De mengkroes – Caraïben

(De wereld in stukken 14)

Er zijn van die kaarten waar het werkelijk ritselt van de verhalen. En waar je hard enorm van gaat kloppen. Starend naar dit kaartje overvalt me een soort Aleph gevoel: in het verhaal van Jorge Luis Borges met die titel  beschrijft hij een punt waar alles tegelijkertijd gebeurt en te zien is. Een kaart kan dat bewerkstelligen. Er zit zo intens veel leven en zo veel geschiedenissen in deze paar vierkante centimeter dat je altijd tekortschiet. Kiezen kan bijna niet, ik beperk me noodzakelijkerwijs tot drie verhalen die iets te maken hebben met de beweging van Afrika en Azië naar de Caraïben naar de VS en terug. (De Caraïben zijn over vier kaartjes verdeeld maar neem ik bij elkaar.)

1. In een der meesterwerk van de Amerikaanse journalistiek Joseph Mitchells McSorley’s wonderbaarlijke saloon bezoekt Mitchell een Calypso-avond in New York. Op Trinidad is de muzieksoort Calypso groot. ‘Excuses voor de onderbreking,’ zei Houdini, terwijl zijn blik het meisje volgde. ‘Wat ik maar wil zeggen, ik ben een echte Calypsoniaan, de enige in dit land. Al moet ik natuurlijk af en toe terug naar Trinidad om nieuwe inspiratie op te doen. Het is als een deur die lang geleden dicht is gedaan. De scharnieren zijn roestig. Maar zodra de roest van de scharnieren valt, wordt de deur weer soepel. Ik moet terug naar Trinidad om de roest van me af te laten vallen. Ik moet terug en wat calaloo eten. Dat is soep van blauwe zwemkrab. Het is een zondagssoep. Ik moet terug om gin juleps te drinken. Dat is melk van groene kokosnoten met gin.’ Calypso-zangers houden wedstrijden waarin het best beledigende lied wint. Roasts avant la lettre dus. Veel zangers hebben een schimmig verleden.

‘De voornaamste weldoener van de Calypsonianen is een Portugese zakenman die Edward Sa Gomes heet en een keten van muziekwinkels drijft op Trinidad en Tobago, een nabijgelegen eiland. Hij leent hen geld, betaalt hun borgsom als ze in de gevangenis terechtkomen en treedt als scheidsrechter op in hun eindeloze disputen. Als de zangers worden uitbetaald, geven ze hun geld onmiddellijk uit aan kleren en drank. Ze maken voortdurend ruzie met elkaar, soms uit geslepen zakelijke overwegingen. Houdini heeft bijvoorbeeld ooit een beledigend plaatje gemaakt dat ‘Executor, the Homeless Man’ heette. De Lord Executor antwoordde met een even beledigend plaatje, ‘My Reply to Houdini’. Mensen in Trinidad kochten beiden plaatjes, louter om te zien wiens reputatie er meer werd geschaad.’

2. De geweldige Lafcadio Hearn, van Grieks-Ierse afkomst, met een goed oog voor alle andere Amerikaanse culturen, met name Afro-Amerikanen en Aziatische volken, reist in de tweede helft van de 19e eeuw door de Caraïben en kijkt er, bijvoorbeeld op de markt in Martinique zijn ogen uit.

‘Een fantastische, verbazingwekkende bevolking- een bevolking van de ‘duizend-en-een-nacht’. Het is veelkleurig; maar de dominante tint is geel, zoals die van de stad zelf – geel in de vermenging van alle tinten die kenmerkend zijn voor mulâtresse, capresse, griffe, quarteronne, métisse, chabine – een algemeen effect van rijk bruinachtig geel. Dit is een volk van halfbloeden, het beste gemengde ras van West-Indië.

Recht als palmen, soepel en lang, maken deze gekleurde vrouwen en mannen een enorme indruk door hun waardige houding en gemakkelijke elegantie van beweging. Ze lopen zonder met hun schouders te draaien; – het perfect geplaatste torso lijkt rigide te blijven; toch is de pas een lange, volle stap, en het hele gewicht staat verend in evenwicht op het uiterste puntje van de blote voet. Geen, of bijna niemand, draagt schoeisel: het stappen van vele blote voeten over het verwarmde plaveisel maakt een aanhoudend fluisterend geluid.

