, maar sinds wanneer was de blote tiet terug?

Later die middag spotte ik er nog meer – nu ik erop lette waren ze overal – en toen Rob en Ivo een wijntje kwamen drinken was het een van de eerste dingen waarover ik begon. Of ze wisten dat men weer topless ging, en dat het niet beperkt bleef tot het strand?

Mijn vrienden, die beiden in de buurt van water wonen, hadden het fenomeen al opgemerkt en waren er zelfs erg over te spreken.

‘Vroeger was dat nochtans heel normaal,’ zei Ivo.

‘Wat is nou precies je probleem?’ vroeg Rob.

Daarmee drukte hij zijn slanke vinger op een voor mij nogal diffuse zere plek. Ik ben meer van de bil, maar ik zie ook graag borsten, en helemaal als het van die echte zijn, met een sterke persoonlijkheid. Als je me vraagt of ik een tiet wil zien dan zal ik daarop altijd ja zeggen. Waarom voelde het dan nu alsof me iets werd opgedrongen?

Ik probeerde mijn probleem op allerlei manieren onder woorden te brengen, maar vond geen gehoor bij mijn vrienden, die zich normaal best kunnen inleven in anderen (schrijvers, zijn het). Pas toen Rob en Ivo vertrokken waren besefte ik dat het me vooral ging om de onvrijheid waarmee de vrijheid van die meiden me had opgezadeld.

Ik had het moeten vergelijken met zo’n boombox, dacht ik. Dat je in het park zit en er komt een aantal dubbelbrede gasten aan, een draagbare speaker met beukende house achterop een van hun fietsen.

Zo’n heel park denkt dan tegen beter weten in dat ze dat ding vast zachter zullen zetten als ze eenmaal een plek hebben gevonden. Dat doen ze niet, en dan zit dat hele park zichzelf op te vreten óf zichzelf te vertellen dat het toch eigenlijk prima is, dat iedereen natuurlijk vrij is om te doen wat hij graag wil, dat de muziek niet eens zo kut is. Misschien riskeert iemand het er iets van te zeggen, in welk geval er óf ruzie ontstaat óf de dubbelbrede gasten zich ongemakkelijk gaan voelen. Verliezers alom. Hoe dan ook kan niemand er níét mee bezig zijn.

Ik ben me ervan bewust dat we ons in een overgangsfase bevinden. Als de blotetietenrecreatie weer volledig gangbaar is geworden valt het effect ervan natuurlijk weg. Het gaat me dus kennelijk niet om de tiet, maar om het feit dat die meiden weten dat ze de aandacht van iedereen trekken en dat helemaal oké vinden.

Maar ik wil ook niet uitsluiten dat ik een oude zeikerd aan het worden ben.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.