Boekenbal

Het boekenbal slaan we over. Daar valt niets over te zeggen. Behalve dat iedereen dronken was en dat ik niet net als vorig jaar met een badmintonracket en bloemen uit een plantsoen thuiskwam maar met een paar mensen. Ik wist niet wie die mensen waren. Ik weet het nog steeds niet. Ik weet alleen vrijwel zeker dat het mensen waren. Dat soort.

Eigenlijk mocht ik er helemaal niet bij zijn.
1. Ik ben niet bekend genoeg.
2. Ik vergeet namen.
3. Ik heb het afgelopen jaar geen boek geschreven.
4. Ik ben (nog) nooit met iemand uit de boekenwereld* naar bed gegaan.
5. Ik ben niet mooi genoeg.

Omdat ze de zaal wel wilden vullen met een paar extra gekken, kreeg ik toch een uitnodiging. Ik moest ervoor zorgen dat de anderen niet zo op zouden vallen. Zoals mooie meisjes bevriend raken met lelijke meisjes zodat ze nog mooier lijken, maar dan anders.
Wim T. Schippers vroeg een paar jaar geleden op een feestje van de Bezige Bij al aan mij: ‘Ben jij ingehuurd?’
Ja. Je kan mij huren. Ik was ook nu weer ingehuurd.
Ik verdien mijn geld met het verpesten van feestjes. En zo af en toe met het verpesten van levens. Soms doe ik alsof ik schrijf.

Nu heb ik al met al toch nog best veel over het boekenbal gezegd.
Alles is gezegd. Ik vraag 200 euro per uur.

In de Oorshop

Meer dan een dag

1. Gisteren was ik in Leeuwarden voor een vergadering. In een smalle winkelstraat liep een zwarte man met een groot wit konijn aan een hondenriem. De zwarte man keek erbij alsof hij en het konijn samen een dreigend duo vormden. De waarheid was: ze zagen er lief uit, allebei. Ik wilde ook een konijn aan een hondenriem. De mensen zouden naar me kijken, ook al zou dat door het konijn komen.
Vroeger had ik al eens een groot wit konijn in een heel klein hok. Dat beest ontsnapte vaak naar de tuin van de buren, waar de buurman hem met een tuinslang nat spoot zodat het konijn het vluchten af zou leren. Uiteindelijk kreeg het konijn kanker en ging dood. Ik wist nog niet dat beesten dood konden gaan, ik wist nog niet wat kanker was. Gelukkig haal je op een dag al je achterstand in.

2. Aan de vergadertafel daar in Leeuwarden zat een jurylid, een jongeman die een alpinopet droeg. Misschien werd hij kaal. Op zijn rug hing een oude stoffige gymtas. Je kon de geur er zo bij bedenken. De tas zat vol knikkers, dat gaf een mooi geluid. De jongeman zei dat de knikkers van zijn dochter waren, ze zaten in zijn tas omdat hij er thuis geen plek meer voor kon vinden. Ik vroeg me af hoe zijn huis eruit zag.
Vroeger was er een knikkerpotje op de overloop in ons huis in Eemnes. Het was op de plek waar mijn opa een hartaanval kreeg. Hij was dood, maar in de gang zat nu een uitsparing die we mooi als een knikkerpotje konden gebruiken. Mijn broer won bijna al mijn knikkers. Omdat ik genoeg onderwerpen had om hem mee te chanteren, kreeg ik de knikkers allemaal terug. Ik maakte zelfs winst.

3. In de trein terug naar huis zat ik naast een vrouw met ravenzwart sluik haar. Ze rook naar een parfum waar je hoofdpijn van kreeg. Ze belde met iemand, ook al zaten we in de stiltecoupé. Stilte betekent niets, dat weet iedereen. Ze zei: ‘Erg hè, van Japan?’ Ze nam een hap van een luchtige cracker. ‘Gelukkig is God ons genadig.’
Ik vroeg me af of de vrouw dacht dat ze veilig was. En wie onze hersenen zo geprogrammeerd heeft dat we ons op een zeker moment weer veilig voelen. De trein kwam langs een natuurgebied waar om de honderd meter een bord stond: SCHIETTERREIN/LEVENSGEVAARLIJK. Ik zou op de terrein willen gaan liggen en wachten, zodat ik voortaan zeker zou weten dat levensgevaar niets te betekenen heeft.