Misschien wel de sterkste nieuwe indruk van alles maakt die van de bijzonderheid en schittering van bepaalde dameskostuums. Deze werden minstens honderd jaar geleden ontwikkeld door een of andere merkwaardige wet die de kleding regelde van niet vrije en vrije mensen van kleur, een wet die aanzienlijke vrijheid toestond met betrekking tot materiaal en tint, voornamelijk de vorm voorschrijvend. Sommige dracht suggereert de Oriënt: ze bieden prachtige gedurfde kleurcontrasten; en bovenal is het volledig bedekte kapsel zo opvallend oosters dat men in de verleiding zou kunnen komen te geloven dat het voor het eerst in de kolonie werd geïntroduceerd door een of andere mohammedaanse slaaf. Het is niet meer dan een reusachtige Madras-zakdoek, die met bewonderenswaardige kunst om het hoofd is gevouwen, als een tulband; een glanzend uiteinde is aan de voorkant doorgestoken en blijft als een pluim omhoog steken.’

3. Met steeds minder ruimte, steeds meer verhalen: Frank Martinus Arion De Deserteurs is een onderschat boek dat zijn tijd vooruit was: een Amerikaanse en Caraïbische geschiedenis aan de vooravond van de afschaffing van de slavernij.

4.Ten slotte, de held Derek Walcott over zijn Caraïben: ‘Dit is de basis van de Antilliaanse ervaring, deze schipbreuk van fragmenten, deze echo’s, deze scherven van een enorm stamvocabulaire, deze gedeeltelijk herinnerde gebruiken, en ze zijn niet vervallen maar juist krachtig. Ze overleefden de Middle Passage en de Fatel Rozack, het schip dat de eerste contractarbeiders van de haven van Madras naar de suikerrietvelden van Felicity vervoerde, de geketende Cromwelliaanse veroordeelde en de Sefardische Jood, de Chinese kruidenier en de Libanese koopman die stoffen verkocht op zijn fiets.’

Lezen: Joseph Mitchell McSorley’s wonderbaarlijke saloon

Derek Walcott Omeros, en The Antilles. Fragments of Epic Memory

Lafcadio Hearn Two Years in the French West Indies

Patrick Leigh Fermor The Violins of St.Jacques

Hillman & D’Agostino Understanding the Contemporary Caribbean

Nog een stukje met Hearn in de West-Indies, en een zwik stukjes over Joseph Mitchell.

Luisteren: Oswin Chin Behilia Zona mi Protesta

Naar kaart 15

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Afgroeien

Binnenkort keer ik voor het eerst in mijn leven terug naar iets wat ik ooit achterliet.

Onder alles wat ik tot dusver deed lag de aanname van groei. Sterker dan mijn denken was de aandrang wat me overkwam te zien als onderdeel van een stijgende lijn, zelfs de verschrikkelijke dingen. Tegenslagen werden zo treden, klappen correcties.

Die drang leek bijna lichamelijk, wat aansluit op de kentering die ik erin voel nu ik naar de vijftig kruip. De ziekte en dood van mijn vader hielpen natuurlijk ook niet.

Toen ik stopte als recensent van Proefwerk zei ik dat ik alles wel gedaan had wat je qua horeca kon doen, ik was full circle. Ik vroeg een beurs aan voor een volgende roman en ontdekte dat mijn boek over een café ging. Het soort dat onze stad dreigt te verliezen, een clubhuis voor de buurt, een huiskamer voor advocaat én zelfkanter.

Die beurs raakte op en de vraag waarmee ik in de toekomst mijn geld moest verdienen werd dringend. Bij wijze van experiment besloot ik te bedenken uit welke taken mijn werkweek zou bestaan als inkomen niet meetelde.

Schrijven bleef nummer één, lesgeven in schrijven hoorde daarbij. Maar ik moest óók in een team werken, mijn extraverte kant uitlaten. Fysiek en mentaal belastend werk doen waarbij ik niet kon piekeren en dat na het uitklokken meteen van me afgleed.

Natuurlijk dacht ik aan de horeca, maar de keuken kon ik niet meer in – dit zou meteen een perfectionisme oproepen dat ik nu voor het schrijven wilde reserveren.

De bediening was geen optie omdat ik dan eten moest serveren, en dat zou óf heel goed eten zijn (met alles wat dat met zich meebrengt) óf van een niveau zijn waarmee ik niet kon leven. De bar bleef over: relatief eenvoudig werk dat al je aandacht eist, dat je met liefde kunt doen, maar niet meeneemt naar huis.

Ik testte dit plan door er met vrienden over te praten en het voelde steeds verstandiger, mits ik niet meer dan één dienst in de week draaide en de nazit beperkt kon houden. Ik maakte een lijstje van cafés die geen eten of pretentieuze cocktails serveren, maar waar wél nauwgezet gewerkt wordt. Ik schrapte zaken waar de eigenaar of bedrijfsleider in geëxternaliseerde zelfhaat leeft.

Ik schrapte zaken waar ikzelf graag kom, en was onmiddellijk terug bij af.

Selectiebias is een schitterend begrip uit de psychologie. Het benoemt de neiging van onderzoekers om hun proefpersonen zó te selecteren dat die met hun gedrag de onderzoeksaanname zullen bekrachtigen. Voor mij reikt die bias verder: het is een mooie noemer voor wat wij mensen doen met onze blik. Uit een absurd groot aanbod van toevalligheden filteren we schijnbaar vanzelf een lijn, een narratief.

Het heeft kennelijk zo moeten zijn, zeggen we dan. Toch niet te geloven dat ik gisteren nog aan je dacht en dat ik nu opeens, na al die tijd, tegen je aanloop? Daarbij glad al die mensen vergetend die in de afgelopen achtenveertig uur óók onze mentale revue zijn gepasseerd.

Toen ik op het punt stond om het op te geven hoorde ik dat fijne kennissen van me de mooiste, oudste, bruinste kroeg van de stad over wilden nemen. Ze zouden De Druif behouden voor de buurt, zichzelf en iedereen die dit soort instituut een warm hart toedraagt.

Vorige week solliciteerde ik voor het eerst in dertig jaar als barman.

I got the job. Per 11 mei doe ik de donderdag.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Goed leven

Het schiereiland van een schiereiland – bestaat er een betere plek om te verpozen voor een schrijver? Omgeven door de kalme beweging van wind en golven, ver weg van het gedruis van de metropolen en daarmee rustig genoeg om er weg te kunnen zinken in het borrelen van de binnenwereld, terwijl de verbinding met het vasteland het wel mogelijk maakt om, wanneer het schrijfwerk gedaan is, terug te keren naar de wereld en het leven van de anderen. Vogelvrij, maar net niet in volledige verlatenheid.

Het is goed mogelijk dat Geerten Meijsing (1950) hiermee zou instemmen. Op een filosofische bedevaart naar Syracuse, de plek waar Plato volgens sommigen heeft geprobeerd zijn gedroomde republiek te realiseren, belandde hij op Ortygia, waar hij spontaan langere tijd bleef hangen, bekoord door de alomtegenwoordigheid van het water: 

”t Eerste wat mij opviel, was dat elk dwarsstraatje aan beide kanten op zee uitloopt, een andere zee aan elke kant: aan de ene kant de binnenzee van de Porto Grande, aan de andere de Ionische. Wat een weelde: op en neer te kunnen lopen tussen twee zeeën! Dat lukt je nog niet in Panama. Ik ben de koning te rijk. En ik wist het zeker: dit was mijn koninkrijk, en ik voelde mij eindelijk thuis.’ 

In zijn Siciliaanse brieven (2023) brengt Meijsing verslag uit van het dagelijks leven in zijn nieuwe kroondomein, daarbij veel aandacht bestedend aan couleur locale en plaatselijke gebruiken – wat dat betreft sluiten deze teksten expliciet aan bij de klassieke reisliteratuur. Een deel ervan werd jaren terug in Vrij Nederland gepubliceerd, maar dan, zo geeft de auteur te kennen, ‘in een vereenvoudigde oervorm’. Dat klinkt enigszins cryptisch, maar bedoeld wordt dat deze definitieve bundeling de volledige toenmalige briefproductie bevat, ongeredigeerd en hier en daar zelfs uitgebreid, rijker in descriptie en detail en daarmee een nog groter genoegen voor de lezer.