4. ‘s Nachts kon ik niet slapen. In de slaapkamer was het heel heet. Alsof één van de buren vlak achter de muren van mijn slaapkamer wietplanten kweekte. Ik heb alle ramen opengezet. Van buiten klonk het geluid van een brommer. Iemand snurkte. Diegene was heel dicht bij mij, niemand schaamde zich voor elkaar. Tussen het snurken lag een stilte, een ruimte waarvan ik niet wist wat het was of waar het was. Ik dacht: als je lang genoeg door de stad loopt, kom je altijd iemand tegen die je kent. Ik dacht aan jou. Ik ken je niet. Wel leuk dat je dit leest, maar als ik je tegen zou komen dan was je nieuw voor me. Ik heb je nog nooit gezien. Ik weet niet wie je bent. De meeste dagen weet ik niet eens wie ik zelf ben. Misschien kan jij het me op een dag komen vertellen.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Daar heb je vrienden voor

Ik had een boekje van de Japanse schrijver Ryūnosuke Akutagawa gekocht. Hell Screen. Het was precies op de dag van de aardbeving in Japan. In café Thijssen in Amsterdam zat ik aan de bar te lezen. M. zat naast me. Ze had me al eens de verhalen Rashomon en In a Grove aangeraden: één van de beste verhalen over ‘waarheid’ en ‘moraal’ die ik ooit heb gelezen.
‘Laat eens zien,’ zei ze. Ze wees naar het boekje en bekeek de foto van Akutagawa op de achterflap.
‘Hij heeft zelfmoord gepleegd,’ zei ze, terwijl ze een pinda in haar mond gooide. ‘Zoals alle grote schrijvers dat doen.’
‘Ik niet,’ zei ik.
Ze legde het boekje terug op de bar, nam een slok van haar cognac, keek me aan en zei: ‘Jij bent ook geen groot schrijver.’

Werken

De werkruimte waar ik iedere dag schrijf of doe alsof wordt bevolkt door creatieve types. De overbuurvrouw is een operazangeres met een Duits accent. Ze maakt heel vaak ruzie. Ik hoor haar gillen, met harde voorwerpen tegen de muur aan gooien, telefoneren op kwade toon, met de deur slaan en huilen. Hartverscheurend huilen. Misschien hoort het bij haar werk. Zodat ze beter kan zingen.

Frietvorkjes, knikkers en mais

De hond moet ergens tussen gisteren en vandaag een blauw frietvorkje in zijn geheel hebben opgeschrokt. Vanmorgen lag het vorkje midden in zijn drol te stomen in het vochtige gras in het park. Kraaien vlogen over, er jogden jongens in zwarte leggings langs, het water in de vijver werd door de wind over de rand gejaagd. De lucht was grijs maar niet minder mooi. De dag was begonnen.

Ik stond naast de drol. De hond was er alweer vandoor, achter andere honden aan, achter vogels aan, achter mensen ook, happend naar de tassen die ze met zich mee droegen. Ik vind het een truttig om met een boterhammenzakje de poep van de hond op te ruimen. Ik ruim liever andere dingen op. Toch boog ik voorover: omdat er altijd mensen zijn die kijken. Omdat er altijd mensen zijn die woordcombinaties weten te maken en deze (wonderbaarlijk genoeg) ook uit weten te schreeuwen, hoe vroeg het ook is:

onbeschoft/kut/hoer/rot/hond/kanker/wie/denk/je/wel/niet/dat/je/bent/dan/het/beste!/graf/tak/dood/ja/dood/ja!/doei

Terwijl ik naar het blauwe vorkje keek dat nu samen met de drol in mijn hand lag, dacht ik aan die keer dat ik een knikker doorgeslikt had. Hoe dat kogelronde ding naar me staarde vanuit de wc-pot. Ik weet nog dat ik erom moest lachen. Niet omdat het grappig was, maar omdat ik nog niet kon begrijpen waarom het zoveel met me deed. Ik dacht aan alle keren dat ik expres heel veel mais at; omdat ik zo van onverteerbare dingen hou.

Asbest

Ooit ben ik een receptionist geweest. Ik doe net of het heel lang geleden is allemaal; ik was om precies te zijn een paar maanden geleden nog een receptionist.
In het begin vond ik het heel leuk. Omdat nooit iemand mij belde op mijn eigen telefoon.
Mijn taken waren simpel: de telefoon ging over, ik moest de telefoon opnemen, in een groot boek opschrijven wie er belde en waarom, dan moest ik doorverbinden via een palet vol met knopjes en namen. Van kinds af aan ben ik al onder de indruk van zulk soort paletten. Als ik met mijn vader mee mocht naar zijn werk, het kantoor, dan dacht ik: hier gebeurt het. Dit is het échte leven. Hij liet me met de telefoons spelen en met naambordjes schuiven tot ik er moe van werd. Dat deed ik nu weer en dan in ruil voor geld.