Want laat duidelijk zijn: deze levensberichten draaien vooral om de bijzondere geneugten van het Mediterraanse bestaan, die door de schrijver met een aan uitzinnigheid grenzend enthousiasme gevierd worden. Zo struint hij vismarkten af, onderwijl recepten delend, indexeert hij de verschillende smaken en bloeiperioden van lokaal fruit (druiven, peren, pruimen en vijgen), en ziet hij opdrogend in de zon na het nemen van een duik (‘fare un tuffo’) verrukt toe hoe een metgezel om een onbewoond eiland heen zwemt: ‘Van zwemmen krijgen vrouwen mooie schouders, en hun borsten duiken uit de golven op.’ Ook bevat het boek een schitterende lofzang op het roken, waarbij Meijsing de waarschuwing op de verpakking van zijn Toscaanse sigaren (‘Il fumo uccide’) als beginpunt neemt:

‘Leven is dodelijk, zullen ze bedoelen, en leven is niet zozeer lang leven, als wel goed leven. Mijn leven in ballingschap is in alle opzichten een grotelijks geslaagde poging ‘het goede leven’ te leven, ook met weinig geld.’ 

De liefhebber ziet hierin een herneming van het epicurisme en hedonisme uit de vroege boeken van Joyce & Co.; nog altijd toont Meijsing zich een toegewijd student van het alledaags geluk, het zinnelijke genot. Dat maakt deze Siciliaanse brieven tot een gepaste literaire herintrede: dit fraaie egodocument, dat jeugdig en niet fatalistisch is van toon, doet eerder geïntroduceerde thema’s op verfrissende wijze weerklinken, waarmee een sinds lang indrukwekkend oeuvre simultaan wordt verbreedt en verdiept.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Durf

In mijn tienerjaren las ik ontzettend veel comics en strips. Superman, Batman, Spider-man, Paling en Ko en Suske en Wiske. Ik verslond ze allemaal. Op een gegeven moment ‘ontdekte’ Rappa’s stripbieb waar ik deze boeken kon lenen of daar en op dat moment kon lezen. Zodra ik de ruimte in het weekend had, was ik daar te vinden. De eigenaar en auteur Robby Parabirsing, beter bekend als Rappa, kende ik al van zijn boeken Fromoe Archie en De vlek uit het verleden. Rappa was in die tijd nog Nederlands leerkracht op de Algemene Middelbare School en in de middag hield hij zich bezig met de bibliotheek. Veel scholieren kwamen er langs om de boeken te lenen die zij moesten lezen van de literatuurlijst van het vak Nederlands en voor de vele stripboeken. Met Rappa kon je ook uren praten over verschillende onderwerpen. Over de geschiedenis van het land, de politiek en natuurlijk boeken. Hij had ook luisterend oor. De stripbieb was voor velen van ons een literair toevluchtsoord. Er heerste een ongedwongen sfeer en Rappa behandelde ons als gelijkwaardige. 

Rappa zette de plek op in een woelige periode in het land, namelijk de jaren 80 in Suriname. De Decembermoorden, waar vijftien Surinamers, die zich verzette tegen de militaire dictatuur waren vermoord, hadden net plaatsgevonden en op de onderwijsinstelling waar hij les gaf, had hij leerlingen die een familielid waren kwijtgeraakt bij de Decembermoorden. Rappa bracht vaak stripboeken naar school en leende die aan de jongeren voor tijdelijke ontsnapping aan de ellende. Hij besloot kort daarna de bibliotheek op te zetten voor anderen om er stripboeken en later andere boeken te lenen. Rappa zorgde daarbij ook voor begeleiding door soms simpele gesprekken die plaatsvonden in de bibliotheek. 

Fromoe Archie was een van de coming-of-age boeken die ik in mijn jeugd heb gelezen. Het gaat over de escapades van een Surinaamse jongeman binnen de sociale verhoudingen in zijn land kort voor de staatsgreep van onder leiding van legerbevelhebber Desi Bouterse in 1980. Op de mulo moet je voor het mondeling schoolonderzoek voor het vak Nederlands namelijk een aantal boeken van een boekenlijst kiezen en lezen. De lijst bestaat uit boeken van verschillende schrijvers, van binnen en buitenland. Ik koos op gevoel voor het boek van Rappa Fromoe Archie en werd aangenaam verrast met een verhaal waar ik mij als tiener mee kon identificeren. Rappa verschafte in zijn boek ook inzichten over de politiek in Suriname, de verstandhouding tussen Suriname en Nederland en de verstandhouding tussen Surinamers en Surinamers die naar Nederland zijn vertrokken en Nederlanders van Surinaamse afkomst. Prit pangi en opo borsu, direct en bot, vertelt Rappa deze zaken aan de lezer.

De Versurinamisering kon pas beginnen nadat Surinamers het hadden overgenomen van de Hollanders. Dit proces kwam echter nog niet op gang, omdat de eerste generatie Surinamers die overnam bij gebrek aan een vastomlijnd Surinaams iets maar bleef hangen bij hetgeen ze hadden geleerd van hun Hollandse meesters of ze vielen terug op voorouderlijke structuren. Het Hollandse was wel on-Surinaams, maar het was vastomlijnd en het had aanzien, het kwam van de koloniale meester. Dat eigene had onder een belangrijk deel van de eigen mensen geen aanzien, het werd zelfs onderdrukt. Pas toen de jongeren bewust werden, vooral als gevolg van de luxe dat zij in het buitenland, Nederland, konden studeren, werden zij krachtig met hun neus op feiten gedrukt, is den vreemde leerde je het eigene waarderen.

Passage Fromoe Archie, eerste druk 1984, pagina 50 

De lef die Rappa tentoonstelde als schrijver vond ik toen bewonderingswaardig omdat velen zich toen en zelf nu zich niet over een heleboel zaken zoals de ongelijkheid tussen de armen en rijken in Suriname  durven uit te spreken. Dat leerde ik van hem als schrijver, durven je gedachtegang neer te pennen en niet bang te zijn voor de consequenties. Je moet achter hetgeen je hebt geschreven blijven staan. Bij de uitgeverij  van Rappa Ralicon debuteerde ik 2019 als fictieschrijver met de novelle Eens in een leven. Een manuscript waar ik bijna tien jaar mee rondliep. Rappa durfde er iets mee te doen. Dat werd mijn startpunt als fictie-auteur. Daarvoor zal ik Rappa altijd dankbaar zijn. Toen ik hem vertelde over het idee van de verhalenbundel Prakseri was hij direct enthousiast en stuurde mij ook binnen korte tijd een verhaal dat hij op de planken had liggen. Samen met een van mijn schrijfhelden sta ik in de bundel en daar ben ik nog steeds ontzettend trots op.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

White spots – Schermverslaafd op Groenland

(De wereld in stukken 13)