Er waren een paar instructies: ik mocht niet te amicaal zijn. Liever niet met klanten praten. De bazin van het bedrijf vertrouwde me namelijk niet helemaal. Ik kan geloof ik gerust zeggen dat ze op een bepaalde manier bang voor me was. Omdat ze bang voor mij was, werd ik ook bang voor haar. Ik vergat zelfs de goede knopjes in te drukken op het palet. Als ik een beller aan de telefoon kreeg durfde ik ook niet door te vragen met wie ik sprak en waarom en voor wie diegene belde want soms was dat doorvragen de bedoeling, maar de andere keer weer niet. Vooral niet als er bekende mensen belden. Of mensen die zelf meenden dat ze bekend waren.
‘Je weet niet met wie je te maken hebt!’  klonk er in zo’n geval een stem aan de andere kant van de lijn. Dat wist ik zeker niet. Van huis uit heb ik weinig namen meegekregen.

Ik probeerde het beste te doen, daarom zei ik niets. Nooit. Tegen niemand. Ik liet de lange saaie dagen aan me voorbij glijden en keek naar buiten waar het regende. Heel soms scheen de zon. Tot er op een dag een team van de asbestbestrijding rondliep in het gebouw. Ze liepen in witte pakken door de gang, als marsmannetjes. Ik kon ze met mijn bewakingscamera vanuit alle hoeken bekijken en zag hoe een man met een zwarte Kappa trui aanwijzingen gaf aan de marsmannen. Hij wees met zijn vinger naar boven. Boven, daar zat het probleem, de tumor van het gebouw. De marsmannen verdwenen in alle richtingen, alsof ze iets zouden moeten omsingelen. De man met de zwarte Kappa trui kwam bij mij bij de receptie zitten.

Hij belde met zijn vrouw. Hij vertelde haar hoe laat hij ongeveer thuis zou zijn. Verder zei hij het meest van de tijd: ‘Oké. Op het laatst zei hij: ‘Ik ook van jou.’
Toen hij had opgehangen keek hij mij aan.
‘Is de asbest erg gevaarlijk in dit geval?’ vroeg ik.
‘Dat hangt er vanaf,’ zei hij.
Ik durfde niet te vragen waar dat vanaf hing.
‘Heb je ook een passie voor asbest?’ vroeg ik toen. ‘Ik bedoel: sommige dokters zijn blij met bepaalde vormen van kanker. Omdat ze mooi zijn, of anders. Heb je dat ook met asbest? Dat je soms opgewonden raakt van een vondst?’
De man met de zwarte Kappa trui dacht kort na.
‘Nee,’ zei hij. ‘Alleen als het een hele grote hoeveelheid is. Maar verder is er niets aan asbest dat me vrolijk stemt.’
Hij pakte iets uit zijn zak. Hij zei: ‘Bij mijn vorige werk had ik dat wel.’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Opwinding,’ zei hij.
‘Ik was stratenmaker,’ zei hij. ‘De halve stad is van mij.’
Hij vertelde dat zijn broer de Dam had aangelegd.
De Dam is eigenlijk van mijn broer,’ zei hij.
‘Hij heeft er een vrouw mee versierd,’ zei hij. ‘Met asbest versier je geen vrouwen. Je haalt iets weg in plaats van dat je er wat bij maakt.’
Ik dacht aan de broer van de asbestbestrijder, de man die de stad maakt.
‘Op de lange termijn is het denk ik mooier als je wat weg kan halen,’ zei ik.
En toen kwam mijn bazin binnen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vier bier en één cola

    Vier bier en één cola

    Het was nog rustig in de kroeg. De zon wurmde zich door het glas-in-loodraampje en viel op de grote, ronde tafel waar Lootje aan zat. Ze lachte me uit toen ze me zag, omdat ik mijn zonnebril nog op had, mijn mond een grauwe streep was en mijn gezicht nog in de kreukels zat door...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.

     

  • Foto van Nicole Montagne
    Nicole Montagne

    Nicole Montagne studeerde Vrije Grafiek aan de kunstacademie in Utrecht en Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Zij debuteerde in 2005 met de essay- en verhalenbundel De neef van Delvaux. Onlangs verscheen bij Wereldbibliotheek haar nieuwste essay- en verhalenbundel: De verzuimcoördinator.