Groenland heb ik uit maar een paar boeken leren kennen. Een white spot op boekengebied. Groot reiziger Coen Stork toonde me eens zijn boekenkast: geordend op land en omgekeerd chronologisch, oud onder, nieuw boven. Heb verzuimd naar Groenland te kijken. En ik ken het uitsluitend door boeken. Toevallig allemaal wel heel goede. Twee momentopnames, een roman en een studie. De momentopnames zijn het mooist, Niko en Lies Tinbergen brachten een jaar door op Groenland in 1932-1933 en Niko schreef daar het prachtige Eskimoland over. Het is een boek over geluk, omdat de twee een geweldig jaar hadden. Maar ook een oerboek van de onderzoeker Tinbergen. Neem deze scène waarin Tinbergen uitlegt hoe je een op het ijs zonnende zeehond vangt. De methode ‘berustte erop dat de jager, door zo natuurgetrouw mogelijk de bewegingen van een zonnende zeehond (qatsimaleq) na te bootsen, onopgemerkt naderbij kwam en van korte afstand de zeehond harpoeneerde of, na invoering van de vuurwapenen, schoot. Een qatsimaleq die ligt te slapen sluit de ogen zelden langer dan een minuut en kijkt dan even met opgeheven kop in het rond. Krijgt hij daarbij iets in het oog dat er daarvóór niet geweest is, dan fixeert hij het opeens en blijft een tijdlang strak ernaar kijken. En, hoewel hij maar vluchtig rondkijkt en niet veel opmerkt, blijkt hij als hij een verdacht voorwerp in het oog heeft, scherp te kunnen zien. Wanneer de jager nu, bemerkende dat de zeehond naar hem kijkt, zich doodstil houdt, wat men voor het meest voor de hand liggend zou houden, verspeelt hij de kans om voor een qatsimaleq aangezien te worden, want een qatsimaleq ligt nooit lange tijd achtereen doodstil op het ijs, behalve als hij dood is. Hij zorgt dus van tijd tot tijd zijn hoofd op te steken en op zeehondmanier er wat mee rond te zwaaien, om vervolgens weer te gaan liggen. Af en toe moet hij, zoals elke qatsimaleq, op zijn zeehonds met zijn benen spartelen of in de buurt van zijn schouder een wuifhandje laten verschijnen. De argwanende zeehond is dan, wanneer de jager zijn vak verstaat, al spoedig tevredengesteld en kan behoedzaam op dezelfde wijze tot op zeer korte afstand benaderd worden.’

Wanneer inleving in de zeehond, method acting en zeehondimitatie te veel moeite is – hoewel het wuifhandje op schouderhoogte echt te leuk is om te laten schieten – dan is het schermpje de oplossing: voorop een sleetje monteer je met wat latjes een wit katoenen schermpje, waarachter je je zolang schuilhoudt tot je kunt schieten. Zijn er mooiere jachtmethoden denkbaar?

Een andere prachtige momentopname is een gelukkige vondst in een antiquariaat: Thomas Frederiksen Het dagboek van een eskimo. Het dagelijks leven van een Groenlandse eskimo, getekend en beschreven door hemzelf. In dit prachtige boek (waar er tot mijn verbazing bij boekwinkeltjes nog wel een zwik te krijgen zijn) korte dagboek entry’s naast mooie tekeningen. ‘Oktober 1958. Gewoonlijk begeven we ons naar Nassuttoq om vosseklemmen te plaatsen. Ik ben dol op deze tochten die enkele weken in beslag nemen. Bij onze terugkeer in november hadden we een bandrob, dertien vossen, twee hazen, een aalscholver, drieënzestig eiderganzen en zeven zeekoeten bij ons.’

Net als Tinbergens vriend Karâle, die ook tekenaar was ruimt ook Frederiksen (wiens Inuitnaam Tuuma luidt) veel ruimte in voor mythische verhalen, waarin heldendaden en een humorvol belachelijk maken centraal staan. Ik zou dolgraag met een maaltje van knapperige walvishuid een avondje meelachen.

In Jared Diamonds Collapse staat een huiveringwekkend verhaal over de Greenland Norse, de vroege bewoning van Groenland (980-1430) en wat daar allemaal misging.

Niko eindigt vrolijker daar op Groenland: ‘De laatste avond vond het feest dan ten slotte plaats. Iedereen was uitgenodigd en iedereen was gekomen, ook alle matrozen in hun keurige blauwe pakjes die zo bij de Groenlandse meisjes in de smaak vielen. Volgens eskimomethode moest er rijkelijk gegeten en gedronken worden en dertien emmers vol limonade vonden die nacht hun weg naar dorstige Groenlanderkelen. We dansten totdat de zon opging en de deelnemers uitgeput bij de grammofoon kwamen zitten.

Lezen: Thomas Frederiksen Het dagboek van een eskimo. Het dagelijks leven van een Groenlandse eskimo, getekend en beschreven door hemzelf.

Niko Tinbergen, Eskimoland (een eerder stukje over dit boek)

Peter Høeg Smilla’s gevoel voor sneeuw

José Ortega y Gasset Het geluk van het jagen

Naar kaart 14

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Hondenleven

Wie over de dood van een huisdier praat, schreef ik hier al eens, heeft het vooral over zichzelf.

‘Poekie hadden we al toen de kinderen nog niet geboren waren, toen ma er nog was en we nog in het oude huis woonden, toen ik nog heel ander werk deed. Ze heeft dat allemaal meegemaakt, en nu is ze er niet meer.’ Zelden gaat het daarbij dus om het dier, en dat is misschien omdat alles wat er over dat dier zelf te zeggen is zo generiek klinkt.

Een paar weken geleden stierf mijn brave Otis de Hond, die bijna dertien jaar lang overal mee naartoe ging. Hij was er eerder dan de kinderen, eerder dan mijn schrijverschap, zijn mand stond ook in ons oude huis en mijn onlangs overleden vader was zijn beste vriend – daar gaan we al.

Zelf hield Otis van graven en balletjes halen, van aandacht en ook afzondering. Een ansichtkaartenmolen is nog minder generiek; ik moet echt hard nadenken om uit dit hondenleven het unieke wezen te halen, terwijl hij dat in mijn ogen zeker was.

Otis hield niet van vrouwen die hoge stemmetjes opzetten – háátte Amerikaanse wijven die babypraat tegen hem uitsloegen in café’s. Hij was een dominante hond, maar zijn dominantie voelde als een voorwendsel, een verbloeming van een basale onzekerheid, er zat een schichtig soort agressie onder. Otis had een hekel aan kleine kinderen omdat hij die niet kon plaatsen: was dit een mens en dus een meerdere, of was het een dier en dus mogelijk ondergeschikt?

Natuurlijk is het passend voor de soort dat hij zich van hiërarchie bewust was, maar voor Otis leek het zwaarder te wegen wie op welke trede stond dan voor andere honden. Om er zeker van te zijn dat hij daarin geen fout beging, meed hij alle kinderen. Brachten ze hem in het nauw met hun grijphandjes, dan hapte hij nijdig van zich af.

Dit gedrag werd erger naarmate hij ouder werd en slechter zag. In zijn laatste maanden heeft hij meerdere mensen die hem eigenlijk geliefd waren in de neus gebeten. Alsof die basale onzekerheid steeds meer naar de oppervlakte mocht komen.

Otis hield van teven met een dikke vacht en zo’n wollige achterkant – keeshondjes waren zijn niche. Hoe ouder hoe beter, leek het. Tot vlak voor zijn dood kon hij drie blokken omlopen voor een mottige bejaarde.

Het is bijna onmogelijk om geen verband te zien tussen Otis’ snelle aftakeling en mijn vaders overlijden. De laatste keer dat we hem meenamen naar mijn ouders – mijn vader lag al in het verstelbare bed in de eetkamer – snuffelde Oot verward aan zijn koele hand, en nam daarna zijn vaste plek in naast de stoel van zijn vriend in de woonkamer, waar hij zich altijd klein gemaakt had in de hoop dat we hem bij ons vertrek zouden vergeten.

Otis’ gedroomde leven lag daar aan de bosrand in Hilversum. Twee mensen op leeftijd die hem ruimte gaven, maar er de hele tijd waren. Zes keer per dag een wandeling en alle liefde van de wereld. Een eigen erf om waaks over te doen en nergens een kindertengel te bekennen.

Vier weken na mijn vaders crematie liet ik een koude Otis in een kuil in dat Hilversumse erf zakken. We dekten hem toe met zand en zwegen even bij het terpje aan de voet van de magnolia.

Het was niet nodig om te zeggen dat hij nu bij zijn beste vriend was, maar we zeiden het toch. Mijn moeders verdriet verschoot – werd lichter en intenser tegelijk.

Op tweede paasdag begroeven we mijn vaders as in dezelfde tuin. De korrels hadden de kleur van strandzand op een warme dag en vielen uit het soort doos waar je normaliter waspoeder uit schudt. Omdat het spul zo fijn was besefte ik dat mijn vaders resten door een maler moesten zijn gegaan.

Ik weet ook niet hoe het dan wél moet, maar alles aan de begrafeniswereld voelt ondoordacht. En ja ik bijt me vast in ergernis zodat ik mijn verdriet niet hoef te voelen.

Als we over overleden mensen praten zit het grootste verdriet trouwens ook bij wat ze voor óns betekenden.

Beeld: Ivo Victoria

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.